Jheronimus Bosch Art Center

DEUR

 

1 Deur = Christus

 

Wech van salicheit ed. 2009 (circa 1410)

  • 206 (regels 1904-1908). Stichtelijk prozatraktaat. Anderwerf om dat de mensce liden moet die nedere dore, die Cristus selve es, also hi orcont in dewangelie daer hi sprect aldus: Ic ben die dore, so wie die in gaet bi mi, hi sal behouden worden. Dese ghebenendide dore, Jhesus Cristus, dore de welke wi lide moeten, sullen wi comen ten eeweliken levene, es neder ende oemoedich.

Brugge: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)

  • 103 (verzen 236-243). Rederijkersspel. Schriftuerlic Troost zegt over Christus: Voorwaer ia hy, tblijct an zijn selfs ghezegh, / Schriftuere bewyzet met grooter claerheyt: ‘Ic ben den wegh, tleven ende waerheyt’. / Hy es ooc de duere, zoot zeer claerlic staet: / ‘Ic ben de duere, die duer my ingaet / die werdt behauden’, dits troostbarige mare; / ‘Maer tes een dief’, zeght hy, ‘en een moordenare / die anders in te clemmene beghaert’. Vergelijk Johannes 10, 7-9.

Kortrijk: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)

  • 565 (verzen 469-473). Rederijkersspel. Claerckelic Weten zegt: Hier ziedy hoe dat Christus es de duere, / duer wien dat de poortier, den vetrooster alleen / van dat eeuwigh leven, de helyghe gheest reen, / den mensche toeganc gheift diligentigh / tot den hemelschen vadere excellentigh.

Deinze: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)

  • 636 (verzen 200-202). Rederijkersspel. Troost der Schriftueren zegt: Maer zy en cloppen niet an de duere / dwelc Christus es, die elc wilt gherieven, / maer clemmen daer anders naer als dieven.

 

2 Deur in positief-stichtelijke context

 

Tafel van den Kersten Ghelove II ed. 1937 (1404)

  • 88 (Winterstuc, hoofdstuk 18, regels 9-11). Theologisch compendium. Naar aanleiding van de vier kardinale deugden: Want geliken als een doer wendet in carte der henghelen, daer si in hanghet, also wert alle des menschen duechdlic leven in desen vier duechden ghewendet ende regiert.

Tafel van den Kersten Ghelove IIIb ed. 1938 (1404)

  • 446 (Somerstuc, hoofdstuk 35, regels 191-193). Theologisch compendium. Die biechte, seit sinte Augustijn, is een heilighe doere, doir welc die verburghen siect [ziekte] op hope van ghenade wert opghedaen.

 

3 Deur in negatief-stichtelijke context

 

Navolghinghe ons Heren Jhesu Cristi ed. 1954 (XVA)

  • 108 (Boek III, hoofdstuk 1, regel 8). Stichtelijk prozatraktaat. De ‘ik’ tot zijn ziel: O mijn siel, merke dese dingen ende slutet die doeren dijnre sinlicheit, op dattu horen moghes wat die Heer dijn God in di spreket.

 

4 Deur = de Dood

 

Nieuwkerke: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)

  • 185 (verzen 74-75). Rederijkersspel. De Evangelische Leeraer zegt: Tlichamelic staerven en es maer een duere / om te passerene in dat eeuwigh leven. Vergelijk Johannes 5, 24.

 

5 Deur = vagina

 

Job 3, 10 : Want die mij droech en besloot niet die dore(n) vanden buke(n) [Delftse Bijbel ed. 1977].

 

Heimlichede van mannen ende van vrouwen ed. 1893 (1351)

  • 169 (verzen 1620-1625). Artestekst, medisch-gynecologisch rijmtraktaat. Matrix heeft monde twee / buten ende binnen, ende noch mee; / die butenste altoes open es, / ende heet der matricen hals dor des, / bedi dat vor men heet vulva / es der matricen dore, alsict versta.

Stijevoort II ed. 1930 (1524)

  • 203 (nr. 236, verzen 55-56). Zot-erotisch rederijkersrefrein over geile meisjes: Die hertgens sietmen in vruechden vlieten / als men clopt voer haer coekendoere [keukendeur]. Hetzelfde in Arnold Bierses ed. 1925: 29 (nr. VI, verzen 56-57): Huer hertekens sietmen in vruechden vlieten / wanneer men cloept voor die kueken duere. Vergelijk ook de kritische editie van dit refrein in Coigneau I 1980: 214-215 (bijlage II).
  • 215 (nr. 243, verzen 30-36). Zot-erotisch rederijkersrefrein dat de coïtus beschrijft in termen van een steekspel. Sijn wimpel hinc hij voer haer casteel / Voordie achterpoort geeftmen tijneel [een receptie] / daer menich ruyter ter poorten wt spranck / Ende voer die doere van een prieel / daer scermtmen nae den vrouwen danck / Daer was ghemaect een schoon behanck / van leufens het sach menich man.

Antwerps Liedboek I ed. 1983 (1544)

  • 171 (nr. 149, strofe 3, verzen 9-10). Lied. Een meisje dat van haar moeder haar vrijer niet mag zien, zegt: Ende ic en mach niet gaen van haer / ter veynster noch ter duere, noch ter duere. Hier letterlijk bedoeld, maar kan gemakkelijk dubbelzinnigheid creëren.

Mars en Venus ed. 1991 (1551 / XVIa?)

  • 278 (verzen 767-768). Rederijkersspel. De sinnekes over de geile Mars en Venus: Hij sal hör dörken / open vinden, hij behueft niet te cloppen.

Testament Rhetoricael II ed. 1979 (1561)

  • 276 (fol. 308v, vers 31). Zot-erotisch rederijkersrefein, waarin een vrouw iedereen uitnodigt om met haar seks te hebben: Comt oock in myn kethel duer myn voorduerken.

Arnold Bierses ed. 1925 (1577-90)

  • 29 (nr. VI, vers 57). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Wanneer men cloept voor de kueken duere. Dubbelzinnig (vergelijk ook bij ‘keuken’).

 

6 Achterdeur = aars

 

Dryakelprouver ed. 1920 (1528)

  • 200 (verzen 70-71). Rederijkersspel. Een kwakzalver prijst laxerende medicijnen aan. Zijn knecht zegt: Ey lachen jc duchte jc zal my vuul maken. / Myn achterduere wil alreede gapen.

 

[explicit 2 mei 2022 – Eric De Bruyn]

searchclosebarssort-desc linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram