Van Dijck 2010
“Jheronimus Bosch inspired by People in his Environment: Research from the archival Sources” (L. van Dijck) 2010
[in: Eric De Bruyn en Jos Koldeweij (red.), Jheronimus Bosch. His Sources. 2nd International Jheronimus Bosch Conference, May 22-25, 2007, Jheronimus Bosch Art Center, ’s-Hertogenbosch, The Netherlands. Jheronimus Bosch Art Center, ’s-Hertogenbosch, 2010, pp. 112-122]
In deze op archiefonderzoek gebaseerde bijdrage geeft Van Dijck meer informatie over de directe omgeving van Bosch (zijn familie, pelgrims uit ’s-Hertogenbosch en de Onze-Lieve-Vrouwe-broederschap). Bosch’ moeder heette Aleid van der Mynnen. Zij was de buitenechtelijke dochter van de kleermaker Bartholomeus van der Mynnen en een zekere Margaretha, die nog andere buitenechtelijke kinderen had van verschillende vaders. Bartholomeus huwde een welstellende vrouw, Agnes van Hyntham, die dus Aleids stiefmoeder was. Aleid werd echter opgevoed door haar echte moeder en was dus afkomstig uit een kleinsteedse familie met lage sociale status. Aleids vader, die elders woonde, was een welstellende kleermaker die stierf vóór de geboorte van Jheronimus.
Bosch werd sterk beïnvloed door zijn familie langs vaderskant en het is geen wonder dat hij een schilder werd. Zijn grootvader langs vaderskant Jan van Aken was een schilder die rond 1425 verhuisde van Nijmegen naar ’s-Hertogenbosch. Jan hertrouwde in 1434 en stierf toen hij ongeveer 73 was (Jheronimus was toen ongeveer 3 jaar oud). Jan van Aken had vier zonen, Thomas, Jan, Hubertus en Goessen, die allemaal schilder waren. [Blijkbaar was Van Dijck hier even verstrooid: grootvader Jan had natuurlijk vijf zonen, onder meer ook Anthonius (de vader van Bosch en eveneens een schilder).] Jan (één van Bosch’ ooms) was waarschijnlijk leerling in Brugge waar hij in 1430 het burgerrecht verwierf. Deze oom Jan en grootvader Jan zijn de enigen in de familie die bekend staan als ‘meester’, een eer die Bosch zelf nooit te beurt viel. Dit betekent dat Bosch geen leerlingen had, enkel assistenten. Wie beweert dat Bosch leerlingen had, moet daarvoor de bewijzen tonen. Toen hij ongeveer 17 was, had Bosch geen grootouders, geen ooms en zijn enige twee neven waren weggetrokken. Hij woonde waarschijnlijk bij zijn grootvader tot in 1462 toen zijn vader een huis kocht aan de Markt (een huis dat trouwens nog niet volledig afbetaald was toen de vader stierf). Het is logisch dat Bosch zijn opleiding tot schilder van zijn vader kreeg. Bosch’ opvoeding begon waarschijnlijk aan de Latijnse school, anders had hij nooit clericus kunnen worden (alleen clerici konden gezworen lid worden van de Onze-Lieve-Vrouwe-broederschap). Na zijn schooljaren werd Bosch leerling in het atelier van zijn vader en nadat de vader gestorven was (toen Bosch ongeveer 27 was), zette hij dat atelier voort met zijn broers Goessen en Jan.
Tussen 1400 en 1614 ondernamen ongeveer 36 inwoners van ’s-Hertogenbosch een pelgrimstocht naar Jeruzalem. Bosch’ rijke buurman, Lodewijk Beys, ondernam de tocht drie maal (in 1500, 1504 en 1513). De priester Henric van der Loo, een collega van Bosch in de Broederschap, vertrok naar Jeruzalem in 1500 maar stierf onderweg. Toen Bosch ongeveer 18 was, vetrok Willem van Brakel, lid van een belangrijke Bossche familie, naar het Heilige Land en hij kwam veilig terug. In 1511 deden Henrick van Deventer en zijn vrouw hetzelfde. Er bestonden ook pelgrimages naar Compostela, Rome en vele andere plaatsen. Heel wat inwoners van ’s-Hertogenbosch, zowel vrome als criminele, reisden de wegen van Europa af en keerden terug met verhalen vol avontuur. Of Bosch zelf ooit een pelgrimstocht ondernam, weten we niet.
In 1486 werd Bosch gezworen lid van de Onze-Lieve-Vrouwe-broederschap, wat het hem mogelijk maakte te verkeren in een milieu van zo’n 60 tot 80 eliteleden. Bosch volgde als gezworen broeder zijn welstellende schoonvader, Goyart van de Meervenne, op, die stierf toen Bosch ongeveer 9 jaar oud was. De opvolging van Goyart had moeten toevallen aan diens zoon (die ook Goyart heette) maar Bosch’ schoonbroer stierf op jonge leeftijd, wellicht toen hij studeerde in Leuven. De Broederschap kwam wekelijks bijeen in de Sint-Janskerk en hield regelmatig feestelijke maaltijden. In 1500 bestond één derde van de leden uit priesters, waarvan er twee derden kinderen hadden. Van Dijck veronderstelt dat deze priesters een gewoon gezin hadden (en dat de moeders en de kinderen dus niet elders leefden). In 1500 waren alle deelnemers aan de feestmaaltijd clerici: ze hadden allemaal de Latijnse school bezocht (Bosch dus hoogstwaarschijnlijk ook) en de meesten hadden aan een universiteit gestudeerd. Bosch’ collega’s in de Broederschap waren hogere clerici en rijke burgers. Dit moet toch wel indruk gemaakt hebben op Bosch, daar hij zelf van bescheiden komaf was. Wellicht zocht hij het gezelschap op van andere kunstenaars, zoals Simon van Couderboch, een muzikant en organist maar ook hoofd van de Latijnse school en stadsklerk, of de architect Jan Heijns, wiens schoonbroer de graveur-ontwerper Alard Duhamel was. Heijns stierf één jaar vóór Bosch. Bosch’ echtgenote, Aleid van de Meervenne, bood hem de mogelijkheid een leven te leiden vrij van financiële zorgen in een mooi huis aan de Markt.
Ten slotte identificeert Van Dijck de man met krulhaar op de Doornenkroning (Madrid) als Jan Pijnappel, omwille van de pijnappel op zijn kledij. Hij was waarschijnlijk de opdrachtgever van het paneel. Dezelfde Jan Pijnappel bestelde ook de Verzoekingen van Job-triptiek (nu in Brugge), die geërfd werd door zijn dochter Johanna, wier tweede man don Diego de Haro uit Antwerpen was.
[explicit]