KRUIK ( kan)
Zie ook het lemma ‘pot’.
1 Het Middelnederlandse woord ‘pot’
Het Middelnederlandse woord ‘pot’ kan zowel ‘pot’ als ‘kan, kroes, kruik’ betekenen. Zie MNHW 1981: 473 (bij ‘pot’). Die laatste betekenis wellicht onder invloed van het Frans.
Roman de Renart I ed. 1985
- 406 (vers 88). Branche VI (Le duel judiciaire), circa 1190: Tant va pot a l’eve qu’il brise (de kruik gaat zolang te water tot ze barst).
Roman de Renart II ed. 1985
- 10 (vers 44). Branche VII (La confession de Renart), 1195-1200: Tant vait li poz al puis qu’il brise (de kruik gaat zolang naar de waterput tot ze breekt).
Proverbia communia ed. 1947 (1480)
- 76 (nr. 431). Spreekwoordenverzameling. In allen landen vintmen ghebroken potten.
Esopus ed. 2016 (1485)
- 364 (Boek VII, fabel 9, nr. 123). Een fabel over twee ‘potten’ (Die neghenste fabule is van twee potten). Blijkens de begeleidende houtsnede (zie p. 365) worden hiermee een (metalen) pot en een (aarden) kruik bedoeld. De pot en de kruik drijven beide op) het water, de kruik sneller dan de pot, waarop de pot vraagt om samen te blijven. De kruik weigert dat, want als zij zouden botsen, dan breekt zij. Moraal: ‘Daarom is de eenvoudige onverstandig die zich bij de machtige wil aansluiten.’
- 380 (Boek VII, fabel 26, nr. 140). Die xxvi fabule is vanden wijnde ende vanden eerden pot. Blijkens de begeleidende houtsnede (zie p. 381) gaat het om een aarden kruik. Een pas gebakken kruik pocht hoogmoedig tegen de wind dat zij heel stevig gemaakt is, waarop de wind de kruik in stukken smijt. Moraal: ‘Daarom moet de kleine niet hoogmoedig zijn tegenover de grote.’
Gemeene Duytsche Spreckwoorden ed. 1959 (1550)
- 52 (regels 5-6). Spreekwoordenverzameling. Daer is niemant sonder ghebreck. / Men vindt veel gebroken potten over al.
- 55 (regel 34). Die cruycke gaet wel soe lange te water datsie een mael breckt. In een andere spreekwoordenverzameling (De Laet, zie p. 55*) lezen we: Soe langhe gaet de poy te water tot dat hy ghebroken is.
Soms is het in de hieronder volgende citaten niet duidelijk of er sprake is van een pot of een kruik. Maar de symboliek van beide voorwerpen komt in hoge mate overeen.
2 Kan / kruik = Maria’s moederschap, Maria’s buik
Kruik en buik zijn vaak voorkomende rijmwoorden in het Middelnederlands!
Rijmbijbel I ed. 1858 (1271)
- 197 (hoofdstuk 96, verzen 4394-4404, Exodus). Berijmde historiebijbel (Maerlant). Aaron nam ene goudinen pot / daer hi dat manna in dede. / Manna bediet hier ter stede / Jhesus entie pot Marien. / Hi raste in hare, sullen wi lyen / als manna dede in die cruke / in haer herte, in haren buke / ende hine sciet niet van hare; / gheliker wijs dat men dare / manna hilt in den pot sochte / dat mens emmermere ghedochte. Manna in kruik = Jezus in de buik van Maria.
Spiegel der Maechden ed. 1995 (XV)
- 203-204 (boek 5, regels 37-38 / 1-2). Stichtelijk prozatraktaat. In der guldenre kannen was hier voertyts dat hemelsche manna geleit. In Marien wort dat wort gods Christus Ihesus ontfangen end van haer geboren, welke geboerte een wonderlike bloeme end vruchte was, die van der dorre roeden quam, als des de werelt ongewoenlic was. Het manna in de kan = Jezus in de buik van Maria.
Bijns ed. 1886 (vóór 1529)
- 326 (nr. 90, strofe b, vers 3). Vroed rederijkersrefrein. Over Maria: Haren buycke als cruycke hielt dmanna besloten.
- 336 (nr. 92, strofe b, vers 3). Vroed rederijkersrefrein, Marialof. Over Maria: Ja vorsten dorsten na u borsten, gulden cruycscken.
Bijns ed. 1875 (1567)
- 272 (boek III, nr. 15, strofe e, vers 6). Vroed rederijkersrefrein, lof van Maria. Lof Gods sacrificie, lof gulden cruycxken.
3 Aarden kruik = zondige, zwakke, vergankelijke mens
Spieghel der menscheliker behoudenesse ed. 1949 (circa 1410)
- 216 (hoofdstuk 37, verzen 19-30). Stichtelijk rijmtraktaat. Over de zondaar: Den erdinen potte mach hi gheliken, / die ghemaect es vanden slike. / Also ic merke bi redenen groot, / het ware een wonder harde groot, / dat potten contrarie spraken / den meesters, diese selve maken. / Dit ware een wonder vanden potten. / Dus altemale die quade zotten / zoude god doemen, woudi hem gramen, / waert dat ons niet te hulpe quame / onse zoete vrouwe met snellen kere / ende zochtede [verzachtte] die gramscap van onsen here.
Die pelgrimage vander menscheliker creature ed. 2005 (1463)
- 230 (Boek I, regels 21-32). Stichtelijk-allegorisch prozatraktaat. Penitencie spreekt: Nu verstaet noch meer waer omme dat ic desen hamer drage met my. Weet dat es om dat die herte van den sondare es ghelijc eenen groten erdenen potte, die vervult es met eenen onreynen, stinckenden liquore, den welken men niet zuveren en mach om dat menne niet handelen en mach na sijnen wille. Ende dats bij sijnre groter veroutheit ende verhertheit van ghewoenten, van den welken hij hem niet verbeteren en wille noch ghenen rouwe hebben en mach. Dit voersiede vat sla ic soe zekerlike met mijnen hamere ende soe starckelike, dat ict al in cleynen stuxkene slae ende breke met menegheranden contricien of rouwen, tot dien dat al uut es verdreven de onreynichede diere inne was. Ende waert oec alsoe dat ic liete de scerfkene alle groot, vele onreynicheiden souder aen mogen bliven hangende ende dan soude tvat vele meer mogen argeren dan te voren ye gedede.
Brugman ed.1948b (XVc)
- 126 (nr. 13, regels 209-211). Preek. De mens moet nederig zijn tegenover God, want hij is slechts modder (slijc). Want wi sullen ons laten vertreden als een scoenmaker sijn leder, ende als een potmaker sine eerdene potte mit voeten tredet.
De Roovere ed. 1955 (vóór 1482)
- 376 (verzen 152-154). Rederijkerslyriek. Dialoog tussen Orloghe en Paeys (Vrede), twee prinsen. Orloghe zegt tot Paeys: Wel aem Paeys ghy zijt een sot, / een wanckel gheest, een eerden pot, / broosscher dan den steel der boone. Dit voorbeeld is niet stichtelijk-religieus, maar louter profaan. ‘Aarden pot (kruik?)’ verwijst hier naar een zwakke persoon.
Cancellierboeck ed. 1932 (XV)
- 181 (geen regelnummering). Stichtelijk prozatraktaat. Der prophete Jeremias spriect: mensche en kenstu dich selver niet ende dyn broesheit, soe ghanck in eyns mans huys die erden potte maeckt op een rat, ende mercke die broesheit ende die ongheduericheit van den eerden potten.
De Bruyne I ed. 1879 (1579-83)
- 80 (nr. 18, strofe 5, vers 16). Vroed rederijkersrefrein. Een zondaar kan zich altijd nog bekeren: daer syn oock al heel potten onder de scherven.
De Bruyne II ed. 1880 (1579-83)
- 13 (nr. 45, strofe 1, verzen 11-12). Vroed rederijkersrefrein. Tot de dwaze, hebzuchtige mensen: ghy vergaert veel ackers, erm eerde cruycken / haest wordy gebroken: de dood comt op de hant.
Droncken Boer door Droomen nuchteren ed. 1985 (1610)
- 244 (kolom 130-131, verzen 131-133). Rederijkersspel (tafelspel). Maer niet zijn als aerden crancke vaten / swack boven maten, en in sonden verschoven, / weynich denckende opt Hemels hier boven.
- 244 (kolom 131, verzen 146-149). En niet worden bevonden, als aerde vaten cranc. / Vrienden met oorlof, neemt doch in danck / ’t presents ontfanck, uutwyst ons met namen / dat wy broos als scherven zijn alletesamen. In vers 115 is in dit verband sprake van een ‘pot’.
4 Uit een kruik drinken = zondig, ketters gedrag vertonen
Menich Bedruct Hart aen een droege chijsterne verleijt ed. 1994 (1577)
- 133v (verzen 13-16). Rederijkersspel. Lijst met dramatis personae: Die Derde Een Dronckaert / genaemt bij hem selven wijs met een cruijck / indie hant, gheheeten Opinijs vernuft daer / hij uuijt dringt schriftuere misbruijck.
- 135r (verzen 114-119). Bij Hem Selven Wijs zegt: En deese biercan hiet opinijs vernuft / daer ick uuijt drinck der schriftueren misbruijck. In Simpelheijt des Herten God Soecken reageert: O vermaledide werlt int struijck / uuijt sulcken cruijck vloeijt niet dan dansgier, siet.
De mensche den Doot onderworpen ed. 1994 (XVIB)
- 87r (vers 222). Rederijkersspel. Het personage Ondeucht zegt: Thert op een soeten grondt eedt drinct uuijt vruechden cruijken. Met de ‘kruiken van de vreugde’ worden hier de zondige aardse ijdelheden bedoeld.
5 Kan/kruik = vagina, baarmoeder, buik van vrouw
Marcel Thomas, Franse miniaturen uit de tijd van Jean de Berry, Utrecht-Antwerpen, 1979, pp. 88-89 (nr. 25, met kleurenafbeelding). De verleiding van een christen, miniatuur uit gebroeders Van Limburg, Les Belles Heures de Jean de Berry, fol. 191r, 1405-1408/09 (New York, MMA, Cloisters Collection). De miniatuur illustreert een passage uit de Vita Pauli, die ook wordt weergegeven in de Legenda aurea. Daarin wordt verhaald hoe de woestijnkluizenaar Paulus (3de eeuw) naar de wildernis vlucht wanneer hij ziet hoe twee jonge christenen gemarteld worden. De ene jongeling wordt, vastgebonden op een bed in een prieel, verleid tot onkuisheid door een prostituee. Hij weerstaat de verleiding door zijn tong af te bijten en naar de knappe vrouw te spuwen. Rechts kijkt Paulus toe. Het onderwerp van de miniatuur draait dus rond negatieve seksualiteit. Merkwaardig in dit verband is de randversiering die bestaat uit drie ranken (takken, stokken) die een reeks blauwe en rode kannen doorboren. Blauw en rood zijn ook de kleuren van de kleding van de jongeman en de deerne. Het motief ‘stok/tak in kan’ is hier dus hoogstwaarschijnlijk een seksueel symbool. Thomas (1979) zegt er niets over.
Leo Wuyts, “Joachim Beuckelaers Groentemarkt van 1567 – Een ikonologische bijdrage”, in: Paul Verbraeken (red.), Joachim Beuckelaer – Het markt- en keukenstuk in de Nederlanden 1550-1650, tentoonstellingscatalogus, Gent, 1986, p. 32. ‘Een kan, en meer speciaal wanneer ze met de halsopening naar de toeschouwer afgebeeld is, werd reeds vroeger als een uteraal symbool geduid. Deze symboliek is blijkbaar ontleend aan het jargon van de wijnschenkers en de taverniers die aan hun dagelijks bedrijf de uitdrukkingen ontleenden om op overdrachtelijke wijze over het minnespel te spreken.’
M.L. Caron (red.), Helse en hemelse vrouwen – Schrikbeelden en voorbeelden van de vrouw in de christelijke cultuur, tentoonstellingscatalogus, Utrecht, 1988, p. 104 (cat. nr. 84). Over het schilderij Jozef en de vrouw van Potifar van Pieter Coecke van Aelst (XVIb): ‘Voor het bed liggen een omgevallen kruik of nachtspiegel en een kandelaar met een gebroken kaars. Deze hebben een erotisch-symbolische betekenis; de kruik symboliseert over het algemeen het vrouwelijke geslachtsorgaan, de kandelaar met kaars is een phallussymbool. De gebroken kaars is hier een toespeling op de weigering van Jozef om op de avances van de vrouw in te gaan.’
E. de Jongh, “Erotica in vogelperspectief – De dubbelzinnigheid van een reeks zeventiende-eeuwse genrevoorstellingen”, in: E. de Jongh, Kwesties van betekenis – Thema en motief in de Nederlandse schilderkunst van de zeventiende eeuw, Leiden, 1995, pp. 40-41. ‘De kan, neergelegd met de opening naar voren, moet hier worden beschouwd als een uterus-symbool.’ Dan volgen nog enkele iconografische voorbeelden. ‘Tenslotte wordt deze verklaring van kan of pot als uterus, op grond van uitsluitend visuele voorbeelden, gesteund door talrijke plaatsen in de Europese literatuur, waar de kan sedert de middeleeuwen eveneens als zodanig is gehanteerd.’
Zijdelings interessant is hier Jelto Drenth, De oorsprong van de wereld – Feiten en mythen over het vrouwelijk geslacht, De Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen, 2001, p. 317: ‘De Zuni-indianen hebben een speciale ceremonie waarin de sekse van een pasgeboren baby wordt bevestigd. Bij een meisje houdt men dan een kalebas over haar vagina, en daarmee wordt de hoop uitgedrukt dat haar geslachtsdelen groot mogen worden. Bij jongetjes wordt de penis besprenkeld met water, en daarmee geeft men aan dat men hoopt dat zijn penis klein mag blijven. Zo lagen de idealen bij de Zuni.’
De Roovere ed. 1955 (vóór 1482)
- 399 (vers 8). Zot-erotisch rederijkersrefrein (pp. 297-298) waarin het stopen van wijn (het overgieten van wijn uit een vat in een kan) metaforisch verwijst naar de coïtus. Het vat is de man, de kan is de vrouw, de wijn is het sperma. De vrouw zegt: Laet wesen van desen, meet vol mijn maetken. Maetken = kannetje = vagina.
- 400 (vers 17). De vrouw zegt: O manneken, mijn canneken wilt vol meten. Canneken = vagina.
- 401 (verzen 37-38). De vrouw zegt: Ghy sult ghevult noch vinden bijcans / mijn cruycxken, o buycxken, den wijn niet spaert. Cruycxken = vagina.
Bijns ed. 1902 (XVIA)
- 213 (Lichte gheeskens, verzen 3 / 9). Rederijkerslyriek, rondeel. Over hoerige vrouwen die de leer van Luther aanhangen: Gaepteylkens, lamheylkens, die Venus kint wieghen, / (…) dees boven al de luthersche secte loven. Kiliaan (1599) verklaart ‘teyle’ als ‘testa’ (aarden pot, kruik). Zie Etymologicum ed. 1974: 554. Mogen we ‘gaepteyle’ dan verklaren als een kruik met een grote opening en dus metaforisch als ‘hoerige vrouw’ (die ‘open staat’ voor de mannen)?
Verlooren Zoone ed. 1941 (1583)
- 135 (verzen 998-999). Rederijkersspel. Gesprek tussen de Verloren Zoon en de prostituee Begherlickheyt der Ooghen. [Bergherlickheyt:] Serteyn, ghy zyt een my alder liefste smullekin, / een reyn ampullekin! / [Den Verlooren Zoone:] En ghy het werste prullekin! / Ick werde thullekin [deksel] ende ghy werdet tpotkin. De prostituee noemt de Verloren Zoon dus (ongetwijfeld ironisch) ‘reyn ampullekin’. Dit laatste woord betekent ‘kruikje’ of ‘flesje’.
6a Gebroken kruik = verlies van maagdelijkheid, een ontmaagd meisje
Karel Moens en Iris Kockelbergh (red.), Muziek &Grafiek – Burgermoraal en muziek in de 16de- en 17de-eeuwse Nederlanden, tentoonstellingscatalogus, Antwerpen, 1994, p. 43: ‘Op- en onderschriften op schilderijen en prenten maken op een ondubbelzinnige wijze duidelijk dat de doedelzak staat voor het mannelijke geslachtsdeel. De kan staat traditioneel voor het vrouwelijke geslachtsdeel.’ Noot 171 voegt toe: ‘In talrijke teksten uit de tijd staat het breken van het “kanneken” voor het verliezen van de maagdelijkheid.’
Ibidem, p. 102: ‘De kan staat traditioneel voor het vrouwelijke geslachtsdeel. Het feit dat ze leeg is wijst op mannelijke impotentie.’
Pierre Vinken, “The girl with the broken pitcher”, in: Pierre Vinken, Icons and Enigmas – Investigations in art, Amsterdam, 2014, pp. 10-43. Oorspronkelijk verschenen onder de titel “Some obseravtions on the symbolism of the broken pot in art and literature”, in: American Imago, 15 (1958), pp. 149-174.
Deze tekst, die vertrekt van het schilderij De gebroken kruik van Jean Baptiste Greuze (1771, Parijs, Louvre), bevat interessant bewijsmateriaal dat teruggaat tot de Oudheid en de Middeleeuwen. ‘The broken pitcher in Greuze’s painting may be interpreted as a deflowering’ (p. 15). ‘Greuze’s broken pitcher can be seen as a symbol of the loss of virginity’ (p. 15). ‘The breaking of a pitcher may represent the loss of virginity’ (p. 29). Verder wordt in dit artikel betoogd dat een gebroken kruik ook kan verwijzen naar de menstruatie, abortus, een bevalling en ook naar mannelijkse seksualiteit (masturbatie, impotentie, castratie). Vinken signaleert ook dat ‘the pot may function as a female (womb) symbol (p. 29).
Een zijdelings bewijs voor deze beeldspraak vinden we bij Dirc van Delf, Tafel van den Kersten Ghelove II ed. 1937: 326 (Winterstuc, hoofdstuk 43, regels 48-52), tekstbron uit 1404. Over Maria wordt gezegd: Nu en had die ioncfrou Maria als een gebroken wijf geens mans zaet ontfangen, mer van ademtocht des heilighen Geests van haers selfs reynen herten bloede haren soon wonderlic ghewonnen. ‘Gebroken’ betekent hier duidelijk ‘ontmaagd’.
Spiegel der minnen ed. 1913 (circa 1500)
- 91 (verzen 2601-2602). Rederijkersdrama. De sinnekes spottend over Vreese voor Schande: Sy vercoopt menich ghebroken potteken / voor goet ende gave.
- 123-124 (verzen 3494-3495). Een sinneke spottend tot Katherina: Ja leert drayen met twee wervelen aen een spilleken / so muechdy eenen ghebroken pot werden.
- 125 (vers 3544). De sinnekes spottend tot Katherina: Tsghelijcx soo prijstmen / ghebroken potten.
Bijns ed. 1886 (vóór 1529)
- 171 (nr. 45, strofe d, verzen 1-4). Zot rederijkersrefrein met als onderwerp ‘soort zoekt soort in de liefde’: Oude wijfkens bij verrompelde mannekens. / Zijner veel Lijskens, daer sijn ooc veel Hannekens, / en tot alle cannekens vindtmen schelen. / Gebroken potkens bij geschuerde pannekens.De stokregel luidt ‘geen zo slimmen scheelken, ten vindt zijnen pot’.
Antwerps Liedboek I ed. 1983 (1544)
- 62 (nr. 54, strofe 5, verzen 6-7). Zot liedje. Over dwaze jongelingen (‘pollekens’) die een meisje huwen dat al zwanger is van iemand anders: Dan trouwen si een motteken / oft een ghebroken potteken.
Coster Johannus ed. 1997 (XVI)
- 126v (vers 321). Rederijkersklucht. Boerdelijck Geck zingt een erotisch liedje over een meisje dat om wijn gaat: het viel het viel, het brack sijn kannekijn.
Veelderhande geneuchlijcke dichten ed. 1977 (1600)
- 104 (zonder verdere nummering). Volksboek. In een opsomming van vrouwen die tot de spotorde van ‘Sinte Magher’ behoren: Sonder vet. Vrou vuyl. / Ghebroken pot. Gebonden Schotel mee.
Leander ende Hero ed. 2002 (1621)
- 147 (Spel 2, verzen 500-501). Rederijkersspel. Den Roover der Amoureuze Zinnen (een mannelijk sinneke) verwijt Liefs Ghebruyck in ’t Feyt van Minnen (een vrouwelijk sinneke): En ghy verkoopt voor eerzame de vuyl motten, / en voor goet en gave de ghebroken potten.
Cats ed. 1862 (1632)
- 143 (geen verdere nummering). Embleemgedicht van Jacob Cats met als motto ‘De kanne gaet soo langh te water, totse eens breeckt’. Het gaat om een gedicht uit Cats’ Spiegel van den ouden en den nieuwen tijdt (Den Haag, 1632). Vinken 2014: 20 (afb. 6) (zie supra) hierover: ‘His engraving depicts a girl with a broken pot at a well with a dog sitting beside her. The accompanying poem relates a story which is substantially the same as that of the French comic opera two centuries later. The poet leaves no doubt as to the sexual significance of his moralistic digression. With the directness of his time, he wrote that his emblem showed: “A virgin, dishonoured because of her frivolity”’. Het verhaal gaat over een meisje dat elke dag water gaat halen met een kruik maar zich laat meeslepen door de frivoliteit van de jeugd uit een dorp in de buurt. Zij zegt onder meer: Ick, weligh uyter aert en tot het spel genegen, / quam mede by den hoop om soete jock te plegen; / ick kloste nu en dan twee kruycken tegen een, / maer ’t was te veel bestaen voor soo een weecken steen: / want onder dit gewoel, een onbesuysde jongen / komt loopen uyt het dorp, en tegen my gesprongen: / die stoot te bijster hart, soo dat mijn kruycke leeckt, / die stoot noch ander-mael, soo dat mijn kruycke breeckt. Uit de rest van het gedicht blijkt dat zij ongewenst zwanger is geworden. De laatste vier verzen luiden: Gespeulen [vriendinnetjes], weest besorght voor uwe water-kruycken, / de beste van den hoop die hebben weecke buycken; / het is een seker woort, daer oock de reden spreeckt: / de pot gaet na de put tot sy ten lesten breeckt.
6b Gebroken kruik = prostituee, hoerige vrouw
A.M. Koldeweij, “Nogmaals de ‘St. Antonius-kwelling’ van de hand van een navolger van Bosch”, in: Antiek, jg. 22, nr. 8 (maart 1988), pp. 443-448. In een Verzoekingen van de H. Antonius-paneel van een zestiende-eeuwse Bosch-navolger (p. 445, afb. 2) (Stuttgart, Staatsgalerie, inv. 2285, zie ook Unverfehrt 1980, cat. nr. 100, afb. 139) loopt een zwaarbepakte figuur in de richting van een reusachtige gebroken kruik. In een opening van de kruik wacht een vrouw deze figuur met open armen op. Dit paneel bevat seksuele toespelingen. ‘De scène links op de achtergrond van de onder zijn zware last bezwijkende vluchteling uit het klooster die door de vrouw in de gebroken kruik met open armen wordt opgewacht, onderstreept dit eens te meer’ (p. 448).
Stijevoort II ed. 1930 (1524)
- 119 (nr. 190, verzen 64-65). Vroed rederijkersrefrein, vermaning aan een oud geworden hoer: tcroonken der maechdekens hebdij verloren nu / ghebroken potkens syn nu u dyamanten.
Doesborch II ed. 1940 (1528-30)
- 156 (nr. 83, vers 65). Vroed rederijkersrefrein, vermaning aan een hoer. Deze laatste wordt onder meer genoemd een gebroken potken, een vander vaganten.
7 Een kruik breken = seks hebben
Pyramus ende Thisbe ed. 1965 (circa 1520)
- 184 (verzen 316-319). Rederijkersspel. De sinnekes spreken pseudo-bewonderend over Pyramus, naar verluidt een knappe jongeling: Dats tprincipale: / dat hi als de reale / soude in Venus lustighe sale / moghen een cruycke breken. Manifest erotisch bedoeld.
Nyeuwe Clucht Boeck ed. 1983 (1554)
- 130 (nr. 120, regels 15-18). Anekdotenverzameling. Over een koopman en zijn vrouw: Hy dachte oock: ‘Waer ick by haer gheweest, so en waer al sulcx niet gheschiet. Heb ick elders vremde potten gebroecken, so heeft sy thuys die cruycke ghebroecken.’ Twee maal wordt hier gedoeld op overspel.
8a Een kruik breken = iets verkeerds, verbodens doen
Venegien ed. 2012 (1509-14)
- 160 (verzen 135-136). Gedrukt polemisch pamflet, gericht tegen de agressie van de Venetianen: Al dinct u dat ghi vol couraigen steect, / de cruycke gaet te watere tot datse breect.
Werck der apostolen cap. 3, 4 en 5 ed. 1903 (XVIA)
- 329 (zonder versnummering). Rederijkersspel. Schoon Ypocrijt over de apostelen, die door de farizeeërs al een keer tot de orde zijn geroepen: Maer wee haer leven, als si weder den pot breken.
8b Gebroken kruik = persoon op wie iets aan te merken valt
Duytsche adagia oft spreecwoorden ed. 2003 (1550)
- 220 (nr. 56.8). Spreekwoordenverzameling (Symon Andriessoon). Aen ghebroken potten is niet te verbueren. Dat is: de ghene die geen schande oft eere en hebben, die machmen schande noch eere aensegghen [toeschrijven], oft die geen eere en hebben, en mach men gheen eere misbruycken.
9 Kruik, kan die haar inhoud verliest = hoer, onkuise vrouw, lichtzinnig meisje
De institutione feminae christianae ed. 1996 (1524/1538)
- 136 (regels 8-11 / Boek I, hoofdstuk 11, paragraaf 101). Stichtelijke prozatekst (Latijn) van Juan Vives. ‘Non vidist’, inquis, ‘me cubantem cum viro.’ Nec meretricem vidi. Sed quod argumentum in omni natura usurpamus non vis in te valere, ut de internis per externa iudicemus? Postulas ut aquam contineri credam in dolio ex quo video vinum profluere? (Je zegt: ‘Je hebt mij niet zien liggen met een man’. Ik heb je ook niet het beroep van prostituee zien uitoefenen. Maar wil je jezelf dan vrijstellen van de norm die we overal in de natuur hanteren, namelijk dat we het binnenste beoordelen naar de buitenkant? Wil je me doen geloven dat een vat water bevat wanneer ik er wijn zie uitvloeien?). Het gaat hier dus wel om een vat (dolium), niet om een kruik.
Antwerps Liedboek I ed. 1983 (1544)
- 78-79 (nr. 67, strofen 1-7). Het lied ‘Van fier Margrietken’. (1) Het soude een fier Margrietelijn / ghister avont spade / met haren canneken gaen om wijn / si was daer toe verraden [lees: beraden] / (2) Wat vantse in haren weghe staen / eenen ruyter stille / Nu segt mi fier margrietelijn / doet nu mijnen wille, ia wille / (3) Uwen wille en doen ic niet / mijn moerken soude mi schelden / storte ic dan mijnen coelen wijn / alleyne soude ic hem ghelden / (4) En sorghet niet voor den coelen wijn / mer sorghet voor u selven. / Die waert is onser beyder vrient / hi sal on noch wel borghen / (5) Hi namse in sinen witten armen / heymelick al stille / al in een duyster camerken / daer schafte hi doe sinnen wille / (6) Smorgens ontrent der middernacht / si ghin haer kanneken soecken / daer lach die moeyaert ende hi louch / het staet daer teynden mijn voeten / (7) Mer dat daer teynden u voeten staet / dat sal u noch lange berouwen / Ic hebben noch drie ghebroeders stout / si sullen u da hooft af houwen. Uit de resterende drie strofe blijkt dat de ‘ruiter’ het meisje vermoordt. Hetzelfde in Amoreuse liedekens ed. 1984: 64-65 (strofen 1-7) (tekstbron van circa 1600).
10a Uit kruik drinken = zijn liefde uiten, een liefdesrelatie hebben (amoureus)
Doesborch II ed. 1940 (1528-30)
- 56 (nr. 23, verzen 58-61). Amoureus rederijkersrefrein. Maer damoreus ontpluken / der ronder borstkens, der armkens omluken / dede druck verstuken, damoreuse cruken / sorten doe veel drancx.
Bijns ed. 1886 (vóór 1529)
- 202 (nr. 54, strofe a, vers 20). Amoureus rederijkersrefrein. Een vrouw hemelt haar geliefde op: Hij sal mij troost schincken uut vollen cruken.
Bijns ed. 1902 (XVIA)
- 291 (nr. 24, strofe I, verzen 7-9). Rederijkersballade van Anthonis de Roovere. Een man in een sloep tijdens een storm met twee vrouwen: de ene is op hem verliefd, hij is verliefd op de andere. Eén van de twee vrouwen moet opgeofferd worden: wie zal hij overboord gooien? Gooit hij degene overboord op wie hij verliefd is, dan zal zij aan land toch met een andere man aanpappen: Dan heb ick selve desen druck ghewrocht, / dinckende dat icse ind zee dede duycken / die myn minne droech in amoreuse cruycken. Met deze laatste wordt dus de vrouw bedoeld die op hem verliefd is (maar hij niet op haar). Het laatste vers luidt in een andere versie overigens: Dies sullen u de ooghen luycken.
Testament Rhetoricael II ed. 1979 (1561)
- 249 (fol. 294r, verzen 24-26). Amoureus rederijkersrefrein. Zou ghaf my al dat therte conste ghedyncken / want wild ick huut venus cruucxken wel dryncken / van tliefvelich ghevoel creegh ick tghebueren.
Amoreuse liedekens ed. 1984 (circa 1600)
- 55-56 (strofe 5, verzen 1-7). Amoureus lied, liefdesklacht van vrouw. Een vrouw klaagt dat haar vrijer haar in de steek heeft gelaten (er wordt niet meer uit de ‘kan’ gedronken): Dat ghy de kanne stille doet staen / dat al dat goet aenkleeft / al hebt ghy nu uwen wille gedaen / ‘tIs dat ghy om my niet en geeft / ‘tIs beter dat ghy met een ander sneeft / dan ghy met my in onvreden leeft / ‘tIs quaet te drincken die gheen dorst en heeft.
10b Uit kruik drinken = zijn liefde uiten, een liefdesrelatie hebben (geestelijk-stichtelijk)
Jhesus collacien ed. 1962 (1480?)
- 297-298 (Handschrift E, 24ste preek van de H. Geest, regels 1-37). Prekenverzameling. Het gaat over de geestelijke vereniging van Christus met zijn bruiden (de zusters voor wie de preek wordt gehouden). Doen die heyleghe gheest den meechden christi collacie dede doe sach die deerne gods dat .vij. inghelen quamen ende brachten .vij. guldene cruyken uut den hemel met alte costelike drancke doen seyde die heileghe gheest siet dochteren ghemint vanden vader. Dese .vij. cruyken sonderlincs drancs worden u ghesonden van boven van uwen bruydegoem ende hi seyde tot mi segt doch minen kinderen dat icse minne ende dat si gheestelijc werscapen met den wine die ic hem sende ende namaels selen si der af droncken werden inden hemel met mi ghi selt weten susteren ghemint dat inder eender cruyken es claerheit die beteekent die suete vereninghe met der welkder u bruydegoem ende ghi met enen onsceedeliken des houwelijcs in ewicheit verenicht moet bliven. Inder ander cruycken es lasuerverweghen wijn die beteekent die stadeghe stantachtighe trouwe uus bruydegoems te u wert want nu in uwen levene ende in uwer doot noch in ewicheit en sal hi u nemmermeer laten eest dat hi mach wesen een here uus herten. Inder derder cruycken es sanguinen wijn die beteekent die verdiente der dierbaren passien uus liefs die welke ghi devotelijc ende seer begheerlijc sult oefenen ende in uwer herten overpeysen ende verslaet daer in uwen dorst want din aderen dijnder zielen salse purgeren ende suveren. Inder .v. cruyken es witten wijn die beteekent die vroelijcheit uus sueten bruydegoems want hi es een blidemaker der droevegher zielen ende een suete troester der bedructer. Inder .vi. cruyken es ghernaetwijn die beteekent uus bruydegoems milde liberaelheit die altoes milde es te ghevene den ghenen dien minnen. Inder .vij. cruyken es romenie dat beteekent dat suete verlanghen dat u bruydegoem heeft tot uwer toecomst inden hemel waerlijc susteren nye bruydegoem en was soe begheerlijc sijn bruyt te leydene inder slaepcameren als u hemelsche bruydegoem begheerlijc es u te omhelsene ende u suetelijc te cussene inder slaepcameren sijnder vaderliker herten.
- 302-303 (Handschrift G, preek van de H. Geest, regels 1-38). Idem.
11 Kruik = mond van een vrouw
Stijevoort II ed. 1930 (1524)
- 193 (nr. 231, verzen 7-8). Amoureus rederijkersrefrein, liefdesklacht van man. In een refrein op de stok ‘Ke liefken dat en had ic u niet toe betrout’ herinnert een vrijer zijn ontrouwe geliefde aan hun vroeger minnegenot: Oec heb ick menighen dronck ghetoghen / duer tcruijxken van dijnen roden monde.
12a Kan als uithangteken van herberg
Paul Vandenbroeck, “Jheronimus Bosch’ ‘Hooiwagen’: enkele bijkomende gegevens”, in: Jaarboek KMSKA, 1987, pp. 107-142, meer bepaald pp. 133-134: ‘Een kan aan een stok vindt men bij Bosch ook elders terug. Het was een herberginsigne, maar ook een embleem van vastenavond – of feestvierders.’ Volgen enkele voorbeelden uit het Bosch-oeuvre. ‘Dit bewijst de diabolische, in elk geval negatieve konnotatie die Bosch eraan hechtte.’ Vandenbroeck verwijst in dit verband naar Dirk Bax, Ontcijfering van Jeroen Bosch, 1948, pp. 139 / 193 / 222.
W.M.H. Hummelen, “Toneel op de kermis, van Bruegel tot Bredero”, in: Oud Holland, jg. 103 (1989), nr. 1, p. 6. Over Playerwater-voorstellingen: ‘De aanduiding van de plaats van handeling als een herberg, door middel van een wijnkan aan een horizontaal uit de stellage stekende stok, kan ontleend zijn aan de passage in het spel waar de marskramer de vrouw om “herberghe” (= onderdak voor de nacht) vraagt.’ Noot 19 (p. 39) vult aan: ‘Bij de meeste exemplaren met naar rechts gekeerd toneel steekt uit de kruik nog een bos lange, smalle bladeren. Een dergelijke ‘Lauchkrug’, die al bij Pieter Aertsen voorkomt op een tekening van ca. 1550, wordt door sommigen als uithangteken van een herberg, door anderen als teken van een bordeel uitgelegd.’
Roger H. Marijnissen, Bruegel – Het volledig oeuvre, Antwerpen, 1988, p. 97. Pieter van der Heyden (naar Bruegel de Oude), Patientia, burijngravure, uitgegeven door Hiëronymus Cock, Antwerpen, 1557. De rechterhelft van de prent wordt bijna volledig gevuld door een dorre boom (een topische metafoor voor zondigheid) waarin zich bovenaan op een groot herbergtafelblad en onder een over de takken gedrapeerd gordijn een diabolische bordeelscène afspeelt: een verlopen monnik met een luit onder de arm geklemd zit te minnekozen met een rondborstige, als hoer geklede vrouw, terwijl rechts van dit koppel een man drank uit een vat in een kruik aan het tappen is. Boven deze man hangt aan een tak een bladerkrans (‘wisch’) als herberginsigne, terwijl een boven het koppel vanuit de gordijnplooien tevoorschijn komende lange stok met aan het uiteinde een omgekeerde kruik fungeert als tweede herberginsigne. Op de stok staat een gefantaseerde, diabolische vogel die zijn lange bek in de kruikopening steekt, een detail dat aan het motief een onmiskenbaar erotische connotatie geeft.
Roger H. Marijnissen, Bruegel – Het volledig oeuvre, Antwerpen, 1988, pp. 308-309. Pieter Bruegel de Oude, De Aanbidding der Wijzen in de sneeuw, 1567, paneel, Winterthur, Verz. Oskar Reinhart. Rechts zien we een soort afdak, waar blijkbaar verwarming en drank wordt geboden. Uit het afdak steekt een stok met daaraan een kan, een teken dat er drank verkocht wordt. Is het toeval dat deze scène een parallel vormt met het kerststalletje links?
Van Bruegel tot Rubens – De Antwerpse schildersschool 1550-1650, tentoonstellingscatalogus, Antwerpen, 1992, pp. 80-81 (catalogusnummer 18). Pieter Breughel de Jonge, De Aanbidding der Wijzen in de sneeuw, 1620, paneel, Parijs, Galerie d’Art Saint-Honoré. Kopie van het Bruegel-schilderij, maar duidelijker, zonder sneeuwstorm. Hier ook die kan aan een stok.
Abel Grimmer, Jozef en Maria geweigerd in de herberg bij hun aankomst in Bethlehem, 1611, olie op paneel, 24 x 34 cm, Madrid, Museo del Prado, inv. P003659. Onderaan links worden Jozef en Maria weggestuurd door een vrouw aan de deur van een herberg. Boven de vrouw hangt een kan als uithangteken van de herberg. Variant van dit schilderij: 1608, eertijds Wenen, Galerie Sint-Lucas, olie op paneel. Soortgelijke scène. Zie Reine de Bertier de Sauvigny, Jacob et Abel Grimmer – Catalogue raisonné, s.l., 1991, p. 338 (kleurenplaat 81) en p. 230 (afb. 114).
Pieter Breughel de Jonge, Herberg Sint-Michiel, na 1616, paneel, 54 x 74 cm, particuliere verzameling. Aan de linkse deurpost van een herberg hangt een kan met daarin een’wisch’. Daaronder zitten twee mannen te drinken. Een vat met open spongat doet dienst als tafeltje. Zie Klaus Ertz en Christa Nitze-Ertz (red.), Pieter Breughel de Jonge – Jan Brueghel de Oude – Een Vlaamse schildersfamilie rond 1600, tentoonstellingscatalogus, Lingen-Antwerpen, 1998, pp. 404-405 (catalogusnummer 146).
Pieter Breughel de Jonge, Sint-Joriskermis, na 1616, paneel, 72,6 x 102 cm, Antwerpen, KMSK. Bovenaan links: een kan aan de muur van een herberg. Midden rechts: een kan met ‘wisch’ aan de muur van een andere herberg. Zie ibidem, pp. 408-409 (catalogusnummer 147).
Jan Steen, De rederijkers (In liefde vrij), 1664-68, olie op doek, 86 x 100 cm, Brussel, Koninklijke Musea voor Schone Kunsten. Drinkende en vrijende personen in een herberg. Aan een bloeiende tak hangen een glas en een kan. Zie Karel Braun, Alle tot nu toe bekende schilderijen van Jan Steen, Meesters der Schilderkunst, Rotterdam, 1980, p. 118 (nr. 227), met kleurenafbeelding op p. 49.
Antwerp Drawings and Prints 16th-17th Centuries, tentoonstellingscatalogus, Antwerpen, 1976, p. 101 (catalogusnummer 111B). Ets van David Teniers de Jonge, Balspel voor een herberg, 17de eeuw, Antwerpen, Stedelijk Prentenkabinet. Uit de muur van een herberg steekt een balk waaraan een uithangbord hangt en waarop een kan staat.
Bijns ed. 1875 (1548)
- 157 (boek II, nr. 17, strofe b, verzen 1-2). Vroed rederijkersrefrein. Opsomming van de volgelingen van Luther, onder meer cafélopers: Abten van Amphora [Kruik], die vanden buyc Godt maken / en ter missen cleppen met potten en glasen snel.
Amsterdamsch Hoerdom ed. 1976 (1681)
- 10 (geen verdere nummering). Moraliserend verslag over de Amsterdamsche prostitutiewereld. Hoe kan dat weezen hernam ik, daar ik hier noch kannen noch glaasen zie; en ’t is die manier immers in de Herberghen, die ten toon te stellen, om de luiden daar door te betoonen, dat men er drank voor gheld kan krygen.
12b Kan als attribuut van feestvierders (onder meer met vastenavond)
Cat. Antwerpen 1994: 127 (cat. nr. 81) [zie supra]. De burijngravure De mosselschelp van Pieter van der Heyden, uitgegeven bij Hiëronymus Cock, Antwerpen, 1562 (Antwerpen, Stedelijk Prentenkabinet). Door de mosselschelp die dient doet als bootje, steekt een dorre tak. Daarop een uil. Aan de tak hangt een kan met een touwtje vast.
Cat. Antwerpen 1994: 127 (cat. nr. 82). De burijngravure De blauwe schuit van Pieter van der Heyden (naar Bosch?), uitgegeven door Hiëronymus Cock, Antwerpen, 1559 (Antwerpen, Stedelijk Prentenkabinet). Op het hoofd van de stuurman een kan. Aan de zijkant van het bootje een kan.
13 Kruik gebruikt als ‘spreeuwpot’ (symbool van bedrog?)
Pieter Bruegel de Oude, Verzoekingen van de H. Antonius, 1556, tekening, Oxford, Ashmolean Museum. Rechts: een dorre tak steekt door een soort afdak bovenop een holle boom. Aan de tak hangt een kruik met in de opening een vogel. Daarboven ligt in een wig van de boom een boogschutter te mikken op de vogel. Roger H. Marijnissen, Bruegel – Het volledig oeuvre, Antwerpen, 1988, p. 83, hierover: ‘Het tafereeltje in de hoek bovenaan rechts kan worden gelezen als een boogschutter die aanlegt op een vogel die uit een spreeuwpot te voorschijn komt. De spreeuwpot verwijst misschien naar “roof” (zie Dulle Griet).’ Spreeuwpotten komen inderdaad ook voor op Bruegels bekende paneel Dulle Griet (Antwerpen). De wenkbrauwen van de Hellemuil worden gevormd door een reeks spreeuwpotten. Marijnissen, o.c., p. 192, hierover: ‘Het gaat hier namelijk om spreeuwpotten, wat dan een duidelijke toespeling is op het “roven”. Weyns (1969) geeft toelichting bij de functie van de spreeuwpot: “een bijna bolronde pot [lees: kruik], met smalle hals, die in horizontale richting tegen de muur wordt gehangen”. Aan de muurzijde heeft de pot een grote opening langs waar de spreeuwejongen tijdig worden “geroofd”. Het gebruik moet in Brabant destijds vrij algemeen zijn geweest. Op verschillende taferelen van Bruegel ziet men er tegen de gevels hangen.’ Kunnen de spreeuwen in de beeldende kunsten ook niet geïnterpreteerd worden als symbolische verwijzingen naar bedrog? In Bruegels tekening ligt bovenop een reuzenhoofd een opengewerkte grote vis, waarin een herbergtwist wordt gesuggereerd. Aan een lange stok die door het oor van het reuzenhoofd steekt, hangt een kruik. Op het uiteinde van de stok zit een vogel en nog een andere vogel bevindt zich in de buurt. Is dit ook een spreeuwpot?
14 Kruik en kruk als homoniemen
Wellicht nuttig om te signaleren: in het zestiende-eeuwse Middelnederlands konden de woorden ‘kruik’ en ‘kruk’ homoniemen zijn.
Antwerps Liedboek I ed. 1983 (1544)
- 62 (nr. 54, strofe 7, verzen 1-4). Het lied ‘Vanden boonkens’, over personen die zich dwaas gedragen. Over oude mannen met een jonge vrouw: Mans met witte cransen [met grijze slapen] / si trouwen een ionck wijf / die op twee cruycken [krukken] dansen / is dat niet een sot bedrijf.
- 198 (nr. 171, strofe 4, verzen 1-6). ‘Een nyeu liedeken’. Over hoertjes die een geslachtsziekte oplopen: Dus treden wi voort, hoort dit appoort / ende crijghen voor ons ghelucken / die pocken aent boort, ende worden gesmoort / so dat wi danssen op cruycken [krukken] / dat heeft ghedaen / ons cussen ons lecken ons boerden.
[explicit 21 december 2024 – Eric De Bruyn]