Bernet Kempers 1973a
“De oblieman. Metamorfosen van een koekjesverkoper” (A.J. Bernet Kempers) 1973
[in: Volkskunde, LXXIV/1 (1973), pp. 1-43]
[Ook vermeld in Gibson 1983: 120 (E274)]
Bernet Kempers identificeert een figuur op één van de tondo’s van het vaak aan Bruegel toegeschreven paneel met Twaalf Spreekwoorden (Antwerpen, Museum Mayer Van den Bergh) als een oblieman: Een oblieverkoper, ook wel ‘oblie’ geheten, naar zijn straatroep, of omdat hij om zijn waar liet dobbelen of – met een draaibord – draaide, ‘oblijspeelder’ of ‘obliedraaier’ [p. 8]. Deze oblies waren dunne wafels die ook opgerold, cilindervormig of konisch konden zijn.
Dezelfde figuur treedt ook op in 21 andere zestiende-eeuwse afbeeldingen die reeds door Renger (zie Renger 1969 en Renger 1970) gesignaleerd werden. Renger ziet in de figuur echter ten onrechte een marskramer. Bernet Kempers’ bezwaren tegen deze interpretatie zijn:
Al deze figuren zijn geen marskramer-bedriegers, maar een spelende en tot spel verleidende representant van het Spel, daar aanwezig waar het milieu daarvoor gunstig is en waar hij zijn kans krijgt. De oblieman is dus wel degelijk een allegorische figuur, maar niet in de zin zoals Renger dat betoogd heeft. In deze allegorie zit ook een symbolisch element dat verwijst naar de Vanitas (onder meer door de breekbaarheid van de koekjes).
Bernet Kempers wijst er ten slotte op dat Bosch" Marskramer (Rotterdam) afgezien van enkele algemene tekenen van verlopenheid, niets met de oblieman gemeen heeft. Men behoeft de hoofdfiguur van deze tondo maar naar het gelaat te zien om er zeker van te zijn dat ook hier van een ‘bedrieger’ geen sprake kan zijn. Renger zit met zijn interpretatie van dit Bosch-paneel dus duidelijk fout.
[explicit]