Van Puyvelde 1977
La Renaissance flamande de Bosch à Breughel (Leo van Puyvelde) 1977
[Les Ateliers d’Art Graphique Meddens, Brussel, 1977, 244 blz.]
[Nederlandse versie: Leo van Puyvelde, De Vlaamse schilderkunst ten tijde van Bosch en Brueghel, Heideland-Orbis, Hasselt, 1977, 244 blz.]
[Ook vermeld in Gibson 1983: 23 (A113)]
In het tweede hoofdstuk, dat integraal aan Bosch gewijd is, stelt de auteur dat men Bosch’ werk vanaf het einde van de zestiende eeuw een beetje minachtend als ‘drollen’ (rariteiten) beschouwde, terwijl tegenwoordig het tegendeel waar is: men neemt Bosch veel te ernstig en schrijft hem allerlei bedoelingen toe waaraan de meester zelf nooit gedacht zou hebben.
Bosch is naar verluidt makkelijk te begrijpen voor iedereen met een beetje gezond verstand. Men moet niet te veel achter zijn schilderijen zoeken. De Tuin der Lusten bevat geen enkel raadsel als men zich even onderdompelt in de poëzie ervan, de eigenaardige vegetatie op de Sint-Hiëronymus (Gent) verwijst niet naar allerlei ondeugden, maar gewoon naar de oriëntaalse wildernis waarin de eremiet zich terugtrok.
Bosch was zeker niet het bizarre wezen dat men van hem wil maken. Hij was integendeel een rechtgelovig man wiens ideeën heel goed overeenkwamen met die van het merendeel van zijn tijdgenoten. Hij predikte het evangelie en de traditionele moraal met een glimlach en in een taal die gemakkelijk toegankelijk was, en het nog altijd is. Bevat zijn oeuvre al eens een ‘drollig’ element, dan moet men dat op rekening schrijven van zijn buitengewone fantasie en zijn zeer levendig gevoel voor humor.
Men zou Bosch heel wat beter begrijpen, meent Van Puyvelde, indien men in plaats van overeenkomsten te zoeken tussen zijn kunst en esoterische geschriften, eens opnieuw het Nederlandse theater van zijn tijd onder de loupe nam. De auteur besteedt verder onder meer aandacht aan Bosch’ stijl en aan enkele Bosch-navolgers (Jan Mandyn, de Meester van de Verloren Zoon, Pieter Huys).
[explicit]