Jheronimus Bosch Art Center

HAAR (schaamhaar)

 

1 Haar // zondigheid

 

De civitate Dei ed. 2014 (412-426)

  • 713 (boek XV, hoofdstuk 20). Theologisch traktaat. Over de geitenharen dekkleden van de tent van de getuigenis in Exodus 26, 7: De haren stof brengt ons namelijk onze zonden voor de geest vanwege de bokken die aan de linkerkant zullen staan; als wij onze zonden belijden, werpen we ons ook in een haren kleed ter aarde, alsof wij met de psalmist zeggen: ‘En mijn zonde staat mij altijd voor ogen’.
  • 784 (boek XVI, hoofdstuk 37). Over de list van Isaac: In plaats van zijn broer, die ruig behaard was, boog die jongste zoon, na zich geitenvellen te hebben omgedaan, zich onder de handen van zijn vader en werd daardoor als het ware iemand die een anders zonden droeg…

Sidrac ed. 1997 (circa 1320)

  • 144 (vraag 143). Artes-tekst. In het Comburgse handschrift (circa 1400) luidt het antwoord op de vraag ‘twi maecte god haer anden mensche’: God maecte dat haer aenden mensche om zine subtijlhede te toeghene daer in Ende om dat die mensche decken zoude daer mede zine scamelhede als hi bloot ware vander gratien gods Ende weet dat adam onse eerste vader gheen haer en hadde Doe hi was in dat paradijs want also wi verstaen so maecte hine ionc Ende gaf hem die figuere na zine ghelike Ende hi was bloot van alden cleederen der weerelt ende van hare ende van allen menscheliken ghebreke. Want hi was ghecleet metter gracien gods tote dat hi den appel beet Ende als hi den appel ghebeten hadde ende tghebod zijns sceppers te broken hadde Doe wert hem an ghedaen scaemte Ende alle menschelijc ghebrec Ende die cleederen ende dat haer wert hem ghegheuen omme den lichame te deckene mede hute den occusoene van zonden Want als hi [lees: si] tghebod gods te broken hadden so scaemden si hem ende worden gehaert toten voeten daer si te voren waren ionc als kinderen ende onghehaert.

Sidrac ed. 1936 (circa 1320)

  • 162 (vraag 253). Arts-tekst. Vraag 253 luidt in het vijftiende-eeuwse Oxfordse handschrift: ‘Doen God maecte Adame, van wat ouden maecte hine?’ Deze vraag ontbreekt in het Comburgse handschrift (circa 1400). Het antwoordt luidt: Hy maectene jonc na de wise van enen ingele om dat sijn gheslechte sitten soude ende sitten sal onder die ingele. Maer also saen alsi ghesondicht hadden worden sy geworpen uten paradise ende doen wies hem haer haer ende worden inde ghedane van XXX jaren.
  • 168 (vraag 273). Artes-tekst. In het vijftiende-eeuwse Oxfordse handschrift luidt vraag 273 ‘waer omme maecte God haer aenden mensche?’ Sidrac zegt dan dat God de mens haar gaf om daarmee zijn schamelheid te bedekken en dat het haar moest dienen als kledij toen de mens uit Gods gratie viel: Want eer Adam at den appel en hadden sy ghene scame harer lede; maer doen sy uten paradise gestoten waren ende ontcleet vanden clederen der gracien doen gevoelden sy hem naect ende decten hem met haren hare. Want al hare lede waren hem gehaert ende sloech hem tote haren inkele.

Geraardsbergse handschrift ed. 1994 (1460-70)

  • 51 (nr. 14, verzen 67-68). Leerdicht. Sonder luxurie caluwen man / dits datmen selden vinden can. Hier is het dus net kaalhoofdigheid, de afwézigheid van haar, die geassocieerd wordt met zondigheid (onkuisheid)!

Brugman ed. 1948a (XVc)

  • 179 (preek 15, regels 138-151). Sermoen. Over de geestelijke bruiloft (van nonnen) met Christus. Volgens het Oude Testament (zie Deuteronomium 21, 10-13) moesten de Joden, waneer zij een stad of land veroverden, al de huwbare maagden van de vijand hun oude kleren uittrekken, hun haar afsnijden, hun nagels inkorten en hen een maand lang in een kamer hun vrienden laten bewenen, pas dan waren ze huwbaar. Aldus sal een mensche oec doen: hi sal hem setten in een camer, dat is, hi sal sijn oude leven overdencken ende bescreyen sijn sunden. Ende hi sal oec sijn oude cleder uut-doen, dat is, dat si haer weerlike leven verwandelen sullen ende een geestelike leven aen-nemen. Ende oec sal hi sijn haer af-snyden ende syn nagelen corten. Want dat haer en moeghen wi met alle niet uut ons trecken of alsoe af-snyden, het en wasset ons altoes weder; noch die nagelen en moegen wi niet alsoe corten, si en wassen ons altoes weder aen. Dat sijn die vleeschelike neyginge ende dat bevoelen der natueren ende die beweginge totten sunden: die en cunnen wi niet met allen uut ons gheroden of alsoe af-snyden, si en staen altoes weder op. Mer wi sullen se altoes onder-houden ende af-snyden, dat si geen gewelt over ons en crigen.

Antekerst ed. 1984 (1539)

  • H2r (geen verdere nummering). Volksboek. Wat Christus zal doen bij het Laatste Oordeel: Ten .xiij. sal god tone(n) sijn ghebenedijde haer en(de) baert dat he(m) wtgetogen was in zij(n)d(er) passie hem die dat haer geuerwet en(de) gecrult hebbe(n) en(de) den vrouwen die dat haer ende hooft onbedect hebbe(n) om die ma(n)s daer mede tot sonden te trecken.

 

2 Haar // aardse ijdelheden

 

Herman Pleij, Oefeningen in genot, 2020, p. 11: ‘De apostel Paulus uit de Bijbel wilde lang haar zien bij een vrouw, als een eretooi die haar bescherming moest bieden. Maar in de praktijk bleek lang haar eerder uitnodigend te werken. In elk geval werd er van een meisje verwacht dat ze het haar opbond of afdekte zo gauw ze haar maagdelijkheid verloren had. Een man moest weten hoe ver zijn speelveld reikte en een vrouw diende gepast signalen uit te zenden.’

 

Ibidem, p. 12: ‘In de praktijk schoren nonnen hun haar af – niet alleen op het hoofd – ten teken van hun afscheid van de wereld, in het bijzonder de vleselijke liefde.’

 

Ibidem, p. 73: ‘Het vrouwenhaar, en vooral in versierde vorm, gold als het voornaamste verleidingsmiddel. (…) Met opgemaakt haar sloegen vrouwen mannen aan de haak.’

 

Ibidem, p. 115. Over nieuwe modes aan de adellijke hoven naar Frans model: ‘Aan die nieuwe hoven zouden jongemannen zich vertonen met lange haren en krullen (weer die haren).’

 

Legenda aurea I ed. 1993 (circa 1260)

  • 165-166 (hoofdstuk 44). Stichtelijk prozatraktaat (Latijn). There are three things worthy of note regarding the clerical ‘crown’, namely, the shaving of the head, the cutting off of hair, and the circular shape of the tonsure. The top of the head is shaved for three reasons, of which two are given by Dionysius in the Ecclesiastical Hierarchy. He says that the shaving of the head signifies a clean, plain, artless way of life; for three things follow upon the cuttung off of hair or the shaving of the head, namely, preservation of cleanness, lack of ornament, and denudation. Preservation of cleanness follows, because hair collects dirt; lack of ornament, because hair is worn as an ornament. Thus the tonsure signifies a clean, unpretentious life. This means that clerics should have interior cleanness of mind and a lack of concern for external fashions. The denuding of the scalp signifies that there should be nothing between the cleric and God; clerics should be immediately united to God and should behold the glory of the Lord with face unveiled. The cutting off of hair gies us to understand that clerics should cut away all superfluous thoughts from their minds and should have their hearing prepared and ready for the word of God, thus completely removing from themselves everything temporal except the strictly necessary.

Der Naturen Bloeme I ed. 1980 (circa 1270)

  • 79 (Boek II, verzen 1577-1583). Natuurkundig rijmtraktaat. Over wilde paarden: Den welden paerden, wilmen wanen, / Eist datmen ofsnijt die manen, / Dat hem die luxurie ontfaert, / Omme datse dat verhoevaert. / Dit selve vintmen an die wijf, / Die hem verheffen in haer lijf / Om hoer haer scoene ende lanc.

Tafel van den Kersten Ghelove II ed. 1937 (1404)

  • 63 (Winterstuc, hoofdstuk 14, regels 49-55). Theologisch compendium. Over ‘phisonomie’: Die mensch die subtijl cleyn haer heeft als siden draden, is gaern vermetel ende subtijl van sinnen. Die cruus haer heeft, die is gaern cruus van synne ende anxtvoudich. Die zwart haer heeft, glymmende als een raven, is gaern drift [onstuimig] van moede, die langhe ghehaert is als een ever, is geern wreet ende fel; die muus-vael haer heeft, is gaern wat loes, die wit haer heeft, die is gaerne om ende doetsche [de Latijnse bron heeft ‘indocilis’ = traag van verstand, vergelijk ons woord ‘duts’].

Tafel van den Kersten Ghelove IIIb ed. 1938 (1404)

  • 431 (Somerstuc, hoofdstuk 34, regels 6-10). Theologisch compendium. Over de priesterlijke staat: Dat sacrament priesterliker oorden is van Gods weghen in twierleye manier vander waerliker staet versceiden. Eerst inder crunen die mit ofscheren des haers beteikent, dat die cercken niet ghemeens en sellen hebben mitter werlt, noch in erve, noch in biwesen van leven [levenswijze].

Die pelgrimage vander menscheliker creaturen ed. 2005 (1463)

  • 206-207 (Boek I, regels 30 / 1-4). Stichtelijk-allegorisch prozatraktaat. Vrouw Redene legt de kruinschering van priesters symbolisch uit: Weet dat die stede die ontdect es binnen, toent u dat u herte al geheel ghelijck moet sijn te Gode wert op ghedaen, sonder middel ende sonder eenich belet. Dien ronden reep dien al omme gaet, thoent u dat ghij op dese werelt niet en sult achten, want ghij liede sijt daer van ghescheeden, op dat ghij wilt deylen in onsen heere God.

Malleus Maleficarum ed. 2011 (1487)

  • 289 (Pars II, quaestio 2, cap. 1). Stichtelijk prozatraktaat (Latijn). Willem van Auvergne merkt in zijn Het universum (II,3,25) op dat incubussen eerder vrouwen en meisjes met mooi haar lijken te achtervolgen; ofwel omdat ze meer aandacht besteden aan de verzorging en de opsmuk van hun haar, ofwel omdat ze gewoon zijn om door hun haar mannen in vuur en vlam te zetten, ofwel omdat ze zich daarop ijdel beroemen, ofwel omdat de goddelijke goedheid toestaat dat die vrouwen zo geplaagd worden opdat ze bang worden om mannen te verleiden met een middel dat demonen gebruiken om mannen te bekoren.

Hoerengordynxkens ed. 1988 (XVI?)

  • 91-108 (passim). In dit satirisch toneelstuk worden de mooie haren van een kloosternovice voortdurend ‘hoerengordijntjes’ genoemd en gezien als een middel om tot de wellust te verleiden.

 

3 Schaamhaar // zondigheid

 

Herman Pleij, Oefeningen in genot, 2020, pp. 79-81: ‘Speciale mogelijkheden tot het duivelse opgeilen van mannen bood het afscheren van schaamhaar. Dat was al bekend in Griekse komedies uit de vijfde eeuw voor Christus. (…) Haar sprak vele talen, ook in de schaamstreek. En daarmee kon de duivel uitstekend uit de voeten.’

 

Mars en Venus ed. 1991 (1551)

  • 246 (vers 218). Rederijkersspel. De sinnekes zeggen dat zij ervoor gaan zorgen dat de ‘gensters van minne’ in het dak vliegen, al soumen bloots hoofts de haeren sack drieghen [hechten, rijgen, hier: naaien?]. ‘Bloothoofds’ verwijst naar de glans penis (zie bij ‘hoofd’), met de ‘haren zak’ wordt blijkbaar de behaarde vulva bedoeld.

 

4 Haar: restmateriaal

 

  1. De Keyser, “Rhetoricale toelichting bij het hooi en de hooiwagen”, in: Gentsche Bijdragen tot de Kunstgeschiedenis, VI (1939/40), pp. 127-137, meer bepaald p. 135. Beschrijving van het vierde ‘punt’ in de Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwe-ommegang van 1563. Ambachten, procureurs en advocaten zoeken zichzelf in manden vol haar, met andere woorden: zij halen profijt uit twisten. Associatie met ‘haarsplijterijen’?

 

Gemeene Duytsche Spreckwoorden ed. 1959 (1550)

  • 1 (regel 29). Spreekwoordenverzameling. Gheloeft nyemant hy en hebbe hayr inde handt.

 

[explicit 18 juli 2024 – Eric De Bruyn]

searchclosebarssort-desc linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram