MANNA
Deze topos is belangrijk voor de interpretatie van een detail op het Aanbidding der Koningen-paneel in Philadelphia (Philadelphia Museum of Art), eertijds beschouwd als een vroeg Bosch-origineel, tegenwoordig over het algemeen toegeschreven aan het Bosch-atelier (circa 1500). Op de linkermouw van de zwarte koning wordt het mannawonder (Exodus 16) uitgebeeld. Zie over dit schilderij onder meer: Unverfehrt 1980: 26 (vroeg Bosch-origineel), De Vrij 2012: 506-507 (D.2) (atelier), Cat. Madrid 2016: 212-213 (nr. 13) (Bosch-origineel en atelier, dat laatste met vraagteken), BRCP 2016a: 416-421 (nr. 25) (atelier).
1 Manna = hostie = Christus
Cat Madrid 2016: 212 (tekst van Christopher D.M. Atkins). ‘The Virgin is seated at a table with the Christ Child on her lap as a Magus offers his gift. In this passage as well as in the exquisite sleeve of the African king, which depicts the gift of manna from Heaven, the artist inventively aligned the traditional subject of the Adoration of the Magi with themes of the Eucharist.’
BRCP 2016a: 419-420. ‘De inzameling van het manna zinspeelt direct op de verlossing: door het manna werd het Joodse volk gered tijdens de tocht uit Egypte naar het Beloofde Land, en door de komst van Christus werd de mensheid verlost van de erfzonde. Bovendien is de Inzameling van het manna een voorafbeelding van de eucharistieviering, die uiteraard ook weer verwijst naar de redding van de mensheid door Christus.’
J.J.M. Timmers, Christelijke symboliek en iconografie, 1985 (5), p. 126 (nr. 309): ‘In de Biblia Pauperum zijn het offer van Melchisedech en de mannaregen typologieën van het Laatste Avondmaal en de Eucharistie.’ Het manna komt in dezelfde zin voor bij Thomas van Aquino en op Dirc Bouts’ Laatste Avondmaal-retabel (Leuven).
Rijmbijbel I ed. 1858 (1271)
- 194-195 (hoofdstuk 194, verzen 4349-4353, Exodus). Berijmde historiebijbel. Jhesus, dats hemelsch broot / ende beter danne manna ter noot. / Dit es bi manna bediet / inden outaer daer menne siet / in die figure van den brode.
- 197 (hoofdstuk 196, verzen 4394-4404, Exodus). Aaron nam enen goudinen pot / daer hi dat manna in dede. / Manna bediet hier ter stede / Jhesus entie pot Marien. / Hi raste in hare, sullen wi lyen, / als manna dede in die cruke / in haer herte, in haren buke / ende hine sciet niet van hare; / gheliker wijs dat men dare / manna hilt in den pot sochte / dat mens emmermere ghedochte.
Spieghel der Eeuwigher Salicheit ed. 1976 (1359)
- 80 (hoofdstuk 2, II.B.1). Stichtelijk prozatraktaat (Ruusbroec). Ende moyses leidde dat volc ons heeren ute egypten dore de rooede zee in de wuestine, daerse onse heere spijsde .xl. jaer met hemelschen brooede. Ende hiermede was beteekent onse sacrament.
Tafel van den Kersten Ghelove IIIb ed. 1938 (1404)
- 450 (Somerstuc, hoofdstuk 36, regels 14-16). Theologisch compendium. Dit heilighe sacrament is figuriert inden ouden testament, als inden hemelschen brode, dat den kinderen van Ysrahel inder woestinen nederreghende.
Spieghel der menscheliker behoudenesse ed. 1949 (circa 1410)
- 95-96 (hoofdstuk 16, verzen 37-82). Typologisch rijmtraktaat. Naar aanleiding van het Laatste Avondmaal: Dit es ons wel, als ic versta, / wileneer bediet bi manna, / dat es te secghen: hemels broot, / also scrifture zeicht al bloot. / Daer wi of vinden lesende wel, / dat de kindren van israhel / God verleende inde woestine, / daer zij van hongher dogheden pine. / Na dat merken miere zinne / zo bewijsde god grote minne / Moyses ende den kindren mede / van israhel, daer ic of zeide, / dat hi in haren hongher groot / hem verleende hemels broot. / Maer meerre minne ende meerre goet / dinke mi dat hi ons doet, / want al gaf hi broot hemleden, / also ic hier te voren zeide, / ende boven maten wel smaect, / van substancien waest ghemaect / ende ne gheduerde niet tallen uren. / Maer dat broot es boven naturen / ende ewich eist beseven, / dat ons cristus heift ghegheven. / Dat broot, daer ic of sprac, manna, / dats hemels broot, als ic versta, / also men dat bi namen heet, / maer die waerheit ic wel weet, / dat in den hemel noyt ne quam. / Maer god onse here lofsam / heift ghescepen dit scone broot / in de lucht, verstaet al bloot, / of in sluchts hemel zekerlike, / die niet es hemel properlike, / maer hets een hemel vander lucht. / Maer cristus, die helighe vrucht, / es warachtich hemels broot / ende bi ziere ghenaden groot / vanden hemel neder es comen, / ende dat es al tot onser vromen,/ want hi es worden in vreimder wise / levende broot ende onse spise. / Dus gaf hem god hemels broot / bi figuren, maer al bloot / gheift hijt ons boven naturen / zonder enich teikin van figuren.
De Roovere ed. 1955 (vóór 1482)
- 137 (verzen 16-20). Vroede rederijkerspoëzie (‘Lof van den Heijlighen Sacramente’): O helighe hostie, godlicke natuere / die alle begrijpen zijt te snel / tpaesche lam es van hu figuere / ende tmanna, der kinderen van israel / Abrahams ghifte, melchisedechs bestel.
2 Manna = Maria
Rijmbijbel I ed. 1858 (1271)
- 196 (hoofdstuk 195, verzen 4372-4382, Exodus). Berijmde historiebijbel. Tsandersdaegs vonden siere in / den worm ende dat broot verrot. / Nu merct wat hier an vertoogt God. / Manna dats die reyne Marie / die soete vrouwe entie vrie; / die worm die uten brode wies / dats Jhesus vleesch. Nu merct dies: / die worm was al sonder vader; / ende Jhesus, onser alre berader, / quam sonder vader van Marien. / Des gheloven sullen wi lyen.
[explicit 30 november 2024]