FANTASIE (fantaseren)
1 Fantasie (fantaseren) = zorgen, bekommernissen, zwaarmoedige gedachten (hebben)
Fili accedens ed. 1988 (XVa)
- 236 (regels 807-810). Geestelijk prozatraktaat. Ende sonderlinge so comet zwairheit ende drucke van ongestadicheit van herten ende van onnutte becommernisse ende ydel sorghe ende van menichvoudicheit der fantesien ende der ghepensen.
Handschrift-Jan Phillipsz. ed. 1995 (circa 1481)
- 136 (nr. 115, vers 30). Leerdicht. Die synnen die vallen in fantasyen. Zwaarmoedigheid dus, naar verluidt typisch voor het herfstseizoen.
Uure vander doot ed. 1944 (circa 1516)
- 75-76 (verzen 26-28). Strofisch rederijkersgedicht. Salict dan laten neen ick want fantasije / begheert wt compassien, dat word ghewaecht / want thelpt der hertten dat de mont des noot wat claicht.
- 77 (vers 78). Fanteseerdi weest vrolijck van ghedochte.
- 85 (vers 283). Ick sprack docht mi in mijnder fantasien. Hier: zorgelijke toestand of droombeeld.
- 90 (vers 412). Fantaserende wordick in duyst ghedachten.
- 123 (vers 1332). Fanteserende alleneen op dit vremt bestier.
- 125 (vers 1364). Maer so mi tuychde na tfanteseren. Zorgelijk nadenken.
Spel van de V vroede ende van de V dwaeze Maegden ed. 1979 (XVIa?)
- 120 (vers 293). Mysteriespel. De dwaze maagd Hoverdie gaat graag feesten: Daer mach men alle fantasijen veriaghen.
Bijns ed. 1886 (vóór 1529)
- 47 (nr. 13, strofe a, vers 9). Vroed rederijkersrefrein. En weest niet versaecht, laet varen fantasije. Zorgen van de zondaar die angst heeft.
- 51 (nr. 14, strofe, vers 13). Zot rederijkersrefrein over een pantoffelheld. Hierom ben ic dagelijcx vol fantasijen. De zorgen van een ongelukkig getrouwde man.
- 80 (nr. 21, strofe e, vers 11). Zot rederijkersrefrein over de stress die strenge kloosterregels veroorzaken. Men moet altemet de fantasijen veriagen.
- 278 (nr. 75, strofe d, vers 10). Vroed rederijkersrefrein. Oec vliedt fanthasije duer zijn presentie. Christus doet de zorgen van de zondaar verdwijnen.
Menen: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)
- 393 (verzen 431-434). Rederijkersspel. Schriftuelicke Approbacye zegt: Het herte lijdt fantazye, ghelijc een vrauwe / die den aerbeydt heift, naer tswijsman bevroen, / ten zy dat de mensche tgoddelic vizyoen / daer ghezonden zy ter zelver huere. Vergelijk Isaïas 13, 8.
Cristenkercke ed. 1921 (kort na 1540)
- 43 (vers 1073). Rederijkersspel. De maagd Uprecht Simpel Gheloven is aan het verleid worden tot zondige seks. Men speelt voor haar op harp en luit. Zij zegt: doer dit soet spel ick alle fantasijen snije. Hier: zorgen, maar ook: de bekommernis om deugdzaam te leven.
Rijckeman ed. 1941 (1550)
- 209 (vers 893). Rederijkersspel. Conscientie zegt: Nu voele ik rust; eerst maakte mij mijn fantasie moe.
Const van Rhetoriken ed. 1986 (1555)
- 50 (strofe 150, verzen 3-5). Rederijkerslyriek. Besef, zegt de auteur tot de lezer, dat my dit ghecost heeft menighe wandelijnghe, / ghelijck of ic sakeloos achter lande ghijnghe / vul fantasiën, nochtans meest duerwiedt.
- 69 (strofe 9, vers 4). Rederijkersballade. Trommeld stijf om breken elcks fantasie.
Vanden .X. Esels ed. 1946 (1558)
- 10-11 (verzen 1-4). Rederijkersballade in een volksboek. Benautheyt hebbende van melancolyen, / vol fantasyen, die in partyen / altoos zijn teghen ruste van herten / sadt ic onlancx in swaren argumenten.
- 34 (regels 11-13). Volksboek. Over de gierigaard: Maer als hy niet en arbeyt, so sidt hy altijt in huys vol fantasijen en sorghen, ende hy leeft aermelijcken.
Testament Rhetoricael III ed. 1980 (1561)
- 68 (fol. 353r, verzen 2-5). Vroed rederijkersrefrein. Over een zuipende echtgenoot: Lammin slutsen toors zuene gheboren van Coxcie / weent traenen met tuten duer groote fantazie / dat hem zyn wyfveken meest daeghelicx verwyt / dat hy droncker dan een snippe drynct.
Meestal verjaecht Neering ed. 1941 (1564)
- 76 (vers 31). Rederijkersspel. Daar hoor ik er een belaan met fantasieën.
De Bruyne I ed. 1879 (1579-83)
- 33 (nr. 9, strofe 1, vers 5). Vroed rederijkersrefrein. Tot de rederijkers: ontweckt die beswaert syn met fantasyen.
Verlooren Zoone ed. 1941 (1583)
- 174 (verzen 320-324). Rederijkersspel. De sinnekes zien zich de Verloren Zoon ontglippen: tWert al fantazie.
Coninck Proetus Abantus ed. 1992 (1589)
- 12r (verzen 459-460). Rederijkersspel. De koning heeft zorgen omwille van de zondigheid van zijn dochters: met den coninck vol fantazijen / om haer onsedelickheijt.
Goosen Taeijaert ed. 1938 (1594?)
- 47 (verzen 354-355). Rederijkersklucht. Een ossenkoper zegt: Tis al best gedaen oock, dus wil ick mijn hier nedervellen / en verlossen mij van sulcke fantasijen.
Meester Hoon en Lippen Slechthooft ed. 1932 (XVI)
- 98 (verzen 115-116). Rederijkersklucht. Een kwakzalver zegt: Dus, om te verdrijven alle fantasije, / daer is een tergije [siroopje] voor verkoude magen.
2 Fantasie (fantaseren) = liefdeszorgen (hebben)
Ghevecht van Minnen ed. 1964 (1516)
- 56 (verzen 298-300). Berijmde ars amandi. Over de venusjanker: Hi en sal der mutsen – ic segt goet ront – / als hi wil niet connen ontghaen / maer bi fantasien meer druckx ontfaen.
- 65 (verzen 611-613). Idem: Op deser fantasien schoot / brisselt hi broot voor hem metten handen / in cruymen in stucxkens cleen en groot.
- 65 (verzen 620-624). Idem: Dus over maeltijt stelt hi der fantasien lesse. / Wech gaet hi sonder te segghen yet. / Fantaserende tot sinen ghetesse / in een vrij plaetse daer hem niemant siet / in zijn verdriet.
- 66 (vers 652). Idem: Daerna vergadert hi zijn fantasien binnen.
- 68 (vers 708). Idem: Hi gaet fanteserende lancx der straten crupen.
Stijevoort I ed. 1929 (1524)
- 90 (nr. 47, vers 5). Amoureus rederijkersrefrein, liefdesklacht van man. Troosteloos bliuende vol fantasacie [sic].
- 121 (nr. 62, verzen 45-46). Amoureus rederijkersrefrein, liefdesklacht. Beuen moet ick vol fantasyen / fantasyen doen my die mutse weuen.
Stijevoort II ed. 1930 (1524)
- 121 (nr. 192, vers 2). Amoureus rederijkersrefrein, liefdesklacht. Vol fantazijen mit beruerder minnen.
- 144 (nr. 203, vers 29). Amoureus rederijkersrefrein, liefdesklacht. Fantezeren waken onghenuechte maken.
Bijns ed. 1886 (vóór 1529)
- 32 (nr. 9, strofe a, verzen 1-3). Amoureus rederijkersrefrein, liefdesklacht. Vol fanthasijen ic dichtens beginnen moet / duer tghene dies therte nu es van binnen vroet: / tes vriendts ontrouwe, die mijn blijscap dinnen doet.
- 92 (nr. 25, strofe a, vers 8). Amoureus rederijkersrefrein, liefdesklacht. Maer de fantezijen die doen mij treuren.
- 96 (nr. 26, strofe b, vers 11). Amoureus rederijkersrefrein, liefdesklacht. Laet varen twijfel en fantasije.
- 116 (nr. 32, strofe b, verzen 14-15). Amoureus rederijkersrefrein. Het scheyden es der minnaers hertste paertije; / dan vallen zij weder in haer fantasije.
- 126 (nr. 35, strofe a, verzen 1-4). Amoureus rederijkersrefrein, liefdesklacht. Half levende, half doodt, becommerdt, belemmerdt, / zuchtende, bevende, al heel versuft / duer fantasijen, / mijn herte casteelen in Spaengen temmerdt.
- 136 (nr. 38, strofe a, vers 5). Amoureus rederijkersrefrein. Ic hebbe wel zoo veel fanthasijen in thoodt.
- 193 (nr. 51, strofe d, vers 1). Amoureus rederijkersrfrein. De fanthasijen quellen den minnaer deerlijck.
- 193 (nr. 51, strofe d, vers 20). Amoureus rederijkersrefrein. De fanthasijen hen veel quaedts bloedts maken.
- 237 (nr. 63, strofe a, vers 15). Amoureus rederijkersrefrein, liefdesklacht. Mocht ic uut deser fanthasijen geraken.
- 238 (nr. 63, strofe e, vers 5). Amoureus rederijkersrefrein, liefdesklacht. Fanthasije maeckt mij mijn herte soo coudt.
- 263 (nr. 70, strofe d, vers 11). Amoureus rederijkersrefrein, liefdesklacht. Fanthasije, wanhoope te gader mingen.
- 275 (nr. 74, strofe d, verzen 2-3). Amoureus rederijkersrefrein, liefdesklacht. Sach hij aen mij droefheydt oft fanthasije, / hij was ooc onblije.
Doesborch II ed. 1940 (1528-30)
- 20 (nr. 7, verzen 1-2). Amoureus rederijkersrefrein, liefdesklacht. Al therte is mi vol fantasien / daer mi toe brenget der liefden cracht.
Antwerps Liedboek I ed. 1983 (1544)
- 56 (nr. 49, strofe 1, verzen 1-3). Amoureus liedje, liefdesklacht. Ghepeys, ghepeys vol van enuijen / dwelc oorspronc is dat menich truert / hoe queldi mi nv met fantasijen.
sMenschen Sin en Verganckelijcke Schoonheit ed. 1967 (1546)
- 126 (vers 250). Rederijkersspel. sMenschen Sin (een man) zegt: Danck hebt, maer lacen, ic gaen fantaseren.
- 131 (vers 328). Een sinneke zegt: Ontslaet u en maect u quijt alle fantasije.
Diversche Liedekens ed. 1943 (XVIb)
- 9 (nr. 4, strofe 2, verzen 3-4). Amoureus lied. Al mijn vijf zinnen maeckt ghy dan beroerd / vul fantasien tot alder stond.
- 27 (nr. 12, strofe 1, vers 7). Amoureus lied. Noyt vremder fantasien.
- 51 (nr. 22, strofe 1, vers 3). Amoureus lied. Hoe queldy my met fantasyen?
Const van Rhetoriken ed. 1986 (1555)
- 140 (strofe 4, verzen 11-12). Amoureus rederijkersrefrein. Als diedt proufd weet ickt, duer zulcke fantasien / prisick haer by zyn vuer alle ander zaken.
Testament Rhetoricael II ed. 1979 (1561)
- 241 (fol. 289v, verzen 15-16). Rederijkerslyriek. De auteur biedt de jonge minnaars een aantal amoureuze refreinen aan: Lesende mueghter inne den tydt passeren / fantazien suppediteren.
- 245 (fol. 292r, verzen 24-25). Amoureus rederijkersrefrein. Als ick duer fantazien perplex zat verdooft / hiltse my van alzulcke quellaigen claer.
- 248 (fol. 293v, verzen 8-9). Amoureus rederijkersrefrein. Met zephyrus wyndeken zoetluchtich bewaeyt / puer zocht ick tverdwynen mynder fantazien.
- 265 (fol. 303r, verzen 1-4). Rederijkerslyriek. En schuut melancolie / weert alle fantazie / up datter troost gheschie / die damoureuse baet.
Amoreuse Liedekens ed. 1984 (circa 1600)
- 83 (strofe 3, verzen 1-4). Amoureus lied. Soete weerde lieveken / peynst somtijts eens om my / doet vry al u gerieveken / al sonder fantasy.
- 106 (strofe 4, verzen 5-6). Amoureus lied, liefdesklacht. Druck en fantasy / benaut mijn herte siet.
- 113 (striofe 2, vers 11). Amoureus lied. Dan soude my die fantasy heel maken bly.
- 126 (strofe 5, verzen 3-4). Amoureus lied. Opdat wy ons verblijen en la- / ten alle fantasyen ende melancolyen.
- 126 (strofe 5 van een ander lied, verzen 1-4). Amoureus lied. En die geneughte benyen / qualijck moetense varen / en groote fantasyen / moeten haer beswaren.
3a Fantasie (fantaseren) = droombeelden, hersenschimmen, dwaze (soms ook zondige) gedachten of bedrieglijke inbeeldingen (hebben)
Navolghinghe ons Heren Iesu Cristi ed. 1954 (XVA)
- 186 (boek IV, hoofdstuk 7, regel 7). Geestelijke prozatraktaat. Tot de mens die droevig moet zijn omdat hij is so onbehoet in dijn sinnen van buten, so menichwerf in ghewonden mit veel ydelen fantasien.
Brugman ed. 1948a (XVc)
- 232-233 (preek 19, regels 210-213). Sermoen. Nonnen mogen niet letten op vogels als zij in de tuin wandelen: Want sinte Iheronimus scrijft tot eustochium ende verboet haer, dat si duven noch hanen houden en soude, op-dat den reynen gemoede ummer geen oersake ghegeven en worden van enigen fantasien. Hier dus: erotische dagdromen.
De Roovere ed. 1955 (vóór 1482)
- 365 (vers 5) / 371 (vers 139). Rederijkerslyriek. Een ‘argument’ over een man en twee vrouwen in een bootje. De ‘ik’ valt in slaap: Fantaserende wert my den vaeck betrapende. En later in hetzelfde gedicht: Versindick dat al niet dan fantasyen en waren.
Uure vander doot ed. 1944 (circa 1516)
- 97 (verzen 603-605). Strofisch rederijkersgedicht. O sinnen die in mijn lustich leven hebt / ghestudeert, ghefanteseert en bedreuen hebt / wonder en vreemde speculacie.
Pastoor te Kalenberghe ed. 1981 (XVIa)
- 55 (regels 446-448). Anekdotenbiografie (in proza). Doe loech de bisschop uyt ghronde sijns herte, dat de kerckheere so wel conste sijn schalcheyt en de boeverije met sotheyt ende fantasie bedecken.
Spel van de V vroede ende van de V dwaeze Maegden ed. 1979 (XVIa?)
- 148 (vers 270). Mysteriespel. Lucyfer tot de dwaze maagd Hoverdie: berouwvolle gedachten komen te laat, vroeger had je daar geen tijd voor: Maer het dochten hu doen al fantazyen.
Stijevoort I ed. 1929 (1524)
- 37 (nr. 16, vers 12). Zot rederijkersrefrein. Som geestkens fantaseren in allen tijen.
- 153 (nr. 79, vers 77). Vroed rederijkersrefrein, lof op Maria. Van v en is vermaen noch fantasije.
- 182 (nr. 93, verzen 37-40). Vroed rederijkersrefrein. Wat halp mantho huer vilonije / en vragines haer conste en fantasije / die haer verhinck duer houerdije / in hueren sonde. Wie is Uragines? Een tovenares? En wie is Mantho?
- 197 (nr. 99, vers 97). Vroed rederijkersrefrein. Tschynt fantasije die de ketters doet flouwen.
Pas der doot ed. 1936 (1528)
- 59 (verzen 1-4). Strofisch rederijkersgedicht. Die veranderinge des werelts lijen / en dongestadicheyt der smenschen sinnen / baren in gedachte menige fantasien / bi dagen, bi nachte, buten en binnen.
Hoedeken van Marye ed. 1920 (1530-31)
- 417 (verzen 238-239). Rederijkersspel, meer bepaald een tafelspel. Want dit fatsoen es uut den hemel ghebrocht / En houdet voor gheen fantasye.
Tienen: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)
- 357 (vers 305). Rederijkersspel. Schriftuerlic Sin zegt: Ach zone, dat zoude een daerlick bedrogh zijn, / en troost u op zulcke fantazyen niet. Hier: bedrieglijke ideeën op religieus vlak.
Vreese des Heeren en Wijsheijt ed. 1968 (circa 1550)
- 399 (vers 947). Rederijkersspel. Dongerechticheyt tot Goetwillich Herte, die haar voor hoer uitscheldt: Wilt sulcke fantasyen wt den hoofde setten.
Testament Rhetoricael III ed. 1880 (1561)
- 135 (fol. 394r, verzen 22-25). Rederijkerslyriek. Tot de zondaars: Dusdaneghe hoe hemlieden gheleert wordt ghepreict / blyfven altyds beroert ende ongherust / huut liefden bid ick hulieden fantazien breict / naer dit refereyn doende hopick word ghesust. Volgt dan een vroed refrein met advies.
- 143 (fol. 399r, verzen 21-24). Rederijkerslyriek. Hoort ghy melaetsche mensschen quaetgrondich / die vertwyffelt staet in veel fantaserynghe / quelt hu niet te zeere al leeft ghy doodzondich / keert totten heere, schict zoo hu ordonnerynghe.
Cooren ed. 1985 (1565)
- 66 (verzen 634-635). Rederijkersspel. Een personage zegt: Hoorden ick daer niet een vrouspersonage / roepen en spreeken, off ist fantazij?
De Bruyne III ed. 1881 (1579-83)
- 61 (nr. 102, strofe 1, verzen 10-13). Vroed rederijkersrefrein. De ‘ik’ strijdt met Christus tegen de aardse ijdelheden: Soudick niet verhuegen, als ick mach te strye / trecken met den genen die al heeft verwonnen, / my verlost, & tegen sweirels fantasyen / syn levende woort heeft willen jonnen?
Verlooren Zoone ed. 1941 (1583)
- 182 (verzen 506-507). Rederijkersspel. De oudste zoon hoort rumoer in zijn vaders huis: of eist fantazie?
Abrahams offerhande ed. 1992 (XVIB)
- 59r (verzen 996-998). Rederijkersspel. Een sinneke tot Abraham in verband met diens geloofstwijfel: godt heeft ander werck telcken termijn / dan met u en uwen soon gequelt te sijn / u en speelt niet dan fantasije int hoot.
Wie haer op troost verlaeten ed. 1992 (XVIB)
- 122r (vers 17). Rederijkersspel. Beswaerde Consiencie zegt: Och hoe ben ik dus behangen met fantazijen.
- 122v (vers 37). Idem: fantazijen heb ick met groot getal.
- 124r (vers 212). Troost der Schriftueren zegt: wadt sijn u fantazijen wiltse mijn ondecken.
- 124v (verzen 251-252). Beswaerde Consiencie: Hoe coom ick aen desen hoet die mij een swaeren strijt / met fantazijen int harte heeft gebrocht.
- 128r (vers 583). Twijffel (een duivel): ghij schijnt vol fantazijen en turbatije.
3b Fantasie = duivelse bedrieglijke hersenschimmen
Leven van Lutgard ed. 1996 (1274)
- 120 (boek II, hoofdstuk 13, verzen 4114-4120). Heiligenleven. Die viant, die van quaden spele / es ende loes, hi brenget gerne / met sinen dorperliken scherne / die fantasiën ons tevoren / daer hi ons pleget met becoren / ende oc tejoncst [uiteindelijk] bedriegen soude, / wart dat mens hem gehingen woude.
Fili accedens ed. 1988 (XVa)
- 209 (regels 131-134). Geestelijk prozatraktaat. Want hem die viant niet allene die guede mensche en pynt te trecken ten sonden, mer oic dair na staet hoe hi hoeren toekeer ende vrede benemen mach. Hier om so brenghet hi hem menige fantesie ende becoringe te voeren.
Navolghinghe ons Heren Iesu Cristi ed. 1954 (XVA)
- 156 (boek III, hoofdstuk 48, regel 23). Geestelijke prozatrakaat. Tot Jezus: sende uut dine ghescutte ende alle die fantasien des viants moeten gestoert worden.
- 190 (boek IV, hoofdstuk 10, regel 5). Over de duivel: Mer men sal te mael niet achten sijn scalcheit ende sijn in blasinge, al hoe lelic ende vrvaerlic datse sijn, mer all sijn fantasien sellen wordenweder ghekeert in sijn hooft.
4 Fantaseren = nadenken over iets
De Stove ed. 1944 (XVIa)
- 173 (vers 659). Strofisch rederijkersgedicht. De ‘ik’ heeft in een badstoof een gesprek tussen twee vrouwen afgeluisterd: Mij cleedende twort tijt om gaen eten / fanteserende en costic niet vergheten.
Crul ed. 1954 (XVIA)
- 88 (verzen 1-2). Vroed rederijkersrefrein. De dichter zegt: Laetst fanteseerdic waerom hem den rijcken / bij den aermen hals niet en wilt laten ghelijcken.
5 Fantasie (fantaseren) = verbeelding (iets verzinnen, zich iets inbeelden)
Jhesus collacien ed. 1962 (1480?)
- 155 (preek 9, regels 20-21). Sermoen. Jezus over de schriftgeleerden: Ende si seiden mijn leringe valsch te wesen. Ende mijn miraculen hieten si fantasien te wesen.
Stijevoort I ed. 1929 (1524)
- 134, nr. 70, vers 22). Vroed rederijkersrefrein. Een politieke satire (onduidelijk)? Die fantazie dee myn sinnen berueren.
Stijevoort II ed. 1930 (1524)
- 18 (nr. 144, vers 50). Vroed rederijkersrefrein, lof op Maria. (…) dies seyt myn fantasije. Dichterlijke verbeeldingskracht.
Jesus onder die leeraers ed. 1941 (1580)
- 143 (vers 586). Rederijkersspel. Derde Leraar over Herodes die dacht dat de Messias geboren was en de Onnozele Kinderen doodde: Maar ’t was maar fantasie, dat wij daarof hoorden.
[explicit 31 juli 2024 – Eric De Bruyn]