DUIKEN
In de linkerbenedenhoek van het middenpaneel van de Tuin der Lusten staat een man omgekeerd op zijn hoofd in het water, tot aan zijn borst. In het Middelnederlands betekende ‘duycken’ rond 1500 in de eerste plaats ‘duiken / bukken / zich verbergen, zich stilhouden’, maar daarnaast komt de term in de rederijkersliteratuur regelmatig voor in een erotische context, met als connotatie ‘de liefde bedrijven, seks hebben’. Is dit ook relevant voor de figuur die van een brug duikt in de buurt van een gediaboliseerd badhuis op het middenpaneel van de Antonius-triptiek (Lissabon)?
1 Duiken = bukken, zich verbergen
Walewein I ed. 1957 (circa 1250)
- 314 (verzen 10.585-10.586). Arturroman. Maer die hertoghe moeste in den pleine / Al dukende vlien vor Waleweine.
Sevenste Bliscap van Onser Vrouwen ed. 1978 (1455)
- 204 (vers 1503). Mysteriespel. Joden die zich willen vergrijpen aan Maria’s doodskist worden blind. Eén van hen zegt: En weet waer duken.
Indestege ed. 1951 (XVd)
- 96 (rijmspreuk 70). Leert swighen, wiken ende duken (om de hel te vermijden en goddelijke troost te verkrijgen).
Piramus en Thisbe ed. 1965 (circa 1500)
- 122 (vers 31). Rederijkersspel. Een sinneke zegt: Tsus! laet ons achter desen meij gaen onhier duijcken.
- 135 (vers 210). Een sinneke zegt tot Thisbe: te bedt moechdij voor schimppers duijcken.
De schuyfman ed. 1932 (1504)
- 14 (vers 299). Rederijkersklucht. T’is best, dat wij een luttel duijcken.
- 14 (vers 304). Duijckt! Twijff mocht ons te muijsemeel malen.
De uure vander doot ed. 1944 (circa 1516)
- 79 (vers 124). Rederijkersgedicht. Over één van de vijf jonkvrouwen in het prieel: Si sadt oock bi mi ick hiel maniere en doock (= hield mij stil).
Mars en Venus ed. 1991 (vóór 1517?)
- 246 (vers 216). Rederijkersspel. Een sinneke zegt: Tsus, duijct hier achter!
- 260 (vers 448). Een sinneke zegt: Wild achterwerts duijcken
Stijevoort I ed. 1929 (1524)
- 69 (refrein 35, vers 25). Zot rederijkersrefrein. Over dwaze vrijers die ’s nachts voor de deur van hun geliefde komen musiceren: Daer staen si vast en duken en cueren.
De Stove ed. 1944 (XVIa)
- 161 (vers 364). Strofisch rederijkersgedicht. Gesprek tussen twee vrouwen in badstoof. De ene zegt: Soudick dan moeten swijghen en duyken.
Plaijerwater ed. 1907 (XVIa)
- 173 (vers 222). Rederijkersklucht. Hoenderkoopman tot Werenbracht: Blijft vast sitten duijchten.
De Pays ed. 1920 (1538)
- 547 (vers 74). Rederijkersspel. (…) laets duucken ende zwyghen (= laat ons het toneelpodium verlaten).
Tielebuijs ed. 1934 (1541)
- 44 (vers 295). Rederijkersklucht. Ten is gheen wonder, dat ick deur tgeclater duijcke.
Gemeene Duytsche Spreckwoorden ed. 1959 (1550)
- 16 (regels 28-31). Spreekwoordenverzameling. Duyckt Wijckt Laet ouer gaen. / Vincit qui patitur. / Die lijdt, die verwint. Mit gedult ouerwintmen voele. / Fortuna omnis superanda ferendo est.
De Rijckeman ed. 1941 (1550)
- 187 (vers 429). Rederijkersspel. Schriftuurlijk Bewijs tot Rijke Man: Gij schijnt heer, maar dient Overvloed, die doet u duiken.
- 190-191 (vers 500). De sinnekes spreken smalend over Broederlijke Liefde (een vrouwelijk personage): Ik sloeg, dat ze juist dook / Doe gink ik haar uil smeren. ‘Uil’ betekent hier blijkbaar: achterwerk.
De Const van Rhetoriken ed. 1986 (1548/1555)
- 103. Ballade (uitndogingskaart gericht aan rederijkerskamers). Er is sprake van gezelschappen en wijken die sidt en duuct / Vul melancolien.
- 107. Ballade (lof op het schrijven). Wie niet kan lezen of schrijven moet Duucken en zwighen daer andere spreken.
- 156. Zot rederijkersrefrein over pantoffelhelden. Duucken ende swighen moet hy ooc mede.
- 210. Amoureus rederijkersrefrein. Ick duucke ende lide al dit dangier.
Meestal verjaecht Neering ed. 1941 (circa 1564)
- 77 (vers 52). Rederijkersspel. Neering zegt: Gij zult mijn verjagen, ik zal moeten duiken.
- 104 (verzen 649-650). Reden zegt: Hoort, Meest Al, doen gij Nering en Welvaart hadt, die u wel pasten, / Gingt gij ze niet belasten, dat ze most duiken?
- 108 (verzen 747-748). Reden zegt: Maar doen ze bezwaard waren door ’t misbruiken / Ging ’t met haar als met u: Nering gink duiken.
Bruer Willeken ed. 1899 (vóór 1565)
- 200 (vers 6). Rederijkersspel. Omdat ick hier int clooster ben duyckende.
tReyne Maecxsele ed. 1906 (1571-83?)
- 23 (vers 448). Rederijkersspel. Ach waer zulwy duucken?
De Verlooren Zoone ed. 1941 (1583)
- 122 (vers 744). Rederijkersspel. De sinnekes zeggen: Nu duucken ende zwyghen.
Die Trauwe ed. 1899 (vóór 1595)
- 188 (vers 1446). Rederijkersspel. Bermhertichyt tot Trouwe: En ick sal duycken onder u habyt.
Sommich Mensch ed. 1993 (XVIB)
- 9r (verzen 840-842). Rederijkersspel. Redelijck Verstant zegt tot Gemeen Burger: Wie u die waerheijt ginc ontluijcken / en die u ten besten dan woude raen / die moeten door u wreetheijt swijgen en duijcken.
De propheet Eliseus ed. 1992 (XVIB?)
- 63r (vers 107). Rederijkersspel. Verachter der Const zegt: Om het misbruijck moet rethorica swijgen en duijcken heel.
Die mane ed. 1992 (XVIB?)
- 149r (verzen 498-499). Rederijkersklucht. Twee vrouwen houden een dronken man voor de gek. Baert, één van de vrouwen, staat ermee te lachen: Ic most barsten duertet langer / ic legge en duijcke ic en sach noijt bet mijn wille.
Krimpert Oom ed. 1932 (XVI)
- 52 (vers 154). Rederijkersklucht. Ick loop ter kercken duijcken en swijgen.
- 53 (vers 178). Hijer achter den outaer ga ick duijcken.
- 64 (vers 376). En ick gijnck achter toutaer duijcken en swijgen.
Reijn Geneucht en Menich Vileijn ed. 1997 (XVI)
- 131r (vers 278). Rederijkersklucht. Tsa nu Laet ons hier achter gaen duijcken al stille.
2 Duiken : in erotische context
Spiegel der Minnen ed. 1913 (circa 1500)
- 36 (vers 1033). Rederijkersspel. Het sinneke Vreese voor Schande zegt: Ick hebbe legghen duycken. Dit gebeurt in een erotisch-dubbelzinnige context. De erotische connotatie wordt nog verscherpt door het woordje legghen.
Stijevoort I ed. 1929 (1524)
- 95 (refrein 50, vers 20). Vroed rederijkersrefrein. Over de geile meisjes van tegenwoordig: Dukende stukende onder venus decksel.
- 171 (refrein 88, vers 26). Amoureus rederijkersrefrein. Over het goede huwelijk: En sy dan achter die gaerdynkens duijken.
Stijevoort II ed. 1930 (1524)
- 91 (refrein 177, verzen 7-8). Amoureus-vroed rederijkersrefrein. Die vruechden des werlts dan hebbende daer / smukende duijckende wacht v voer hindere.
- 151 (refrein 206, verzen 45-48). Amoureus rederijkersrefrein. Want daer twe ghelieuen tsamen duken / onder een decksel bij ghelijcke / Ende soe vriendelic ligghen tutebuken / ist niet op derde een hemelrike.
Diversche Liedekens ed. 1943 (XVIb)
- 59 (nr. XXV, strofe 1, vers 9). Amoureus-erotisch rederijkersrefrein van Matthijs de Castelein. Wy laghen bee ghedoken.
Testament Rhetoricael II ed. 1979 (1561)
- 276 (fol. 309r, vers 8). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Erotische coïtus-context: speilt Duuckerken met tbolleken, en binnen danst.
Arnold Bierses ed. 1925 (1577-90)
- 26 (nr. V, strofe 3, verzen 1-2). Zot-erotisch rederijkersrefrein.Over het leuke van seks: Alsmen lustichlic mach liggen gedoeken, siet / met eynen naecten vrouken mach liggen smoecken, siet.
De Verlooren Zoone ed. 1941 (1583)
- 140 (verzen 1089-1094). Rederijkersspel. Een hoertje zegt tot de Verloren Zoon: Wilt zwyghen ende duucken! / Duer onse fuucken en zal u gheen caermen lusten. / ghy zult als werste lief in onse aermen rusten. / Als de nacht compt, men zalder naer gheen dach haken! / Want by onsleden mach elcken zyn gheclach slaken. / Mynen lust es tot alle jonghe vierighe joyuesen / Die zeer hittich vuesen.
Ontrouwen Rentmeester ed. 1899 (circa 1587)
- 107 (verzen 784-786). Rederijkersspel. Ootmoedighen Dienst zegt: Al eest dat ghy secretelyck met Venus syt clinckende, / En ghy met haer alleen in een camer sidt gedoecken, / Ey dwaese! gheen dinck soe secreet, twert doch ontploecken!
Abrahams offerhande ed. 1992 (XVIB)
- 56r (vers 675). Rederijkersspel. De sinnekes zeggen smalend tegen Agar, die door Abraham weggestuurd wordt: men sal u Leeren onder een man duijcken. Erotisch-dubbelzinnig!
Christum liefde bewijsen ed. 1993 (XVIB)
- 75v (verzen 1424-1425). Rederijkersspel. Den Aertschen Mensch zegt: Het is doch so fraeij te gaen slaepen met volle buijcken / en dan te duijcken bij sijn Lieffste caerken.
- 83v (verzen 2161-2162). Het neefke Eijgen Baet zegt: Jae en dan In u Lieff Armkens duijcken / want haer borstgens ruijcken boven alle granaden.
Lijs en Lippen Harman ed. 1997 (XVI)
- 65v (vers 150). Rederijkersklucht. Jan Vleermuijs tot zijn gehuwde minnares Lijs: Waer sal Ick comen bij u gedoocken, mijn Lieff verheven.
- 72v (verzen 904-906). Lippen tot zijn betrapte vrouw en minnaar: En oft so geluckte dat ijemant bij u saete / als ghij heijmelijck Laecht bij een gedoocken / so sout ons wesen groot schande gesproocken.
3 Duiken : zich overgeven aan een zondig leven
Stijevoort II ed. 1930 (1524)
- 248 (refrein 154, vers 49). Vroed rederijkersrefrein. Mer die hier int sondich leuen duijken. Dit refrein en dit vers komen ook voor in het van 1558 daterende volksboek Vanden .X. Esels ed. 1946: 26 (vers 49) (maer die hier int sondich leuen duycken) en in de van 1558-60 daterende prozaroman De borchgravinne van Vergi ed. 1988: 260 (vers 260) (maer die hier int sondich leven duycken).
4 Duiken : andere betekenissen
Sint Jans onthoofdinghe ed. 1996 (vóór 1552)
- 54 (vers 178). Rederijkersspel. Herodias tot Herodes over Johannes de Doper: dus brengt hem om den hals en laet hem duycken (tenondergaan, sterven).
- 92 (vers 572). Een sinneke over Johannes de Doper: u sal hy mûeten duycken (tenondergaan, sterven).
Eneas en Dido ed. 1982/83 (1552)
- 165 (vers 331). Rederijkersspel. Wie waast de Holofernem oock dee ducken (= tenondergaan, sterven).
De Machabeen ed. 1992 (1590)
- 32v (verzen 772-773). Rederijkersspel. Een sinneke zegt: En schijn van recht sietman veel ghebruijcken / maer dat Laet ick duijcken, hier ons tween.
[explicit 11 juni 2016]