PEER
1 Peer = iets minderwaardigs, iets van weinig waarde
Karel ende Elegast ed. 1972 (circa 1200)
- 76 (vers 440). Karelroman. Elegast zegt: In prise mijn lijf niet twee peren.
- 81 (verzen 594-596). Karel/Adelbrecht over de schat van de keizer: Al haddewijs tienhondert pont, / hem en mochte niet deren, / dien hi es, twee peren.
Ferguut ed. 1982 (circa 1250)
- 104 (vers 1790). Arturroman. Hine prijst hem niet wert ene pere.
- 144 (vers 2983). Hi seide hine gaver niet omme twee peren.
Moriaen ed. 1971 (XIIIB)
- 58 (vers 180). Arturroman. En besloet mi niet ene pere.
- 130 (vers 2232). Sijn swerd besloet hem niet .ij. peren.
- 142 (vers 2566). En besloet hem niet ene pere.
- 157 (vers 2984). Haer cracht en besloet niet ene pere.
Van Velthem:Guldensporenslag ed. 2002 (1316)
- 68 (hoofdstuk IX, vers 15). Rijmtraktaat. Maer dat besloet niet I pere.
Verwijs ed. 1871 (XVb)
- 75 (tekst VII, vers 180). Gedicht. Mer des en acht hi niet en peer.
Die pelgrimage vander menscheliker creaturen ed. 2005 (1463)
- 294 (Boek II, regels 27-29). Stichtelijk-allegorisch prozatraktaat. Rude Verstennesse tot Vrouw Rede: Laet mij met ghemake, ic bids u, want ic verdrage u alte vuele, want ic en prijse al u werc noch al u doen niet een peere.
Stijevoort I ed. 1929 (1524)
- 68 (nr. 34, vers 14). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Haer verlies en achte si niet twe peren.
Bijns ed. 1886 (vóór1529)
- 234 (nr. 62, strofe b, vers 15). Amoureus rederijkersgedicht, liefdesklacht van man: Dus al acht sij mij als peeren die verrot sijn.
Verloren Sone ed. 1985 (1540)
- A3r. Volksboek. De Verloren Zoon zegt: ic en achts niet een verrotte pere.
Gemeene Duytsche Spreckwoorden ed. 1959 (1550)
- 3 (regel 8). Spreekwoordenverzameling. Hy en is niet een oelizaet weert (niet een boone / rotte Pere etc.).
2a Peer in erotische of amoureuze context
Leo Wuyts, “Joachim Beuckelaers Groentemarkt van 1567 – Een ikonologische bijdrage”, in: Paul Verbraeken e.a., Joachim Beuckelaer – Het markt- en keukenstuk in de Nederlanden 1550-1650. Tentoonstellingscatalogus, Museum voor Schone Kunsten, Gent, 1986, pp. 27-38. Op pagina 30 signaleert Wuyts dat bij Jacob Cats peren metaforisch naar vrouwen kunnen verwijzen. Een rijpe peer = de meest geschikte vrijster (beiden zijn makkelijk te plukken). Een peer die niet kraakt = een jongedochter die leeft in de anonimiteit van de huiselijke beslotenheid. Geplukte peren = meisjes die reeds meerdere vrijers hebben gehad. Een deerlijk geschonden peer = een boerendochter die zwanger is van een knecht. Bij Stijevoort (zie infra): peren die uitwendig mooi maar van binnen rot zijn = frivole en manzieke meisjes. Een overspelige vrouw ‘snoept van de peren’ (dit laatste is overigens niet correct: het zijn de mannen die proeven van háár ‘peer’).
Gruuthuse-handschrift I ed. 2015 (circa 1400)
- 768-769 (verzen 161-180). ‘Personages in een minnetuin’, een amoureus gedicht waarbij strofen in de mond van personages worden gelegd die blijkbaar voorkomen op een (verloren gegane) beeldvoorstelling. ‘Twijff van den peeren’ zegt: Heere, werpt hier in een peere / die hu, no mi, no niemen en dere, / entie mijnre herten conforteirt, / entie ic blidelic verteere, / entie mi voedt als ics begheere / met zulker smake gheordineirt, / dat se mi nieuwer in grieveirt. ‘Dheere metten peeren’ antwoordt: Mijn liefste vrauwe, siet, daer es eine / daer ic hu mede te ghevene meine / sin, herte en moet, ende alle tmijn. / Al bem ic dies van werden cleine, / hu eighin vri in trauwen reine / so willic eeuwelike zijn, / altoos naer den wille dijn. ‘Tjoncwijf metten corve’ zegt daarop: Die sulc een pere ghecrighen conde, / ghegheven met alzo goeder jonde, / dat ware een arde lieflic fruut. / Maer men ghefter al den dach, / ontfancse, diese ontfanghen mach, / die niet en hebben zulc virtuut. De peer is hier dus blijkbaar een liefdessymbool.
Stijevoort I ed. 1929 (1524)
- 96 (nr. 50, vers 43). Vroed rederijkersrefrein over meisjes die de jongens achterna lopen: Och tsyn al perren die buten scoon en binnen tverrot slaen. Peer = meisje.
Stijevoort II ed. 1930 (1524)
- 211 (nr. 240, verzen 40-42). Zot rederijkersrefrein over hoerige, overspelige vrouwen: Craeckse quaij noijtgens, proift vander peere / die hongherighe en mach gheen spys ontberen / ghy moecht v gheneren als ander ghesellen.
Wellustige Mensch ed. 1950 (XVIb)
- 120 (vers 589). Rederijkersspel. Een koppelaar gaat een hoertje halen: Ick sal daerdich dierken doen commen net als een peerken. Peer = vrouw. Ik ben het niet eens met de aantekening van de tekstbezorger die peerken interpreteert als ‘peerdje, paardje’.
Eneas en Dido ed. 1982/83 (1552)
- 196 (verzen 1240-1241). Rederijkersspel. De sinnekens over de op Eneas verliefde Dido: Waij, als de peer rijp is / dan wilse ghepluckt worden. Peer = vrouw.
2b Peren = vrouwenborsten
Doesborch II ed. 1940 (1528-30)
- 73 (nr. 31, vers 9). Amoureus rederijkersrefrein. Over het geliefde meisje: haer wancxkens blinckende, borstkens als peeren.
Arnold Bierses ed. 1925 (1577-90)
- 35 (nr. X, verzen 7-8). Zot-erotisch rederijkersrefrein op de stok ‘Ic salt avonturen al solt mij smerten’. Een sekshongerig tienermeisje zegt: Mij jocken die boerskens offt peerkens waren / mij jocken de tapkens, gladt woerden mijn schijfkens. Een jongere versie van dit refrein heeft: Mijn groeyen die Borstkens of peerkens waren / Mijn jeucken die kaecxkens, glat worden die schijfkens [Nieuwe Nederduytsche Gedichten ende Raedtselen ed. 1972: 159, datering: 1624].
3 Muilpeer = slag in het gelaat
Wesen ed. 1920 (1512)
- 45 (verzen 301-303). Rederijkersklucht. Een pastoor tot een vrouw: Een goe vrauwe moet hueren man onderdaen wesen / paysiuelic verdraghen, al waert een ghuul (kwade hengst) eerre. / Niet te canoyene, al ghecreichse een muulpeerre.
[explicit 1 maart 2022]