Zupnick 1968
“Bosch’s Representation of Acedia and the Pilgrimage of Everyman” (Irving L. Zupnick) 1968
[in: Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek, 19 (1968), pp. 115-132]
[Ook vermeld in Gibson 1983: 123 (E292)]
Zupnick benadert de Rotterdamse Marskramer-tondo vanuit een historisch perspectief dat rekening houdt met andere werken van Bosch en met de laatmiddeleeuwse moraalfilosofie zoals die tot uitdrukking kwam in literatuur en folklore. Via deze benadering komt hij tot het besluit dat het Bosch’ bedoeling was het toen populaire literaire thema van ‘de pelgrimstocht van Elckerlijc’ uit te beelden en tevens aan te tonen dat Acedia (de geestelijke luiheid, en meer bepaald het zwakke geloof) de belangrijkste hoofdzonde is.
De Rotterdamse tondo wordt naar verluidt verhelderd door de buitenluiken van de Hooiwagen-triptiek: hier vormt de marskramerfiguur immers een onderdeel van een breder thematisch programma. Op het middenpaneel van de triptiek worden alle hoofdzonden uitgebeeld, behalve Acedia. Nochtans beschouwt Bosch Acedia als de belangrijkste hoofdzonde, want hij beeldt haar af op de buitenluiken. (Zupnick gaat hier in de fout: Acedia wordt op het middenpaneel namelijk wél afgebeeld, zie de luie pater in de rechterbenedenhoek.)
Zupnick ziet een opvallende gelijkenis tussen de marskramer op de buitenluiken van de Hooiwagen en een figuur op een schilderij van Giovanni Bellini (kort na 1490) die ook de Acedia zou uitbeelden. (Van een opvallende gelijkenis is echter geen sprake, dus dit argument vervalt.) Op de buitenluiken wordt bij Bosch de hoofdzonde Acedia gesymboliseerd door het kwaadaardig grommende hondje dat de reiziger bedreigt. Deze laatste doet een inspanning om zich te verdedigen tegen de bijtende hond (dus tegen Acedia) en om het pad naar de zaligheid te bewandelen. Dezelfde betekenis heeft de Rotterdamse tondo: de hoofdfiguur is een Elckerlijc-figuur die gehinderd wordt door zijn zonden en ondeugden, maar die toch probeert het rechte pad der zaligheid te bewandelen.
Zupnick concludeert dat Bosch eerder een realist dan een pessimist was: hij erkent de zwakheden van de mens, maar spoort deze laatste aan zijn zonden te overwinnen door te verwijzen naar de afschuwelijke hellestraffen.
Vergelijk over dit artikel ook De Bruyn 2001a: 182-183.
[explicit]