DRAAILIER
1 Sociale achtergrond van de draailier in de late Middeleeuwen
Curt Sachs, De geschiedenis van de muziekinstrumenten, 1969 (origineel Engels: 1940), p. 302: ‘In de 15e eeuw verloor de draailier haar positie in de officiële muziek. Maar daar schilderingen van het begin van de 16e eeuw ze nog afbeelden in de handen van engelen, kan ze toch niet geheel in een kwade reuk zijn geraakt; veeleer werd ze als archaïsch beschouwd. Tegen de 17e eeuw was ze uitsluitend volksinstrument geworden, in het Duits Leier, in het Frans vièle (à roue) genaamd.’
Valentin Denis, De muziekinstrumenten in de Nederlanden en in Italië naar hun afbeeldingen in de 15e-eeuwsche kunst, hun vorm en ontwikkeling, 1944, pp. 58 / 60 / 61: ‘In de Nederlanden geniet de draailier nog een zeker aanzien tot omstreeks 1450. (…) Met Jeroen Bosch wordt de draailier definitief door de goede lui geminacht: men hoeft enkel zijn schilderijen en tekeningen te bekijken, alsook de talrijke prenten en tapijten, die rechtstreeks of onrechtstreeks onder zijn invloed werden vervaardigd, om zich te overtuigen dat zij het geliefkoosd en typisch instrument wordt van bedelaars, blinden, kreupelen, boeren, enz. In “De hel” wordt zij zelfs een foltertuig, wat genoeg aantoont hoezeer zij misprezen wordt. (…) Bij Bruegel (…) (is) het lot van het speeltuig er niet door verbeterd, integendeel. Maar tot omstreeks 1530 geniet de draailier toch nog een zekere achting bij sommige italianiseerdende kunstenaars in de Nederlanden: een Jacob Cornelisz. van Oostsanen b.v. ziet er geen bezwaar in, haar nog door engelen te doen bespelen op zijn “Aanbidding van het Kind” uit de Veiling Stilwell (1927) te New York, en op zijn “Madonna” in de Verzameling D. Hoogendijk te Amsterdam.’
Richard D. Leppert, “David Teniers the Younger and the Image of Music”, in: Jaarboek KMSK Antwerpen, 1978, pp. 117-118. Leppert citeert de Dissertation historique sur la vielle van Antoine Terrasson (Parijs, 1741). Daar lezen we: ‘(Het was in de 14de eeuw) dat de blinden en de armen dit intrument begonnen te bespelen als broodwinning. Ongetwijfeld kwamen ze op dit idee omwille van het warme onthaal waarmee een aantal edellieden de draailierspelers hadden vereerd: deze vertrokken namelijk altijd overladen met geschenken. Nochtans, sinds het instrument in de handen van bedelaars is gevallen, heeft het heel wat aan prestige ingeboet, en is men het een “vagebond-instrument” gaan noemen, d.w.z. het muziekinstrument van de armen. Op die manier was het lot van de draailier dat van de meeste dingen, waarvan de populariteit afhangt van modegrillen en smaak: van zodra het gewone volk zich ermee bezig houdt en ze gebruikt, vallen ze uit de gratie van de hogere klasse, of van haar imitators… Wat waarschijnlijk verder nog heeft bijgedragen om van de draailier een louter volksinstrument te maken, is het geringe talent waarmee deze blinden en paupers het instrument wellicht bespeelden.’ In de 17de eeuw bevond de draailier zich dus helemaal onderaan de sociale ladder van de muziekinstrumenten. Bedelaars met een draailier werden in die tijd vaa afgebeeld door Nederlandse en vooral Vlaamse schilders.
2 De draailier als typisch instrument van bedelaars
Op het middenpaneel van Bosch’ Verzoekingen van de H. Antonius-drieluik hanteert één van de diabolische bedelaars een draailier.
Karel Moens en Iris Kockelbergh, Muziek & Grafiek – Burgermoraal en muziek in de 16de- en 17de-eeuwse Nederlanden, tentoonstellingscatalogus, Antwerpen, 1994, pp. 32-33. Over de draailier als bedelaarsinstrument in de 16de-eeuwse prentkunst: ‘Sommige bedelaars kwamen aan de kost met een muziekinstrument. Vooral de draailier werd hiervoor gebruikt. (…) De oudste voorbeelden in het genre maken gewoon deel uit van een groter geheel met verschillende types van bedelaars (zoals de tekeningen van Hieronymus Bosch), voorstellingen van bedelaars rond Sint-Maarten, blinden, enz. Ze worden niet alleen afgebeeld met de draailier, het bedelaarsinstrument bij uitstek, maar ook met harpen en luiten. Die verwijzen naar hun losbandig gedrag.’
Voor een bedelaar met draailier in een tekening van (naar?) Bosch, zie Koreny 2012: 296-299 (nr. 27). Bedelaars en kreupelen (Wenen, Albertina). Volgens Koreny werk van een Bosch-navolger, circa 1520-40.
Jacques-Philippe Le Bas (1707-1783), Le Vieleur, prent (naar David Teniers), 1760, 24,1 x 16,8 cm, Parijs, Bibliothèque Nationale, Cabinet des Estampes. Een draailier-speler wordt begeleid op triangel door een knaap. Hetzelfde motief treffen we aan op het schilderij Boerenfeest van David Teniers (paneel, 38 x 58,5 cm, Berlijn, Gemäldegalerie). De combinatie draailier/triangel kwam blijkbaar wel meer voor, want Mersenne schrijft op pagina 548 van zijn Harmonie universelle: ‘De bedelaars die de draailier bespelen, begeleiden zijn harmonie gewoonlijk met de klank van deze cymbalen (= triangel)’. Dit verklaart waarom ook Bosch in het rechterluik van de Tuin der Lusten triangel en draailier in elkaars onmiddellijke buurt afbeeldde. Zie voor deze gegevens: Richard D. Leppert, “David Teniers the Younger and the Image of Music”, in: Jaarboek Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen, 1978, p. 122.
Der Fielen Vocabulaer ed. 1914 (1563)
3 Draailier // afkeurenswaardig dwaas of zondig vermaak
Bijns ed. 1886 (vóór 1529)
4 Draailier // amoureuze vreugde (venusmuziek)
Bijns ed. 1886 (vóór 1529)
[explicit 9 mei 2025 – Eric De Bruyn]