De vita duodecim Caesarum [Over het leven van 12 keizers]
(Caius Suetonius Tranquillus) na 126
[Vertaling: D. den Hengst (vert.), Suetonius. Keizers van Rome, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 1997, 384 blz. = De vita duodecim Caesarum ed. 1997]
Auteur
De Romeinse ridder, hoge ambtenaar en schrijver Caius Suetonius Tranquillus, geboren in Hippo Regius (in het tegenwoordige Algerije) circa 70 en gestorven na 126. Suetonius moet een ontwikkeld man geweest zijn die zijn schrijverschap combineerde met een ambtelijke loopbaan in keizerlijke dienst. Het hoogtepunt van zijn carrière bereikte hij onder keizer Hadrianus in 119 toen hij hoofd van de keizerlijke kanselarij werd. Enkele jaren later werd hij echter om niet geheel duidelijke redenen door Hadrianus ontslagen, samen met zijn beschermheer Septicius Clarus (de commandant van de keizerlijke garde). Zijn exacte sterfdatum is onbekend (circa 150?).
Het staat vast dat Suetonius heel wat boeken heeft geschreven, maar slechts twee daarvan zijn (gedeeltelijk) bewaard gebleven: De vita Caesarum en De viris illustribus [Beroemde mannen]. Van de andere werken zijn alleen de titels en citaten in latere werken overgeleverd.
Genre
Een in Latijns proza geschreven biografisch werk.
Situering / datering
Het is niet bekend wanneer Suetonius zijn keizerbiografieën heeft geschreven en gepubliceerd. De publicatie moet wel nà 126 hebben plaatsgevonden (omdat hij in Titus over Domitia, van wie geweten is dat zij in 126 nog leefde, in de verleden tijd spreekt).
Inhoud / Thematiek
De biografieën van twaalf Romeinse keizers, verdeeld over 8 boeken. De eerste zes boeken behandelen de zes keizers uit de Julisch-Claudische dynastie: Caesar, Augustus, Tiberius, Caligula, Claudius en Nero. Het zevende boek behandelt het jaar 69 met drie keizers: Galba, Otho en Vitellius. Het achtste boek gaat over de drie Flaviërs: Vespasianus, Titus en Domitianus. Het werk is niet helemaal ongeschonden tot ons gekomen: van het eerste boek ontbreken de eerste hoofdstukken (die de afkomst van Julius Caesar zullen behandeld hebben).
Suetonius volgt bij zijn biografieën een vast patroon: eerst bespreekt hij de afkomst van de keizer in kwestie, dan diens goede en slechte eigenschappen, vervolgens krijgen we wetenswaardigheidjes rond zijn kleding, uiterlijk en hobby’s en ten slotte wordt verhaald hoe de keizer aan zijn einde kwam. Suetonius’ biografieën hebben dus geen chronologische structuur, maar een thematische.
Receptie
Suetonius’ keizerbiografieën hebben in de eeuwen na hem nogal wat invloed uitgeoefend, tot in de middeleeuwen toe.
Persoonlijke aantekeningen
In zijn inleiding noteert de vertaler: De moderne historici zijn het er in het algemeen over eens dat hij zelden of nooit uit vooringenomenheid materiaal achterhoudt of de waarheid geweld aandoet [p. 14]. In 1974 schreef R. Dehamers echter in zijn artikel “De betrouwbaarheid van Suetonius (Aan de hand van de Vita Neronis)” [in: Kleio, Nieuwe Reeks, jg. 4, nr. 1 (april 1974), pp. 9-21]: We wilden ( … ) aantonen dat de Vita Neronis van de hand van Suetonius niet in het minst het predicaat ‘objectief’ verdient. Suetonius’ ingrepen op verschillende vlakken liggen stuk voor stuk als pijlen op één boog, met Nero’s reputatie als enige schietschijf. Als hij nu de feiten interpreteert of beredeneert, groepeert of splitst, selecteert of weglaat, het is op kosten van Nero. Ook de feiten zelf zijn meermaals onweerlegbaar en eenzijdig vervalst en de afwezigheid van bruikbaar, vergelijkend materiaal belet ons (waarschijnlijk voorgoed) te constateren hoever Suetonius hier is durven gaan [p. 21]. Tsja, wie heeft er dan gelijk? Aangezien wij geen specialist in deze materie zijn, zouden wij het ook niet weten, maar enig voorzichtig voorbehoud tegenover Suetonius zal waarschijnlijk wel op zijn plaats zijn. Anderzijds moet Suetonius als baas van de keizerlijke kanselarij jarenlang toegang hebben gehad tot de archieven en uit de tekst zelf blijkt dat hij ook heel wat andere boeken, archieven, bibliotheken en zelfs pamfletten geconsulteerd heeft.
Suetonius’ stijl is koel, zakelijk, droog-wetenschappelijk. Literaire ambities stonden bij hem blijkbaar op een laag pitje, reden waarom hij tegenwoordig minder gewaardeerd wordt dan zijn tijdgenoot Tacitus, maar echt storen deed ons dat niet. Minder gelukkig is wel Suetonius’ thematische aanpak van de biografieën, wat leidt tot een vaak verwarrende verbrokkeling waarbij elk chronologisch verloop ontbreekt en het bijna onmogelijk wordt een karakterevolutie in de levensbeschrijvingen te ontwaren. Bovendien veronderstelt hij dat de historische context bij zijn lezers bekend is, wat voor zijn doelpubliek ook wel grotendeels zo zal geweest zijn, maar voor ons leidt ook dit gegeven weer vaak tot onduidelijkheid. Positief is echter het belang dat Suetonius hecht aan anekdoten en petite histoire, waardoor zijn biografieën toch wat meer kleur krijgen. Tegelijk leren we Suetonius hier kennen als een fameuze roddeltante, maar daar geven deze keizerlevens ook wel aanleiding toe. Want als iets duidelijk wordt uit deze biografieën, is het wel dit: die eerste Romeinse keizers waren grotendeels extravagante en decadente, vaak bloeddorstige en onberekenbare machtswellustelingen. We overlopen even het lijstje en signaleren hier en daar een paar dingen.
Bij Julius Caesar valt het nog enigszins mee. Natuurlijk worden de uitspraken alea iacta est [p. 32], veni, vidi, vici [p. 34] en tu quoque, fili mi [p. 56, naar verluidt zei Caesar dit echter in het Grieks] vermeld, en het feit dat hij een zoon had bij Cleopatra die naar hem werd vernoemd (Caesarion) [p. 41]. Verder liet hij de duur van het jaar in overeenstemming brengen met de omlooptijd van de zon, zodat het 365 dagen telde en om de 4 jaar een schrikkeldag moest worden ingevoegd. Julius Caesar was verder blijkbaar biseksueel [pp. 40/43]: Curio de Oudere noemde hem ooit in een rede ‘de man van alle vrouwen en aller mannen vrouw’. Hij werd vermoord toen hij 55 was [p. 59].
Ook Augustus, die een maand naar zich liet noemen [p. 78] leren we kennen als een goede en geliefde keizer. Nochtans: op latere leeftijd was hij er al te zeer op uit jonge meisjes te ontmaagden, die hem van overal geleverd werden, ook door zijn vrouw [p. 101]. Hij stierf toen hij 75 was [p. 118].
Van Tiberius wordt een zeer negatief beeld opgehangen. Deze pipo creërde een nieuwe overheidsinstantie: het ‘Departement voor Genotszaken’ en liet zich aan tafel bedienen door naakte meisjes. Op latere leeftijd trok hij zich terug op het eiland Capri, waar hij een zaal liet inrichten voor geheime uitspattingen. Groepen meisjes en schandknapen (zijn spintriae), die hij overal vandaan bijeengezocht had en die de meest onnatuurlijke houdingen wisten te bedenken, moesten daar met elkaar drie aan drie hun ontuchtige handelingen verrichten om zijn kwijnende lusten te prikkelen. In bossen en parken liet hij ‘hoven van Venus’ aanleggen, waar jongelieden van beide geslachten, gekleed als faunen en nimfen, zich in grotten en holen aanboden aan de bezoekers [p. 143]. Minder fraai is het volgende: hij zou pasgeboren kinderen, die hij ‘visjes’ noemde, geleerd hebben om, terwijl hij in bad zat, tussen zijn benen te spelen en hem zacht te likken en te bijten. Ja, zelfs zou hij iets grotere kinderen, die evenwel nog niet gespeend waren, zijn geslacht hebben voorgehouden, alsof het een moederborst was [p. 144]. En ook deze kan tellen (in verband met zijn wreedaardigheid): Een van de foltermethoden die hij had bedacht was het slachtoffer onder valse voorspiegelingen een grote hoeveelheid wijn te laten drinken, waarna hem vervolgens de schaamdelen werden afgebonden, zodat zowel de folterkoorden als de behoefte om te urineren ondraaglijke pijn veroorzaakten [p. 154]. Hij stierf toen hij 78 was [p. 162].
Caligula dan, door Suetonius ‘het monster Caligula’ genoemd [p. 173]. Als ’s nachts de volle maan scheen, nodigde hij deze godin voortdurend uit de liefde met hem te bedrijven [pp. 173-174]. Hij was biseksueel [p. 182], voerde op een keer oorlog tegen de oceaan en liet zijn leger schelpjes verzamelen [p. 188] en besefte zelf dat hij geestesziek was [p. 190]. Ook het paard dat consul werd gemaakt, wordt natuurlijk vermeld [p. 193]. Hij werd vermoord op zijn 29ste, nadat hij drie jaar keizer was geweest [p. 195].
Zijn opvolger Claudius had in zijn jeugd last van allerlei ziekten, waardoor zijn geestelijke en lichamelijke ontwikkeling geschaad werd [p. 198]. Op zijn 50ste werd hij tot verrassing van iedereen keizer [p. 202]. Opmerkelijk zinnetje: De Joden die, opgehitst door de agitator Chrestus, voortdurend ongeregeldheden veroorzaakten, verdreef hij uit Rome [p. 215]. En iets minder opmerkelijk, maar toch: hij zou erover gedacht hebben bij edict toestemming te geven om aan tafel zachte en luide winden te laten, omdat hij gehoord had dat iemand in levensgevaar was geraakt die zich uit schaamte tot het uiterste had ingehouden [p. 219]. Hij werd vergiftigd toen hij 64 was [p. 226].
Onder de goede daden van Nero vermeldt Suetonius onder meer: Christenen, een slag mensen dat een nieuwe en gevaarlijke vorm van bijgeloof aanhing, werden terechtgesteld [p. 235]. De lijst met schandalen en misdaden is echter heel wat langer. In zijn jeugd reeds: straatschenderij, wellust, verkwistende natuur, hebzucht, wreedheid [p. 241]. Hij was verliefd op zijn moeder [p. 243]. Hij was ervan overtuigd dat geen enkele man kuis was of in enig deel van zijn lichaam onbezoedeld, maar dat de meeste mensen hun ontuchtige neigingen ontkenden en handig verhulden. Om die reden vergaf hij alle vergrijpen aan mensen die tegenover hem voor hun geilheid uitkwamen [p. 243]. Hij pleegde zelfmoord toen hij 32 was.
Galba werd vermoord toen hij 73 was [p. 275]. Otho pleegde zelfmoord toen hij 38 was [p. 283]. Vitellius werd vermoord op 56-jarige leeftijd. Vespasianus stierf toen hij 69 was [p. 308]. Titus overleed toen hij 41 was [p. 316]. Domitianus werd vermoord op zijn 45ste [p. 330].
Men zal het ermee eens zijn: een fraai zootje ongeregeld, deze eerste Romeinse keizers. Maar toegegeven: eigenlijk hadden wij van deze De vita Caesarum net iets meer verwacht. Let wel: het leest allemaal bijzonder vlotjes, ondanks die zogenaamde ‘droge stijl’, maar zoals het citaat van Piet Gerbrandy (uit diens recensie in De Groene Amsterdammer) zegt: Ik zal het maar eerlijk bekennen: Suetonius lees je niet om de stijl, om de karakters of om de geschiedkundige waarde, maar om de beruchte uitspattingen en extravagante wreedheden. Dr. P. Romuald Banz [in: Geschiedenis van de Latijnse letterkunde, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1949, p. 135] vat samen: De waarde van Suetonius’ werk is hoofdzakelijk gelegen in het feit dat hij de archieven degelijk raadpleegt, zijn overvloedige informatie ontleent aan vertrouwbare dokumenten, en met noeste vlijt alle mogelijke trekjes en bijzonderheden – zeker, met voorliefde ‘het menselijke en àl te menselijke’, dus ook vies geklets en kwaaie schandaaltjes – in zijn ‘bijenkorf’ verzamelt.
Merkwaardig overigens in verband met die schandaaltjes dat Suetonius nergens ook maar een schijntje van een moraliserend oordeel uitspreekt. Hij zal terecht gedacht hebben: de feiten zullen wel voor zichzelf spreken. Zou dat overigens geen aardig idee zijn voor die moderne Romeinse keizer, Silvio Berlusconi: een ‘Departement voor Genotszaken’?
[explicit 16 april 2011]