Justi 1889
“Die Werke des Hieronymus Bosch in Spanien” (Carl Justi) 1889
[in: Jahrbuch der königlichen Preuszischen Kunstsammlungen, X (1889), pp. 121-144.]
[Ook vermeld in Gibson 1983: 165 (H39)]
Over de biografie van Bosch is weinig bekend. Het belangrijkste document in verband met zijn persoonlijkheid vormt zijn oeuvre. Uit zijn schilderwijze zou men kunnen afleiden dat hij zijn jeugd in Brussel of Antwerpen doorbracht. Zijn werken kenden een grote verspreiding. Zelden ontbreken ze in de verzamelingen van de toenmalige vorstelijke kunstliefhebbers, ook in de romaanse landen. Zijn grootste bewonderaar was Don Felipe de Guevara, zijn grootste verzamelaar Filips II. Vele Bosch-werken uit diens verzamelingen zijn echter verloren gegaan, onder meer door brand en omwille van het feit dat ze op doek geschilderd waren.
Justi verdeelt het Bosch-oeuvre in drie groepen: de kerkelijke historiën, de spreekwoorden en genrevoorstellingen, en de ‘dromen’. Onder de hoofding ‘kerkelijke historiën’ bespreekt hij achtereenvolgens: de Kruisdraging (tegenwoordig bewaard in het Escorial), de Doornenkroning in het Escorial en een gelijkaardig werk in Valencia, de Aanbidding van het Kind (Keulen) en ten slotte de Aanbidding der Wijzen (Prado). De spreekwoorden en genrevoorstellingen (Sittenbilder) waren meestal op doek geschilderd. Geen origineel is tot op heden (1889) teruggevonden. De Keisnijding (Prado) zou een origineel kunnen zijn. Bosch is in dit genre de voorloper van Bruegel, Aertsen, Beukelaer en ten dele ook van Quinten Metsys en Lucas van Leyden.
De allegorische en satirische voorstellingen, waarin Bosch nog echt middeleeuws is, brengt Justi samen onder de noemer ‘dromen’. Het zijn de Zeven Hoofdzonden (tafelblad, Prado), de Hooiwagen (Prado en Escorial), de Lust der Welt (= Tuin der Lusten, Prado) en de Verzoekingen van de H. Antonius (Lissabon, toentertijd nog in het Slot Ayuda). Het zijn allemaal variaties op het probleem van het Kwaad, de zijluiken tonen oorsprong en einde, de middenpanelen de strijd. Bosch’ monsters ontlenen hun komische en schilderkunstige waarde aan het feit dat zij in hun onderdelen zeer natuurgetrouw zijn, maar de manier waarop die onderdelen samengesmeed worden, is uniek voor Bosch.
Aangezien een groot aantal werken van Bosch zich reeds eeuwenlang in Spanje bevinden, heeft zijn oeuvre daar een belangrijke receptie gekend. Bosch had in Spanje zowel voor- als tegenstanders: de enen beschouwden hem als een ketter (Francisco de Quevedo, Pacheco), anderen verdedigden zijn orthodoxe christelijke opvattingen (Fray José de Siguënza, Fray Francisco de los Santos, Andres Ximenes). Sommigen dachten zelfs dat hij een Spanjaard was (Jusepe Martinez). Bosch was een kerkelijke moralist, een vastenprediker in lekenhabijt en een geestverwant van Brant, Murner en Geiler von Kaisersperg. Het nieuwe aan Bosch was dat hij de verworvenheden van de middeleeuwse steen- en beeldhouwkunst binnenbracht in de paneelschilderkunst van de Eyckiaanse school, waar slechts zuivere ernst heerste. Bosch’ diablerieën moeten in verband gebracht worden met de heksenwaan (Malleus Maleficarum).
Tweemaal beklemtoont Justi dat de dromer Bosch in de eerste plaats een schilder was, und zwar sehr ein Maler [pp. 124 / 141]. Bosch bezat zelfbeheersing genoeg om zijn komische fantasie te beteugelen als het moest. Toch betreurt Justi dat Bosch zich niet vaker aan de grenzen van het gewone heeft gehouden. Zijn ‘dromen’ zou men het ‘album van de duivel’ kunnen noemen. In een bijlage geeft Justi talrijke uittreksels uit de zestiende- en zeventiende-eeuwse inventarissen.