Gelfand 2010
“Class, Gender, and the Influence of penitential Literature in Bosch’s Depictions of Sin” (Laura D. Gelfand) 2010
[in: Eric De Bruyn en Jos Koldeweij (red.), Jheronimus Bosch. His Sources. 2nd International Jheronimus Bosch Conference, May 22-25, 2007, Jheronimus Bosch Art Center, ’s-Hertogenbosch, the Netherlands. Jheronimus Bosch Art Center, ’s-Hertogenbosch, 2010, pp. 159-173]
Bosch’ De Zeven Hoofdzonden en de Vier Laatste Dingen (Prado) bood aan de opdrachtgever en wellicht aan een grotere groep toeschouwers een visuele stimulans om de eigen zonden en hun straffen te overdenken. Zo’n meditatie werd voorgeschreven door stichtelijke literatuur, zoals biechtboeken, en was een essentieel onderdeel van de biecht. De iconografie van het werk is gedeeltelijk beïnvloed door spirituele lekenbewegingen wier gedachtegoed in en rond de Nederlanden in omloop was op het einde van de vijftiende eeuw. In deze bijdrage onderzoekt Gelfand hoe in de uitbeeldingen van de zondescènes sociale status weergegeven wordt. Personages van alle klassen, leeftijden en van beide geslachten blijken schuldig aan één of meerdere zonden.
De aanwezigheid van leden van bepaalde sociale klassen in de zondescènes illustreert eigentijdse opvattingen omtrent het verband tussen de sociale positie van personen en de manier waarop zij geassocieerd werden met bepaalde zonden. De zonden van Luxuria en Superbia worden begaan door edellieden. Leden van de burgerklasse bezondigen zich aan Invidia, Avaritia en Accidia. De armere klassen worden geviseerd in de scènes van Ira en Gula. Het Memoriale presbiterorum, een veertiende-eeuws Engels biechtboek, deelt net als andere gelijkaardige teksten de biechtelingen in volgens sociale rang en geeft de biechtvaders advies in verband met de specifieke vragen die aan elk van deze groepen moeten gesteld worden. Zulke biechtboeken tonen aan welke zonden werden geassocieerd met de verschillende sociale rangen en geslachten. Bosch’ uitbeelding van Invidia is het duidelijkste voorbeeld van de associatie van een sociale klasse met een bepaalde zonde: de arme man en zijn vrouw die afgunstig zijn op de fraaigeklede man met de valk, vertonen het zondige gedrag dat in verband werd gebracht met het verlangen om uit te stijgen boven de sociale klasse waarin men geboren is.
In verband met de geslachten valt op dat veel meer zondige mannen dan vrouwen uitgebeeld worden door Bosch. Bepaalde details in de scènes verwijzen naar de negatieve impact van de zonden op de maatschappij: de vrouw die in de spiegel kijkt in Superbia bijvoorbeeld, geeft het slechte voorbeeld aan haar dienaren en in de Gula-scène is duidelijk sprake van slecht ouderschap. Er zijn ook aanwijzingen dat het begaan van één van de zonden kan leiden tot het begaan van andere zonden: de uitgebeelde zonden blijven niet binnen het hen toebeelde kader in de centrale cirkel en elke scène bevat een element dat verwijst naar een andere zonde. De geldtassen bijvoorbeeld, die gewoonlijk geassocieerd worden met Avaritia, komen in elke scène voor, behalve bij Ira. De hebzucht had blijkbaar een speciale betekenis voor de opdrachtgever van het schilderij.
De manier waarop de zondaars door Bosch ingedeeld worden volgens sociale rang weerspiegelt eigentijdse ideeën over sociale klassen en de met hen geassocieerde zonden, zoals ook het geval is in biechtboeken. Zulk een systeem van morele sociografie is eveneens aanwezig in Bosch’ schilderij en het valt op dat geestelijken, die in biechtboeken uitgebreid aan bod komen, bij Bosch totaal afwezig zijn. Dit zou iets kunnen vertellen over de sociale klasse waartoe de opdrachtgever behoorde.
[explicit 27 april 2012]