Van Os 1998
“Verloren Zoon of veelbetekenende marskramer?” (Henk van Os) 1998
[in: Henk van Os, Beeldenstorm 2. Close-ups van kunst uit Nederlandse musea. Amsterdam, 1998, pp. 123-126]
De auteur vraagt zich af of Bosch’ Rotterdamse tondo (Museum Boymans Van Beuningen) de Verloren Zoon of een marskramer voorstelt. De mand op de rug van het hoofdpersonage maakt duidelijk dat hij probeert als marskramer aan de kost te komen. Achter zijn rug staat een bouwvallig pand, ongetwijfeld een bordeel. Gezien zijn bedenkelijke blik heeft het hoofdpersonage dit gemerkt en is hij bezig deze verderfelijke omgeving te verlaten.
De hoofdfiguur mag dan wel een marskramer zijn, hij doet toch ook onwillekeurig aan de verloren zoon uit de bijbel denken. Het hek waar hij op afloopt, is gesloten, de ekster op de onderste sport was geen frisse vogel in de laatmiddeleeuwse symboliek en de staak op het heuveltje in de verte werd in die tijd gebruikt om misdadigers te straffen. Deze dingen staan echter wel erg op de achtergrond, betrekkelijk los van de marskramer. Mistroostig sjokt hij voorbij en torst de last der zonde. Al met al is de marskramer waarschijnlijk dus niet de verloren zoon, maar een echte verloren ziel die een wijze les wil leren. Bij Bosch wordt de hopeloze situatie van de figuur duidelijk, doordat we de achtergrond als het ware kunnen lezen. Verschillende beeldelementen verklaren zijn gemoed. En of hij nu de verloren zoon voorstelt of een veelbetekenende marskramer, de aangrijpende indruk van ontreddering blijft dezelfde.
Deze korte tekst is niet oninteressant, maar toch te veel gebaseerd op losse indrukken om echt waardevol te zijn.
[explicit 14 augustus 2011]