Pokorny 2010a
“Bosch and the Influence of Flemish Book Illumination” (Erwin Pokorny) 2010
[in: Eric De Bruyn en Jos Koldeweij (red.), Jheronimus Bosch. His Sources. 2nd International Jheronimus Bosch Conference, May 22-25, 2007, Jheronimus Bosch Art Center, ’s-Hertogenbosch, the Netherlands. Jheronimus Bosch Art Center, ’s-Hertogenbosch, 2010, pp. 281-292]
Dat heel wat van Bosch’ motieven afgeleid zijn van de Franco-Vlaamse miniatuurkunst is helemaal geen nieuw inzicht. Thomas Kren was zelfs van mening dat Bosch toegang had tot de Bourgondisch-Habsburgse hofbibliotheken. Pokorny is het hiermee eens en presenteert in dit verband enkele nieuwe aanwijzingen aan de hand van Bosch’ Tuin der Lusten. Volgens Pokorny schilderde Bosch op het middenpaneel van dit drieluik het Aards Paradijs dat soms vermengd werd met het Hemelse Paradijs van na het Laatste Oordeel. Een vroeg voorbeeld hiervan vinden we in een miniatuur van de zogenaamde Meester van Fitzwilliam 268 in het zogenaamde Salting Getijdenboek (circa 1470/80). [Wij veronderstellen dat wat Pokorny hier eigenlijk bedoelt, slaat op het middeleeuwse concept van het Aards Paradijs als het laatste stadium van het Vagevuur en als wachtkamer voor de Hemel. Volgens Pokorny beeldt de miniatuur in het Salting Getijdenboek een situatie uit na het Laatste Oordeel omdat we geen zielen ten hemel zien stijgen, maar volgens middeleeuwse religieuze opvattingen zal er na het Laatste Oordeel geen Aards Paradijs meer zijn. Evenmin zal er nog een Vagevuur zijn, aangezien het dan zijn functie zal verloren hebben.]
Blijkbaar nam Bosch dat visioen van het Paradijs niet echt ernstig: hij beeldde zijn merkwaardige Paradijs af als een overbevolkte omgekeerde wereld, met reusachtige vogels en vruchten en niet-agressieve zeemeerminnen en zeeridders. Het idee om op die manier te spelen met verhoudingen en dimensies is ongetwijfeld beïnvloed door de omgekeerde wereld van de drolerieën in verluchte handschriften. Het overdadige eten, spelen en vrijen en de afwezigheid van engelen suggereren dat een Luilekkerland-achtig Paradijs onzin was in de ogen van Bosch en zijn opdrachtgever, en misschien wel van alle contemporaine toeschouwers. Bij de uitvoering van zijn concept vermengde Bosch niet bij elkaar passende onderdelen van planten, schelpen, glas en edelstenen om zo onstabiele constructies te vormen. Sommige van deze elementen zijn verweven met andere die lijken op laatgothische ornamenten in de marges van verluchte handschriften. Sommige miniaturen die een landschap met hoge horizon tonen, kunnen vergeleken worden met de opbouw en de verdeling van Bosch’ overbevolkte landschap op het middenpaneel. Pokorny geeft nog andere voorbeelden van overeenkomsten tussen Bosch’ middenpaneel en miniaturen. Het gaat daarbij onder meer om een wilde vrouw die tussen reusachtige aardbeien staat, apen wier gedrag lijkt op dat van sommige Bosch-naakten, een wildeman die een griffioen berijdt, een beer die in een boom klimt. De meeste dieren die Bosch schilderde zijn duidelijk kopieën, hoogstwaarschijnlijk met miniaturen als voorbeeld. Vooral de kunst van Simon Marmion was vermoedelijk een belangrijk model voor Bosch.
Drolerieën met een seksuele inhoud komen vaak voor in verluchte handschriften, maar in Bosch’ Tuin brengen ze ons in verwarring door hun formaat en centrale plaatsing. Dit wijst op een speciale wens van een machtige opdrachtgever. Volgens Pokorny was deze opdrachtgever niet Hendrik III van Nassau maar veeleer Engelbert II van Nassau omdat de ouderwetse stijl van de triptiek wijst op een vroege datering. Bovendien citeerde Bosch in zijn Aanbidding der Wijzen-drieluik (Prado, volgens een recente studie te dateren tussen 1490 en 1498) motieven uit zijn Tuin. Aangezien Engelbert de trouwste bondgenoot was van de Habsburgse heren, heeft hij er misschien voor gezorgd dat Bosch toegang kreeg tot de Bourgondische hofbibliotheken.
Geen van de voorbeelden uit verluchte handschriften die Pokorny aanbrengt, is overtuigend genoeg om tot de conclusie te leiden dat Bosch erdoor beïnvloed werd. In al deze gevallen kunnen we in het beste geval slechts spreken van ‘parallellen’ en niet van ‘invloeden’, zoals op correcte wijze gedaan wordt door Bernard Vermet in een andere bijdrage uit dezelfde congresbundel (p. 317, noot 16).
[explicit 3 augustus 2012]