Bax 1962
“Bezwaren tegen L. Brand Philips interpretatie van Jeroen Bosch’ Marskramer, Goochelaar, Keisnijder en voorgrond van Hooiwagenpaneel” (Dirk Bax) 1962
[in: Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek, XIII (1962), pp. 1-54]
[Ook vermeld in Gibson 1983: 50-51 (D41)]
In dit artikel uit Bax uitgebreid zijn bezwaren tegen de astrologische interpretatie die Brand Philip aan een aantal Bosch-schilderijen en –kopieën gaf (vergelijk Brand Philip 1958). Bax stelt er zijn eigen interpretaties tegenover.
Met de negatieve interpretatie van de marskramer op de Rotterdamse tondo kan Bax niet instemmen omdat de figuur naar verluidt te sympathiek zou zijn voorgesteld. Bosch wilde met de marskramer de zwakke mens uitbeelden die zich weet te hoeden voor de ene zonde (onkuisheid) maar het slachtoffer wordt van een andere (drankzucht).
Bax acht het wel mogelijk dat Bosch in het origineel van De Goochelaar (waarvan het paneel in St. Germain-en-Laye een kopie is) een planetenkind uitbeeldde (een goochelaar wàs in de middeleeuwen een bekend kind van Luna), maar de marskramer en de keisnijder (zie de Keisnijding in het Prado) kan hij niet als planetenkinderen aanvaarden.
Ook kan hij zich moeilijk voorstellen dat Bosch op de voorgrond van het Hooiwagen-middenpaneel op een vrij rommelige wijze zowel de zeven hoofdzonden, de vijf zinnen, de vier humores en de vier elementen zou geschilderd hebben. Alle taferelen die we op de voorgrond van het middenpaneel zien, hebben volgens Bax iets te maken met het hoofdmotief van de triptiek, te weten de hoofdzonde van de Hebzucht. Ook de Onkuisheid speelt bij deze scènes een – zij het secundaire – rol.
[explicit]