1 Katers (katten) = machtige personen
Van den drie blinde danssen ed. 1955 (1482)
- 71. Allegorisch traktaat. Over rijke, grote heren (de Dood haalt hén eerst): Hoe wel tgheluc dese caters meste.
Eumoldon ed. 1983 (XV)
- 122 (verzen 145-146). Spotsermoen. U suldi mij helpen bidden vor allen staer, / Vor all rolkatters ende ander grote pilaten. Rolkaters = grote heren (volgens aantekening).
De Lansknecht ed. 1946 (circa 1500?)
- 27 (vers 74). Tafelspel. De lansknecht zegt pochend: Boven hon allen ben ik die kat. Aantekening verwijst naar Kiliaan (kat = vir insignis, vir praestans).
Het Cooren ed. 1985 (1565)
- 45 (verzen 224-225). Rederijkersspel. Het Cooren zegt: Maer dees groote catten, die elcxs als een beest / nimmermeer te versaten zijn, doen mijn dus sneven.
- 66 (verzen 627-628). Het Cooren zegt: Maer dees groote catten, diet niet en gelieven, / howen mijn op bij meenichte aen alle sijen.
Bijns ed. 1875 (1567)
- 465 (Boek III, refrein 70, strofe h, vers 12). Vroed rederijkersrefrein over het slechte beleid van de hogere standen: De Catte leyt nu de kiekenen, de wolf de schapen. De kat (de leider) die de kippen (het volk) leidt = wantoestand. De kat is blijkbaar een slechte leider voor de kippen (zoals de wolf dat is voor de schapen).
- 467 (Boek III, refrein 70, strofe m, verzen 8-9). Vroed rederijkersrefrein over de contemporaine wantoestanden: Want die eens schapen hoede, is nu een catte, / Die eens was povere, omvloet van schatte. Kat = rijke, ijdele, omhooggevallen praalhans. De hogere standen bestaan uit parvenus.
Loterijspel ed. 1941 (1596)
- 249 (vers 36). Rederijkersspel. Bouwen over de tijd toen hij het goed had: Somma, ik was ’t katgen. Aantekening verklaart: ik was de grote man…
Etymologicum ed. 1974 (1599)
- 227. Nederlands-Latijns woordenboek van Kiliaan. Katte. Vir praestans, vir insignis.
2 Kater (kat) = invectief voor man, geminachte of verwerpelijke persoon
De Middelnederlandse boerden ed. 1957 (XIV?)
- 96 (nr. XVI, verzen 14-15). De boerde ‘Dit es de frenesie’. Een verlopen student tot een meisje dat hem afwees: Om v bem ic worden out / ende graeu als ene catte. Grijze kat = oude man.
Plaijerwater ed. 1907 (XVIa)
- 169 (verzen 178-179). Rederijkersklucht. De pape vraagt aan de vrouw van Werrenbracht waar haar man is: Dien heb ic alte abelic verseijnt / in hebben doen lopen gelic enen cater.
Pyramus ende Thisbe ed. 1965 (circa 1520)
- 240 (vers 1079). Rederijkersspel. De sinnekes bespotten zichzelf: Kir, wi en zijn niet dan vervaerde katten. Kat = laffe persoon.
Stijevoort I ed. 1929 (1524)
- 101 (refrein 53, verzen 11-12). Zot rederijkersrefrein. Mewus die bonte als een moidich katere / had daer int beroim ghestelt synen snatere.
Kaprijke: spel van sinnen in Gent 1539 ed. 1982 (1539)
- 443 (verzen 55-56). Rederijkersspel. Het sinneke Verdwaasde Jonkheid zegt: Want vieryghen lust moet wt der iongheyt commen; / Wat vierigheyt magh wt doude caters smaken?
Cristenkercke ed. 1921 (kort na 1540)
- 12-13 (verzen 295-296 / 301-302). Rederijkersspel. Dialoog tussen twee sinnekes, twee maal hetzelfde verzenpaar: eens waren wij vermaard, maar nu zijn wij geacht als catten ghespuijs quaet.
- 34 (vers 851). Een sinneke scheldt op het betoog van Tminnende Herte (= Christus): hoe lolt die catere. Connotatie hier: dwaasheid.
Meer Gheluck ende Heer Profijt ed. 1946 (circa 1550)
- 95 (verzen 330-331). Rederijkersklucht. Heer Profijt en Meer Gheluck vluchten nadat zij een dokter bestolen hebben: Wij willen verhaeren, eer dat de lucht / gecrige den cater van den vijle. Wordt hier de baljuw bedoeld (de kater van de stad)?
De hel vant brouwersgilde ed. 1992 (circa 1561)
- 3r (vers 229). Rederijkersspel. Lucifer beschrijft de zondaars, onder meer koorzangers die zich bedrinken en lollen als kaeters. Connotatie hier: dwaasheid.
Testament Rhetoricael III ed. 1980 (1561)
- 86 (fol. 363v, vers 6). Rederijkerslytiek. Stamer catte = invectief voor man (?).
Loterijspel ed. 1941 (1596)
- 251 (verzen 84-85). Rederijkersspel. Bouwen over de toenemende tolerantie tegenover de misdaad: De katten, die wel muizen vangen, / En doodt men niet. Aantekening verklaart: katten = de grootste dieven (laat men lopen).
Lijsgen en Jan Lichthart ed. 1938 (XVI)
- 75 (vers 368). Rederijkersklucht. Lijsgen en haar buurvrouwen rollen Jan in een deken: Al sou hij daerom ckrollen als een verbolgen cadt [al zou hij daarom van zijn oren maken als een boze kat].
Het Gelt ed. 1997 (XVI)
- 103v (vers 389). Rederijkersklucht. Diet nu versuijmen sijn caterdol. Connotatie hier: dwaasheid.
Veel volks begeert vrede ed. 1994 (XVIB)
- 74r (vers 621). Rederijkersspel. Nijt tot Twist: Ghij sijt certeijn wel dapper een groot catere.
Die becooringe des duvels ed. 1996 (XVIB)
- 37v (verzen 151-152). Rederijkersspel. Het ene neefke tot het andere over Esau: ghij ghinct hem thooft vol hovaerdije blaesen, / Dat hij scheen te raesen, als een Dolle catre. Connotatie hier: dwaasheid.
De Blinde die tgelt begroef ed. 1934 (XVIB)
- 72 (verzen 172-175). Rederijkersklucht. Een schoenlapper klaagt dat hij armoe lijdt: En tonsent sijn so veel verveerlijcke brootcatten. Broodkatten = bedelaars die om brood bedelen.
Broeckaert ed. 1893 (circa 1600)
- 45 (refrein 1, strofe d, vers 6). Zot rederijkersrefrein. Naar een laffe man die niet wil vechten, roept men: Ey, ey, vervaerde catte!
De Voorleden Tijt ed. 1932 (XVIIa)
- 28 (verzen 409-410). Rederijkersspel. De jager Elck Een vangt met zijn hond Geveijnsde Heijlichede ook katten. Magere Tijt vraagt: Vangt hij wel muishonden? Elck Een antwoordt: Ja hij, de schalckste katten, / Die hier ontrent sijn. Katten = bedrieglijke personen (die zelf bedrogen worden).
3 Kater (kat) = geile man
[Bax 1948: 176, beperkt zich tot het zinnetje ‘de kater was en is een bekend symbool van de geilheid’, en verwijst in voetnoot naar WNT VII, 1, 1814 e.v.]
Bestiaire d’amour ed. 1986 (XIII?)
- 50. In de ‘Response de la Dame’: mannen die vriendelijk zijn als ze een vrouw willen versieren, maar agressief als ze hebben wat ze willen of het niet krijgen, worden vergeleken met een kat die eerst lief is, maar als je aan haar staart trekt, klauwt ze.
The Canterbury Tales ed. 1987 (XIVd)
- 70 (Fragment I, Group A, verzen 3345-3347). ‘The Miller’s Tale’ (Chaucer). De koster begeert de jonge vrouw van de timmerman: She was so propre and sweete and likerous. / I dar wel seyn, if she hadde been a mous, / And he a cat, he wolde hire hente anon [hij zou haar meteen gegrepen hebben]. Kat = man, muis = vrouw.
Een Man ende een Wyf ghecleet up zij boerssche ed. 1907 (circa 1500)
- 188-189 (verzen 52-54). Rederijkersklucht. Man noemt vrouwen kattinnen en Wijf vraagt om uitleg: Tzijn de vrauwen van de caters, bij gans bieren! / Blijcket niet inde maerte? Tesser al te verhoene: / Elc wilt een vrauwe hebben.
Salomon ende Marcolphus ed. 1941 (1501)
- 5. Gedrukte moraliserende grappenverzameling. Salomon zegt: Een goet wijf ende schone die is haren man een crone. Marcolphus antwoordt (techniek = denigrering, verdierlijking en omkering): Eenen pot vol melcs behoortmen canden catten wel te bewaren.
Nieuwe Nederduytsche Gedichten ende Raedtselen ed. 1972 1624)
- 121-124. Zot-erotisch rederijkersrefrein. De ‘ik’ mag niet bij zijn geliefde komen. De stokregel luidt: Gelijck een Kat die daer niet by en mach.
4 Hoerenkater = invectief voor man die met hoeren omgaat, bordeelbezoeker
[E. de Jongh, ‘Erotica in vogelperspectief’, in: E. de Jongh, Kwesties van betekenis, Leiden, 1995, p.43. De term ‘katsjager’ = hoerenloper (17de eeuw, ook reeds in 16de eeuw?).]
Plaijerwater ed. 1907 (XVIa)
- 179 (vers 317). Rederijkersklucht. Werrenbracht tot de pape: Wat maechtij hier, hier, segc, horen cater!
De verlooren zoone ed. 1941 (1583)
- 159 (vers 26). Het ene sinneke tot het andere: Swycht! au! hoerecatere.
Aert van idelheijt ed. 1998 (XVIB)
- 179r (vers 101). Rederijkersspel. Mannelijk personage scheldend tot ander mannelijk personage: Neen hoeren kaetere.
Leander ende Hero ed. 2002 (1621)
- 137 (Spel 2, vers 257). Rederijkersspel. Sinneke tot ander sinneke: Ghy hoeren katere.
5 Kater = (invectief voor) duivel
[C.G.N. de Vooys, Middelnederlandse legenden en exempelen, Groningen-Den Haag, 1926, pp. 80 / 258. Signaleert duivels in de gedaante van (zwarte) katten.]
[Bax 1948: 176. ‘De duivel luisterde naar de naam van “helsche cater” of “helsch catere”.’]
[Gertrud Blaschitz, “Die Katze”, in: Gertrud Blaschitz e.a., (red.) Symbole des Alltags – Alltag der Symbole, Graz, 1992, pp. 603-604. ‘Eine ausführliche Beschreibung über die Huldigung des Teufels in Gestalt einer Katers findet sich in der Bulle Papst Gregors IX. aus dem Jahre 1233. (…) Die Verwandlung des Teufels in einen Kater und die auf sein Erscheinen erfolgende Unzucht erscheinen seit Alanus als Topos in der mittelhochdeutschen Literatur. Der Kater ist nun Symbol für Unzucht und für den Teufel.’]
Die Hexe ed. 1992 (circa 1408)
- 185 (vers 26). Klucht. En daet niet die helsche cater.
De sacramente vander Nyeuwervaert ed. 1955 (circa 1500)
- 201 (vers 1265). Rederijkersspel. Een duivel noemt een andere duivel: helsch catere.
De Spiegel der Minnen ed. 1913 (XVIa)
- 200 (vers 5676). Rederijkersspel. Het ene sinneke tot het andere: Ghy zijt die catere. Hier met de misprijzend bedoelde connotatie ‘grote heer’.
Retorijke en Justicia ed. 1993 (1579)
- 22r (vers 342). Rederijkersspel. Gewelt zegt scheldend tot Onnosele: dat u potsvelten schende en die katers plagen. Onduidelijk of hier met ‘katers’ duivels bedoeld worden…
De gebooren blinde ed. 1994 (1579)
- 57r (vers 714). Rederjkersspel. Een sinneke over hemzelf en over een ander sinneke: en sullen verstroijen als twee cloecke caters fijn.
Verlaten Kennisse ed. 1992 (XVIB)
- 112r (verzen 945-946). Rederijkersspel. Een sinneke tot een ander sinneke: Ghij vraecht so slecht oft ghij waert een simpel fraeter / maer ghij dubbelde cater, gelijckt wel een pater, van lucifers convent.
Veel volks begeert Vrede ed. 1994 (XVIB)
- 74r (vers 621). Rederijkersspel. Twee neefkens ruziën. Nijt zegt tot Twist: Ghij sijt certeijn wel dapper een groot catere.
Die becooringe des duvels ed. 1996 (XVIB)
- 44r (vers 737). Rederijkersspel. Geveijnsde Hovaerdije vloekt: Wat Jae bij Lucifers cater.
[explicit 22 november 2016]