Dresen-Coenders 1977
“De strijd om de broek. De verhouding man/vrouw in het begin van de moderne tijd (1450-1630)” (Lène Dresen-Coenders) 1977
[in: De Revisor, jg. 4, nr. 6 (december 1977), pp. 29-37]
[Niet vermeld in Gibson 1983]
In dit tijdschriftartikel heeft Dresen-Coenders het onder meer over het thema ‘vrouwenlisten’ dat vanaf de tweede helft van de vijftiende eeuw opkomt in de beeldende kunsten en kadert in de toenemende angst voor de macht van de vrouw. Zij wijst erop dat enkele verdwenen schilderijen van Bosch ook deze thematiek behandelden: de geschiedenis van Abigaël en die van Betsabe waren te zien op de zijluiken van een triptiek die hij schilderde voor het hoofdaltaar van de Bossche Sint-Jan. Voor de Sint-Michaëlkapel van de Sint-Jan schilderde hij de geschiedenissen van Esther en Judith. ‘Een overvloed aan “vrouwenmacht” dus, die Jeroen Bosch ongetwijfeld in opdracht geschilderd moet hebben’ [p. 35]. Het gaat hier wel telkens om vrouwen die hun macht ten goede gebruikten. De gevaarlijke, verleidelijke vrouw als instrument van de duivel komt aan bod in de vele schilderijen die Bosch maakte over de bekoringen van de H. Antonius.
Men mag aannemen dat de inhoud van de beruchte Malleus Maleficarum (1486) een onderwerp van preken en discussie was in ’s-Hertogenbosch ten tijde van Jeroen Bosch. Eén van de auteurs van het boek, de dominicaan en inquisiteur Jacob Sprenger, had banden met ’s-Hertogenbosch: de stad viel onder zijn rechtsgebied (de dominicaanse provincie Teutonia) en de hervorming van het plaatselijke dominicanenklooster werd onder zijn leiding doorgevoerd. De Malleus doet in het extreme mee aan het geweeklaag over de macht van de vrouw en ook de niet te verleiden kluizenaar Antonius wordt meerdere malen vernoemd. ‘Daarmee is niet gezegd dat de Heksenkamer (sic) de grote inspiratiebron van Jeroen Bosch en zijn opdrachtgevers was. De Heksenhamer kon echter veel invloed hebben, omdat zij als preekstof werd gepresenteerd …’ [p. 36]. Bosch relativeerde echter de met dit alles verbonden heksenwaan omdat zijn diabolische figuren ook en minstens zo sterk het misbruik van de man aanklagen, vooral als hij wereldlijk of kerkelijk gezag heeft.
Het is verder opvallend hoe vaak Bosch’ diabolische figuren geheel of ten dele op onvolmaakte dieren (muizen, reptielen) zijn gebaseerd. De Malleus behandelt onder meer de vraag of heksen een mens in een dier kunnen veranderen en maakt daarbij een onderscheid tussen volmaakte en onvolmaakte dieren. Met het zaad van onvolmaakte dieren konden de duivels naar verluidt nieuwe onvolmaakte dieren en mengvormen daarvan maken, terwijl zij volmaakte dieren (waartoe ook de mens behoort) niet echt kunnen veranderen. Als dit toch voorkomt, dan is het doordat de duivel in staat is de menselijke waarneming te beïnvloeden.
De sporen van de heksenwaan lijken bij Bosch het duidelijkst aanwezig in zijn schilderijen over de H. Antonius. Op het middenpaneel en rechterluik van de Lissabonse triptiek spelen in bijna alle duivelse groepen oude vrouwen een hoofdrol. Maar ook hier zijn de diabolische figuren niet eenzijdig in verband met de vrouw gedacht: op het rechterluik figureren zij zelfs meer in combinatie met mannen. ‘Het is verleidelijk om uit deze en dergelijke panelen te konkluderen, dat Bosch en zijn opdrachtgevers niet ongevoelig waren voor de mentaliteitsverandering, die een voedingsbodem was voor de heksenwaan, maar dat zij niet onvoorwaardelijk met de toegespitste vrouwenhaat van de Heksenhamer meegingen’ [p. 37].
[explicit]