Jheronimus Bosch Art Center

MUZIEK

 

1 De ‘goede’ muziek (religieus-stichtelijk)

 

Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen, 1975 (13), p. 280: ‘Wanneer de brave Molinet, die blijkbaar zelf veel van muziek heeft gehouden, vertelt, hoe Karel de Stoute, een groot muziekliefhebber zoals bekend is, in zijn legerkamp voor Neuss zich onledig hield met litteratuur en vooral met muziek, dan juicht zijn rederijkersgemoed: “Car musique est la résonnance des cieux, la voix des anges, la joie de paradis, l’espoir de l’air, l’organe de l’Eglise, le chant des oyselets, la récréacion de tous cueurs tristes et désolés, la persécution et enchassement des diables” [want muziek is de weerspiegeling van het hemelse, de stem van de engelen, de vreugde van het paradijs, de hoop van de lucht, het orgel van de Kerk, de zang der vogels, de troost van alle droevige en ontmoedigde harten, zij vervolgt en verjaagt de duivels].’

 

Sancti Hieronymi Epistulae ed. 1991 (394)

  • 252-255 (brief LIV, paragraaf 13). Brief (Latijns proza), ‘Ad Furiam de Viduitate Servanda’. Hiëronymus prijst Furia’s zuster: Like Miriam after the drowning of Pharaoh, she takes up her timbrel [tympanum] and leads the virgin choir: ‘Let us sing to the Lord, for He hath triumphed gloriously; the horse and his rider He hath thrown into the sea.’ She teaches her companions to be music-girls for Christ, and trains them as lute-players [fidicinas, eigenlijk: citerspeelsters] for the Saviour.

Dat Orloy der ewigher wysheit ed. 1926 (XIVA)

  • 183 (hoofdstuk 6, regels 12-21). Geestelijk-mystiek prozatraktaat. Wijsheid (de Goddelijke Wijsheid) verklaart haar naam: In den eersten wildi weten die redene ende die bediedenisse van minen name: soe wit, dat ic van den eertscen menschen gheheten bin die ewige wiisheit, welc name over wale toehorende is miinre edelheit, want den ghescapenen gesten en is niet in der herten des scepperen alles dincs volmaecteliker minnende dat soeter smaken mach, noch die luut der trompen noch tambusen noch pipen, noch gheen spel dat men mit blasene oft mit snaren maken mach, noch geen sanc noch der menschen noch der vogelen en moghen niet so seer trecken eens iongelincs oren, noch zoe groete vroude ende bliisceppe geven. Al die vormen van zang en muziek worden dus normaal ook geassocieerd met ‘vreugde’ en ‘blijdschap’, maar de goddelijke Wijsheid overtreft hen.
  • 189 (hoofdstuk 6, regels 1-4). Wijsheid zegt over haar geliefde Bruidegom: Siet een enich waert [woord] uut gaende van den lippen miinre minnen toet [tot] enen minnenden herte gaet boven alle spele ende soete lude van santoriën ende herpen ende boven alle sanc der engelen ende alle melodie die men maken mach. Al die zang en muziek worden weer geassocieerd met aangename zaken, maar de stem van de Bruidegom is nog veel aangenamer.

Tafel van den Kersten Ghelove IIIb ed. 1938 (1404)

  • 389 (Somerstuc, hoofdstuk 29, regels 68-81). Theologisch compendium. Er zijn drie soorten muziek om God te loven: Die heilighe lerars wisen drierhande manier van ghelude, daermen Gode mede pleecht te loven. Als mit pleye [snaarinstrumenten], dat is mit vingheren op zeiden [snaren] of op slotelen te spelen. Ende alsulke lof gheven wi als wi onse lichamelike leden tot goeden werken reiken, als David seit: al mijn benen moghen spreken: Heer, wie is dijns ghelijc! Voirt so gheeft men Gode lof mit gheblasse, dat is mit basunen, in pipen of op organen te spelen. Ende alsulken lof gheven wi God, als wi innicheit des herten te Gode hebben, recht als die propheet seide: Heer, mijn herte is doende in mijnre borsten, als ick plach op dit te dencken. Voirt so gheeft men Gode lof in sanghe, als David seit: Heer du salte opdoen mijn lippen, ende mijn mont sel condighen dijn lof. Paulus seit: Ic sal singhen mit gheeste ende mit herte ende mit moede.

Crul ed. 1954 (XVIA)

  • 64 (verzen 274-286). Vroed ABC-dicht, lof op God: Yoecht, zingt, danst en maket in roeren; / looft hem met psalmen, herpen en snaren, / speelt op chimbalen, pijpen, tamboeren, / looft hem alle, ghij hemelsche scharen; / ghij dochters van Zyon, wilt nu vergaren, / uut alle poorten Gods eere vertellen, / en wilt dijnen brueders zijnen naem verclaren, / u instrumenten op tzoetste stellen; / vergaedert in een, alle Ysrahels ghesellen / en singt een nieu liet, reyn ombesmet, / Hij en sal zijn volck met hongher niet quellen, / maer leyden ze in een weyde zeer goet en vet. / Der ouders herpen is der heylighen ghebet.

 

2 Muziek // het amoureus of erotisch samenzijn in harmonie

 

A.P. de Mirimonde, “La musique dans les allégories de l’amour – I. Vénus”, in: Gazette des Beaux-Arts, jg. LXVIII, nr. 1174 (november 1966), pp. 265-290. De bladzijden 266-270 behandelen laatmiddeleeuwse astrologische afbeeldingen van ‘Venuskinderen’. Les ‘enfants’ de Vénus sont amoureux et musiciens (p. 266). In deze afbeeldingen figureren regelmatig luiten, trommels, schalmeien, trompetten, fluiten, harpen, tamboerijnen, vedels, doedelzakken, hoornen en violen.

 

Die Rose ed. 1976 (circa 1300)

  • 12 (verzen 693-697). Allegorisch rijmtraktaat. In de Liefdestuin van Cupido wordt gezongen, gedanst en gemusiceerd: Daer waren vedelen ende sitolen, / ende meesterren van goeder scolen / met tambusen ende met fluten, / ende met harpen ende met luten, / ende met timbren ende met tamburen.
  • 35 (verzen 2153-2160). Uit de Tien Geboden van Cupido: Hebdi die stemme goet ende claer, / so seldi singen sonder vaer / die noten scone ende faitise, / want het bringet in groten prise. / Oec staet wel elken jongen man, / dat hi op snaerspel spelen can / ende oec op die timbre mede, / ende reyen ende dansen, alst heft stede.

Cent nouvelles nouvelles II ed. 2022 (1462)

  • 92 (novelle 71). Middelfranse novellenverzameling. Zonder verder omhaal begon de ridder zijn redevoering en de gastvrouw hoorde hem welwillend aan en vulde zijn betoog zo harmonieus aan dat ze al snel volop in hun samenspel opgingen, zodat nooit een zoetere muziek had weerklonken of instrumenten op elkaar waren afgestemd dan voor die twee, goddank, het geval was.
  • 111 (novelle 76). Een kapelaan wil seks hebben met de meid van een ridder, maar deze laatste heeft een strik aangebracht over de vagina van de meid: De priester wilde de aftocht blazen, maar hij kwam niet ver, want het instrument dat hij had willen afstemmen op de vedel van de deerne zat gevangen in de strik. (…) Jullie kunnen wel geloven dat de priester nooit meer op het domein van de ridder ging stropen. Het is echter goed mogelijk dat de deerne, als schadeloosstelling voor zijn pijn, uit medelijden en om haar geweten te sussen, hem haar vedel leende, waarop hij zijn instrument zo goed afstemde dat de ridder er zowel zijn schat als zijn eer bij inschoot. ‘Vedel’ is hier twee maal een metafoor voor de vagina.

 

3 Muziek geassocieerd met losbandigheid, dwaasheid, zondigheid en de aardse ijdelheden

 

J.A.F. Doove, “Ik en mijn speelman”, in: Spiegel Historiael, jg. 4, nr. 3 (maart 1969), pp. 141-147. Pagina 142: vaganten in de Middeleeuwen – bloeitijd tussen 1000 en 1200 – beschouwd als handlangers van de duivel – veel kritiek van de Kerk en wereldlijke overheid omwille van hun zuiver profane kunstuitingen. Zeer goede prestaties van een musicus waren verdacht: daar zat de duivel misschien achter. Valse noten: ook op rekening van de duivel!

 

Karel Moens, “De vrouw in de huismuziek – Een iconografische studie naar 16de- en 17de-eeuwse schilderijen en prenten uit de Nederlanden”, in: Jaarboek van het Vlaams Centrum voor Oude Muziek (De eodem et diverso – Bundel essays over diverse themata van het oude muziek-onderzoek), jg. II (1986), pp. 43-63.

Over vooral door vrouwen bespeelde muziekinstrumenten in Nederlandse prenten en schilderijen uit de 16de en 17de eeuw. Deze zijn meestal niet realistisch bedoeld wat de gehele enscenering betreft. De onderdelen van de scènes zijn wel realistisch: die delen zijn dan ‘gecomponeerd’, aan elkaar geplakt (‘selectief naturalisme’). De hoofdbetekenis van die scènes is moraliserend (burgermoraal!). (a) Vrouwen die muziek maken: kan duiden op afkeurenswaardig gedrag. Muziek is dan een symbool voor een liederlijke levenswijze. Dat afkeurenswaardig gedrag: meestal in de erotische of seksuele sfeer [46]. Ook andere, niet-muzikale symbolen zijn dan vaak in de buurt aan te treffen. (b) Op familie- of huwelijksportretten: muziek // harmonie in het huwelijk. Toch ook hier onderliggende moraal:mannen bespelen meestal de ‘toonaangevende’ instrumenten, vrouwen ‘volgen’. Dit alles betreft het vrouwbeeld in het stedelijk burgermilieur: de vrouw als ontrouw en onberekenbaar element [60].

 

Karel Moens, “Muziek in de grafiek uit de Nederlanden in de 16de en 17de eeuw”, in: Karel Moens en Iris Kockelbergh, Muziek & Grafiek – Burgermoraal n muziek in de 16de- en 17de-eeuwse Nederlanden. Tentoonstellingscatalogus (Antwerpen, Hessenhuis, 29 juli – 30 oktober 1994), Petraco-Pandora, Antwerpen, 1994.

 

  • 14-17. De middeleeuwse houding tegenover instrumentale muziek was ambigu: enerzijds een vorm van genot die bij velen in de smaak viel, anderzijds werden bepaalde muziekvormen makkelijk geassocieerd met zinnelijkheid (pejoratief dus). Vanaf circa 1500 is die ambiguïteit er nog steeds. De burger zal zich echter meer en meer distantiëren van de muzikant en zijn instrumenten. Het burgerlijk ideaal ligt in ‘geleerde’ polyfone muziek (niet instrumentaal opgevat).
  • In de beelding van de 16de eeuw nog wel muziek van engelen / muziek van duivels, maar daarnaast wordt muziek meer en meer geassocieerd met aardse tegenstellingen: goed/kwaad, deugd/ondeugd, wijsheid/dwaasheid. Dat past bij de opkomende stadscultuur, voor in de Nederlanden en Zuid-Duitsland.
  • In de 16de eeuw steeds minder duivels met muziekinstrumenten. Nog wel in Job- en Antonius-verzoekingen. In die contexten staan ze echter al dicht bij metaforen voor ontucht en weeldezucht.
  • 23-25. Over muziek in een losbandige context in de 16de-eeuwe beelding.
  • Afbeeldingen van musicerende vrouwen door de Meester van de Vrouwelijke Halffiguren: die vrouwen worden als losbandig gekarakteriseerd. Vergelijk ook p. 24, noot 54.

 

Sancti Hieronymi Epistulae ed. 1991 (394 / 403)

  • 250-251 (brief LIV, paragraaf 13). Brief, Latijns proza, ‘Ad Furiam de Viduitate Servanda’. Advies aan de weduwe Furia: Repel a singer [cantor] like the plague. Drive from your dwelling all women who live by playing and singing [fidicinas et psaltrias], the devil’s choir whose songs are as deadly as those of the sirens.
  • 358-359 (brief CVII, paragraaf 8). Brief, Latijns proza, ‘Ad Laetam de Institutione Filiae’. Over de opvoeding van een jong meisje: Paula must be deaf to all musical instruments, and never even know why the flute [tibia], the lyre [lyra], and the harp [cithara] came into existence.

Boec van Gods Wraken ed. 1869 (1346-51)

  • 373 (boek II, hoofdstuk 5, verzen 474-483). Leerdicht. Alles loopt verkeerd in de maatschappij. Also oec in deser ghelike / es die soetheyt der musike / sere ghekeert in discort / alsmen daghelijx nu hoert; / want die meest discorts bringhen / dat sijn die ghene die best singhen. / Aldus, alsic hier mach leren, / sietmen alle dinc verkeren; / dats een teken sonder saghen / dat het naect den doemsdaghe.

Nyeuwe Clucht Boeck ed. 1983 (1554)

  • 132 (nr. 125, regels 6-9). Volksboek, anekdotenverzameling. Een oude rijkaard huwt een lelijk meisje. Ende nadat hi doot was quamen veel vryers. Ende hadde groote toeloep, want des nachts quamen si haer voor haer duere singen, spelen met luyten, fluyten ende met alderhande muysijck spelen. Die vrijers doen dat omwille van haar geld en dat is dus dwaas, afkeurenswaardig gedrag.

Const van Rhetoriken ed. 1986 (1555)

  • 245 (verzen 1-4). Rederijkerslyriek, een spotsermoen. In het Sermoen van Sencte Reinhuut worden losbandige verkwisters opgesomd. Nu commen de Sa,nghers tot Reinhuuts dienst, / dese Musicienen, Dichters ende Fluters, / Aerpenaers, Schalmeyers, Trompetters, Luters, / dees ruters en laten tgheld niet vermossen.

Vanden .X. Esels ed. 1946 (1558)

  • 14 (regels 12-15). Moraliserend volksboek over tien types dwazen (ezels). Van een weinig succesvolle minnaar wordt gezegd dat hi gheeft ghiften ende doet ander dinghen dye totter minnen behooren / als voer haer venster te comen singen / spelen met clincken [trompetten of schalmeien] / fluyten / herpen / en luyten. Deze vrijers vormen het derde type ‘ezel’. Trompetten/schalmeiene, fluiten, harpen en luiten treden op als Venus-instrumenten in eencontext van dwaasheid (dwaze liefde).

Ontrouwe Rentmeester ed. 1899 (circa 1587)

  • 98 (verzen 520-521). Rederijkersspel. De jongeling Tgroot Getal laat zich door twee sinnekes en de duivelin Venus verleiden om zich over te geven aan de aardse geneugten. Eén van de sinnekes zegt tot hem: Op scrameyen [schalmeien], op fluyten suldy geclanck hebben; / thertte spancieert lancxt Venus cant nu.

 

4a Muziek in adellijke feestcontext

 

Roman van Limborch ed. 1952 (1516)

  • 121 (hoofdstuk 104). Volksboek. Er wordt feest gevierd aan het hof van Constantinopel: Daer waren schalmeyen / trompetten / claroenen / die welcke daer maecten een seer schoon groot geluyt over die maeltijt nae die costume vanden hove.
  • 123 (hoofdstuk 105). Idem: Daer waren alle manieren van alderhande speellieden / herpen / luyten / velen / ende floeyten / trompetten / schalmeyen / dat een melodije was om horen dat soete gheluyt der instrumenten. ende dan die musyke van den sangers dat boven al ghinck. ende al waer een oudt gheweest van daghen hi moste nochtans verionghen int horen vanden soeten sanghe ende vanden melodyeuschen speele. (…) Die speellieden speelden nae costume vanden hove.
  • 127 (hoofdstuk 107). Etsijtes en Demofoen worden feestelijk ontvangen in Constantinopel: ende si reden nae des keysers pallays toe, daer si groot gheluyt hoorden van trompetten / claroenen / ende schalmeyen ende van alderhande musyken dye men verdencken conde, ende dat ter liefden van haer lieder incomste.
  • 141 (hoofdstuk 117). Feest in Constantinopel: Sy speelden op herpen op luyten op sanctorien ende fluyten op alderhande instrumenten den speele aen gaende. sy songhen ooc muysike alsomen in alsulcken hoven van eeren costumelic pleech te doen.

Doesborch II ed. 1940 (1528-30)

  • 193 (nr. 106, verzen 4-8). Vroed rederijkersrefrein op de stok ‘Ay sterven, sterven is een hart ghelach’. Tfi pompeus breus leven, tfi sondige vendicheyt, / tfy schoonte, tfy wellust, tfy behendicheyt, / tfy tijtelic spel, musijc en tafelronde, / corruptie heeft ons menschen ghevonden / ter cause van sonden.

 

4b Muziek in adellijke feestcontext: zondig, negatief

 

Spiegel der Sonden ed. 1901 (1434-36)

  • 203 (boek V: Hoverdie, hoofdstuk Ez, regels 1-13). Stichtelijk prozatraktaat. Die vijfte hoverdie plegen groete heren, dat is in pipen ende in snaerspoel die si hebben oer gaste mede te verbliden. Hier aff lesen wij in Job: ‘Trompen, pipen soe hebben si, ende verbliden hem in orgalen, in snaren; in rijcheiden leiden si oeren tijt. Ende eer een ogenblic sijn si nedergedaelt ter hellen’. Ysaias seet: ‘soet wijn, herpen, ackeren [pauken, keteltrommen], quinternen [gitaren], hebdi al in uwer worscappen, ende gij en siet niet war got werken sall inden lesten dage, daer die engelen af beven sullen. Vergelijk Jesaja 5, 11-12: ‘Wee, die zich al vroeg in de morgen bedrinken, en tot laat in de avond zich verhitten door wijn. / Die bij citer en harp, bij pauke en fluit wijn blijven slempen, maar die op Jahweh’s daden niet letten, het werk zijner handen niet zien.’

 

5 Muziek // onkuisheid

 

Blome der doechden ed. 1904 (1415-28)

  • 79 (hoofdstuk 25). Stichtelijk prozatraktaat. In het hoofdstuk over de deugd ‘reinicheit’: Item soe salmen scuwen soeticheit van sanghe van melodien ende genoechten van instrumenten van dansen ende des ghelijcs, want pictagoras seit soe die cruden wael wassen ende groyen bij den canten der rivieren, soe groyet luxurie bijden instrumenten ende melodien.

Roman van Limborch ed. 1952 (1516)

  • 7 (hoofdstuk 8). Volksboek. Duivels toveren een kasteel tevoorschijn waarin zij Margriete tot onkuisheid willen verleiden. Eén van de duivels tot de anderen: ndedat casteel salmen bereyden op sijn alder chierlicste ende costelicste, ende met alderhande speel van herpen / floeyten / luyten / ende ander instrumenten van muysiken om haer te verblijen.

 

6 Muziek in de hel

 

C.G.N. de Vooys, Middelnederlandse legenden en exempelen, 1926 (2), pp. 298-299. De Vooys citeert een exempel uit het stichtelijke prozatraktaat Spieghel der Biechten, dat bedoeld is om een rijke jongeling te verzoenen met het harde kloosterleven: Het was een rijcman, een ionghelinc, die hadde een zacht leven inder werlt ende hi gaf alle dinc over ende voer in een cloester ende wert een monic. Daer na, doe hi der goeder spisen ontberen moste ende den goeden dranc, doe woude hi weder uutlopen. Die dranc docht hem te dunne ende dat broot te grof, dat wermoes te magher, dat stro te hert, die cleder te scherp, die slaep te cort, die tijt te lanc, die arbeit te swaer, der ghehoersamheit te vele. Hi woude daer ummer weder uut. Doe wert hi ghenomen inden gheest ende wert ghevoerd in die helle. Daer wert ghebrocht eens riken mans ziel, die hadde al sijn leven sijn lijf wel gheploghen, die wert voer lucifer mit pipen ende mit bonghen ghebrocht also hi ghewoen was inder werlt. Doe namen die viande hem ende setten hem op enen ijseren stoel, als hi ghewoen was, die was gloyende ende bernende als een vuer. Die sprac lucifer: ‘Schenct hem drincken vanden besten wijn, als hi ghewoen is.’ Doe namen si heet swevel ende pec ende gotent hem inden hals, also dattet hem tot allen leden uutwoet. Doe sprac lucifer: ‘Haelt hem speellude! Laet hem vrolic maken, als hi ghewoen is!’ Doe quamen daer vianden mit vuerighen basunen ende bliesen hem tot beyde sinen oren in, also dat hem die vlamme uut woet tot beuden sinen oren ende oghen. Doe sprac lucifer: ‘Legt hem op een zacht bedde ende schoen vrouwen bi hem, als hi ghewoen is!’ Doe namen si hem ende worpen hem op een heet vueren bedde, dat vol swevels ende pecs was. Die quamen daer slanghen ende wonden hem in sinen hals ende grote, breede wormen croepen hem inden monde. Doe dese ionghe monic dit hadde ghesien, dese grote pine, doe quam hi weder tot hem selven ende al dat hem te voeren zuer was, dat docht hem nu licht, ende voert aen en zocht hi niet meer sijns selves ghemac.

 

Des Coninx Summe ed. 1907 (1408)

  • 317 (paragraaf 175). Stichtelijk prozatraktaat. Na een lange passage waarin het gekrijs en gejammer van zielen in de Hel wordt weergegeven, volgt: Dit sijn de liedekijn ende dit is die sanc, die men inder hellen singhet. So moet harde anstelic wesen die pijn te liden, als die toen ende die wise hoers sanghes so gruweliken ende vervaerliken te horen is. ‘Zang’ en ‘liedjes’ worden hier blijkbaar ironisch aangewend.

Groote Hel ed. 1934 (1565-66)

  • 22 (verzen 129-133). Rederijkersspel. Knagende Consiencij, secretaris van de Hel, somt de personen op die naar de Hel moeten: Dese musijckers, die den hoerhuijsen verstercken / en leven als beesten, dees suldij doer dringen; / jae vroeten in oncuijsheijden gelijcken een verken, / en die onsen heer dick een droncken tenoor singen; / wiltse alle mee inder hellen choor bringen.

 

[explicit 16 april 2025 – Eric De Bruyn]

searchclosebarssort-desc linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram