Elsig 2001
“Hieronymus Bosch’s Workshop and the Issue of Chronology” (Frédéric Elsig) 2001
[in: Jos Koldeweij, Bernard Vermet en Barbera van Kooij (red.), Hieronymus Bosch. New Insights Into His Life and Work. Museum Boijmans Van Beuningen-NAi Publishers-Ludion, Rotterdam, 2001, pp. 96-101.]
Afgaande op het verschijnen van de naam Jheronimus Bosch in documenten kort na 1500 en op het zogenaamde ‘Knechten-document’ van 1503/1504, stelt Elsig dat het atelier van Bosch blijkbaar ontstaan is in de eerste jaren van de zestiende eeuw. Hij wenst de productie van dit atelier in te delen in vier groepen.
De eerste groep atelierwerken bestaat uit de Brugse Laatste Oordeel-triptiek (Groeningemuseum) en een paneel dat in 1989 opdook op de Franse kunstmarkt, met als onderwerp Maria en Kind (zie afbeelding 11.2 op pagina 98). Deze twee werken zijn naar verluidt stilistisch verwant met de Verzoekingen van de H. Antonius-triptiek (Lissabon) en te dateren rond 1500-1505. In de tweede groep staat de Ecce Homo-triptiek (Boston) centraal en is er verder sprake van het Zeven Hoofdzonden-tafelblad (Madrid) en het Aards Paradijs-paneel (Chicago). Deze werken vertonen verwantschappen met de Tuin der Lusten-triptiek (Madrid) en kunnen naar verluidt gedateerd worden rond 1510. De derde groep vertoont verwantschap met de Aanbidding der Wijzen-triptiek (Madrid) en kan gedateerd worden in het tweede decennium van de zestiende eeuw. Tot deze groep behoren de Aanbidding der Wijzen-triptiek (Anderlecht) en de Job-triptiek (Brugge).
De vierde groep bestaat uit werken die Elsig toeschrijft aan de vermoedelijke Bosch-leerling Gielis Panhedel en die dateren uit de vroege jaren twintig van de zestiende eeuw. Het gaat daarbij om de Salomon en Batsheba- en David en Abigail-panelen (huidige verblijfplaats onbekend), en verder het Christus en de overspelige vrouw-paneel (Philadelphia), het Christus onder de schriftgeleerden-paneel (Opocno), het Bruiloft te Kana-paneel (Rotterdam) en het Aanbidding van het Kind-paneel (Keulen). Het Goochelaar-paneel (Saint-Germain-en-Laye) en het Concert in het ei-paneel (verzameling Balny d’Avricourt, de versie in Lille is een latere variant) zouden jeugdwerken van Panhedel kunnen zijn die wellicht originele Bosch-ideeën weergeven. De kopie van De Goochelaar die in een Californische verzameling bewaard wordt, is volgens Elsig een vervalsing uit de vroege twintigste eeuw.
Uit deze vier groepen van atelierwerken weet Elsig drie periodes af te leiden in de stilistische evolutie van Bosch zelf: de eerste van ongeveer 1470 tot ongeveer 1490, de tweede van ongeveer 1490 tot ongeveer 1505 en de derde van ongeveer 1505 tot 1516. In verband met de zestiende-eeuwse navolging van Bosch is het verder strikt noodzakelijk een onderscheid te maken tussen werken uit het Bosch-atelier en werken van navolgers. Deze laatste werken kunnen verdeeld worden in twee groepen. De eerste groep, die cirkelt rond Jan Mandyn en Pieter Huys, herinterpreteert Bosch’ iconografie op haar eigen manier. De tweede groep produceert pastiches van het Bosch-oeuvre, die zich soms op het randje van de vervalsing bevinden.
De argumentatie die Elsig in deze bijdrage hanteert, is helaas erg oppervlakkig en vaak ondoorzichtelijk. Voor een betere beoordeling van deze argumentatie moet men terecht bij zijn monografie uit 2003 (zie Elsig 2003).
[explicit]