Baldass 1917
“Die Chronologie der Gemälde des Hieronymus Bosch” (Ludwig von Baldass) 1917
[in: Jahrbuch der königlichen Preuszischen Kunstsammlungen, XXXVIII (1917), pp. 177-195]
[Ook vermeld in Gibson 1983: 41 (D2)]
In dit artikel probeert Baldass via de stijlkritiek een chronologie op te stellen van het in 1917 bekende Bosch-oeuvre. Zijn tekst bevat echter een aantal manifeste misvattingen en is in zijn geheel hopeloos achterhaald. Men vergelijke slechts Baldass 1959: 248-249, waar een totaal andere chronologie van het Bosch-oeuvre wordt voorgesteld.
Baldass verdeelt het Bosch-oeuvre in drie periodes: een vroege, een midden- en een late periode. De Aanbidding der Wijzen (New York) beschouwt hij als het oudste, bewaard gebleven Bosch-werk (meteen al een eerste flater: dit werk is duidelijk géén origineel, zelfs geen kopie van een origineel, vergelijk Unverfehrt 1980). Tot de vroege periode behoren verder: de Aanbidding (Philadelphia), de Ecce Homo (Philadelphia), de Ecce Homo (eertijds Berlijn), de Keisnijding (Madrid), de vier altaarvleugels in Venetië, de Johannes op Patmos (Berlijn) en de Kruisdraging (Madrid). In deze vroege periode vertoont Bosch naar verluidt weinig of geen verwantschap met de schilderkunst van zijn tijd. Hij lijkt aan te sluiten bij de kring rond de Van Eycks, via een aantal tussenstappen die door de Beeldenstorm verloren zijn gegaan … Het hoofdwerk van deze vroege periode is naar verluidt de Tuin-triptiek (Madrid).
Tot de tweede periode (ongeveer van 1490 tot 1504) behoren volgens Baldass de Aanbidding der Wijzen (Madrid), de Hiëronymus (Gent), de Verzoekingen van de H. Antonius (Madrid), de Verzoekingen van de H. Antonius (Berlijn) (naar verluidt een goede, contemporaine kopie), het Laatste Oordeel (Wenen) (naar verluidt een getrouwe kopie van een origineel werk, ontstaan tussen 1504 en 1508, vergelijk de Cranach-kopie in Berlijn), en een Laatste Oordeel, bewaard via een prent van Hieronymus Cock. Deze werken zijn verwant met de Nederlandse kunst in brede zin uit diezelfde periode.
In zijn laatste periode vertoont Bosch opnieuw weinig invloeden of verwantschappen. Tot deze periode behoren het H. Julia-altaar (eertijds Wenen, nu Venetië), de Hooiwagen-triptiek (Madrid) (deze late datering gebaseerd op de datering – circa 1510 – van de kledij van de vrouwen bovenop de hooiwagen), de Verzoekingen van de H. Antonius (Lissabon), de Kruisdraging (Wenen) (= een kopie, Baldass kende toen het origineel – nu in Wenen – nog niet), het Tafelblad (Madrid), de zogenaamde Verloren Zoon (toen in Wenen, nu in Rotterdam), de Goochelaar (St. Germain-en-Laye), het Concert in het ei (naar verluidt een kopie), de Kruisdraging (Gent), Christus voor Pilatus (New Jersey), de Doornenkroning (Madrid) en de Aanbidding der Herders (kopieën in Keulen en Brussel). Bosch oefende invloed uit op Lucas van Leyden, Jan Provoost, Quinten Massys, Joachim Patinir en Pieter Bruegel.
[explicit]