Jheronimus Bosch Art Center

Bosch's "Wanderer" and a poverty commonplace from Juvenal

Graziani 1982
Graziani, René
Genre: Non-fictie, kunstgeschiedenis
Uitgave datum: 1982
Bron: Journal of the Warburg and Courtauld Institutes, XLV (1982), pp. 211-216

Graziani 1982

 

“Bosch’s Wanderer and a poverty commonplace from Juvenal” (René Graziani) 1982

[in: Journal of the Warburg and Courtauld Institutes, XLV (1982), pp. 211-216]

[Niet in Gibson 1983]

 

De Canadese auteur Graziani, die naar eigen zeggen het artikel van Tuttle (zie Tuttle 1981) pas onder ogen kreeg toen zijn eigen tekst al uitgeschreven was, is van oordeel dat het motief ‘hond valt arme zwerver aan’ hoegenaamd niet alleen voorkomt in verband met de franciscaanse ‘vrijwillige armoede’-idee. Volgens hem heeft Tuttle, via het detail van de grommende hond, correct opgemerkt dat de thematiek van de buitenluiken van de Hooiwagen-triptiek (verder: HB) rond armoede draait, maar toch heeft zij naar verluidt de iconografie van de gesloten luiken op onbevredigende wijze behandeld. Graziani zelf noemt HB ‘De Zwerver’ (The Wanderer) en interpreteert de hoofdfiguur als een beeld van de ‘vrolijke, geduldige armoede’, een middeleeuwse topos die een waarschuwing inhoudt tegen de nadelen van materiële rijkdom en uiteindelijk teruggaat op een vers van Juvenalis: ‘Cantabit vacuus coram latrone viator’ (de arme reiziger zal een lied zingen wanneer hij een rover ontmoet). De figuur op de buitenluiken van de Hooiwagen vormt zo een moraliserende tegenpool van de mensheid op de binnenpanelen die zich wél laat bedriegen door de verleidelijke, aardse rijkdom. Bosch beeldde de zwerver weliswaar niet zingend af, maar dit aspect wordt weergegeven door de doedelzakspelende herder en dansende boeren op de achtergrond. Graziani wijst er vervolgens op dat het vers van Juvenalis in de middeleeuwen een brede verspreiding kende en een rol speelde binnen de discussie rond rijkdom en armoede. Bosch kende de topos waarschijnlijk via de weg van de sermoenen. In een sermoen van de Moderne Devoot Geert Grote wordt het vers van Juvenalis geparafraseerd.

 

In principe lijkt de methode die Graziani hier hanteert (Bosch’ beelden verklaren via middeleeuwse topoi) in orde. Het zal echter duidelijk zijn dat men niet zomaar om het even welke topos met Bosch in verband kan brengen: alleen de topoi die passen binnen de context van het Bosch-oeuvre komen hiervoor in aanmerking. Men kan dan slechts vaststellen dat de door Graziani aangedragen Juvenalis-topos niét past binnen de context van HB. De hoofdfiguur van deze voorstelling is manifest geen lied aan het zingen en bovendien is zijn gelaatsuitdrukking – zoals Graziani overigens zelf aangeeft – eerder vermoeid dan vrolijk te noemen. Dat het ‘vrolijke’ aspect door Bosch zou weergegeven zijn via de doedelzak spelende herder en de onbezorgde dansers, is een argument dat nogal zwak uitvalt, zeker voor wie op de hoogte is van de pejoratieve connotaties van de topoi ‘doedelzak spelen’ en ‘dansen’ in de late middeleeuwen. Zwak is ook Graziani’s uitspraak dat Bosch met HB nog zou aansluiten bij de traditionele, middeleeuwse kijk op armoede als een toestand die gemakkelijk leidt tot zaligheid (vergelijk Lucas 6: 20), terwijl de burgerlijke moralisten rond 1500 meer en meer begonnen uit te halen tegen de armoede als een gevolg van moedwillige zelfverwaarlozing. In andere Bosch-werken (zoals onder meer het rechterbinnenluik van de Tuin der Lusten-triptiek en de buitenluiken van het Weense Laatste Oordeel-drieluik) worden bedelaars door Bosch even negatief behandeld als in de door Graziani gesignaleerde contemporaine burgerlijke literatuur en beelding.

 

Het grootste bezwaar tegen Graziani’s betoog betreft echter zijn interpretatie van de Rotterdamse Marskramer-tondo (verder: MR). Dit paneel wordt plots niet meer De Zwerver maar wel De Marskramer genoemd: men vraagt zich af om welke reden. Graziani vermoedt dat we in deze marskramer ook een uitbeelding van de ‘geduldige armoede’ mogen zien, want de ‘os achter het hek’ is een traditioneel symbool van Patientia (Geduld). Bovendien hoeft de hoofdfiguur van MR, net zo min als de zwerver in HB, rovers te vrezen: de man die in het deurgat van het bordeel met een vrouw flirt, is immers een lansknecht en de overvallers in HB zijn ook lansknechten. In werkelijkheid is er echter in MR geen enkele toespeling op een overval te herkennen en vervalt dus ook hier de toepasbaarheid van de Juvenalis-topos. Het verband dat Graziani ziet tussen de lansknechten in HB en MR, steunt louter op Hineininterpretierung.

 

[explicit 2000]

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

searchclosebarssort-desc linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram