Koldeweij 2006
“Jheronimus Bosch” (Jos Koldeweij) 2006
[in: Jos Koldeweij, Alexandra Hermesdorf en Paul Huvenne, De schilderkunst der Lage Landen. Deel 1: De Middeleeuwen en de zestiende eeuw. Amsterdam University Press, Amsterdam, 2006, pp. 129-147]
Jheronimus Bosch werkte in ’s-Hertogenbosch, een stad die niet kon bogen op een artistieke traditie maar die toch welstand en cultuur kende. Bovendien was de religieuze stand er bijzonder goed vertegenwoordigd. Bosch was lid van de Lieve-Vrouwe-Broederschap wat betekende dat hij tot de elite van de stad behoorde. Vanuit de traditie van de Vroegnederlandse Primitieven en boekverluchters ontwikkelde Bosch een eigen beeldtaal die hem in staat stelde grote religieuze thema’s op een middeleeuwse, encyclopedische manier tot synthese te brengen. Om zijn werk te begrijpen, moet men zich sterk inleven in de mentaliteit, het middeleeuwse wereldbeeld en de volkstaal van zijn omgeving. Zijn overwegend religieuze boodschap werd sterk door de Moderne Devotie beïnvloed. Ondanks het feit dat recent onderzoek de meester in zijn milieu heeft teruggeplaatst, is het nog steeds niet duidelijk waar Bosch inhoudelijk en stilistisch gezien precies zijn oorsprong heeft. Van de 25 schilderijen die aan Bosch worden toegeschreven, kan er geen enkel (op twee fragmenten na) in verband worden gebracht met een opdracht of met een gedocumenteerde oorspronkelijke bestelling. De twee uitzonderingen zijn de Johannes op Patmos (Berlijn) en de Johannes de Doper (Madrid), die bestemd waren voor de broederschapskapel in de Sint-Janskerk. Bosch’ kunst verwierf al tijdens zijn leven de aandacht van de groten van zijn tijd. Zijn kunst kende ook heel wat navolging.
Koldeweij laat vervolgens enkele schilderijen van Bosch de revue passeren. Zijn Keisnijding (Madrid) vertoont formele overeenkomsten met de door Pieter Coustens geschilderde wapenborden voor het in 1481 in ’s-Hertogenbosch gehouden Kapittel van het Gulden Vlies. Misschien werkten Bosch en Coustens samen aan het paneel. Het insigne op de rechterschouder van de keisnijder vertoont een bloem: ‘kei’ kon behalve steen ook ‘anjelier’ betekenen. Recent kunsthistorisch onderzoek rond de Marskramer (Rotterdam) heeft aangetoond dat deze tondo oorspronkelijk fungeerde als buitenzijde van retabelluiken. Aan de binnenzijde van de luiken bevonden zich het Narrenschip (Parijs) en de Dood van een vrek (Washington). Het (verloren gegane) middenpaneel toonde waarschijnlijk een Laatste Oordeel. De marskramer verbeeldt de homo viator (de mens op zijn levenspad). Voor de vele details op het Antonius-drieluik zijn interpretaties gegeven die soms zinnig en reëel zijn, maar vaak ook al te gezocht en overdreven. ‘Nadere duiding en uitleg, liefst tot op het kleinst mogelijke detail, is nodig en nuttig, maar de boodschap van het hele retabel en de totale betekenis ervan moeten vooropstaan’ [147]. Waarschijnlijk werd het drieluik oorspronkelijk geschilderd voor plaatsing in een aan Antonius gewijd hospitaal.
[explicit 7 februari 2011]