POORT
[MNHW 1981: 472, geeft als betekenissen van porte: poort, grote deur / aarsgat / de vrouwelijkheid.]
[Het Nederlands-Latijns woordenboek van Kiliaan (1599) geeft: Poorte. Porta, ianua, ostium, aditus, fores. / poorte. vetus fland. Anus. & Cunnus. (Etymologicum ed. 1974: 411). Het laatste lemma houdt in dat ‘poorte’ in het oudere Vlaams zowel ‘anus’ als ‘vagina’ kon betekenen.]
1 Poort = vagina
Weir/Jerman 1986 (XII)
- 147. ‘ (…) an Italian figure now in the Museum (Castello Sforcesca Collection) at Milan, of a clothed woman, raising her garment in order to hold shears to her pubic hair. The stone is described by an italian folklorist (Antonucci 1933), as being the act of depilation, presumably in order to lay bare the vulva for greater effect (“che si depila… per mettere più a nudo le pudende”). This figure, popularly supposed to be the wife of Fredrick Barbarossa (the recipient of the insult which is erroneously given as the source of the fica punishment meted out to the Milanese), once stood on the medieval Porta Tosa gateway into the city, and is dated to the twelfth century. The word Porta is inscribed over it. There was a companion piece dated to the same period on the Porta Romana, traditionally thought to be of Barbarossa himself, showing him with his left hand covering his genital area. Bailey states that it is generally agreed that the female figure in its original setting had an apotropaic function.’
Roman van de Roos ed. 1991 (circa 1230)
- 34 (verzen 511-516). Allegorisch leerdicht. De ik gaat in zijn droom de liefdestuin binnen door een klein poortje: (…) tot ik kwam bij een heel klein poortje, / niet veel meer dan een tussendoortje… / Het was de enige toegangsplaats / – geen mens kwam elders binnengaats – / nauw was het als een smalle spleet, / maar net een mensenlichaam breed. In de Middelnederlandse bewerking van Heinric (circa 1300) luidt dit: So lange gingic dat ic een / wiketkin vant harde clene. / Niewerinc danne daer allene / mochtemen daer comen binnen. / Twiket was in allen sinnen / vaste besloten met hameiden [Die Rose ed. 1975: 9 (verzen 500-505)].
Mostert 1995 (1235-1250)
- 245 (nr. 27). In de ‘Summa de confessionis discretione (De officio cherubim)’ van de Duitse Frater Rudolfus (1235-50) wordt in Boek II, hoofdstuk 8, paragraaf 27 de vagina in het Latijn eufemistisch omschreven als: Illo loco corporis, qui est ianua nostri introitus in hunc mundum (die plek van het lichaam die de poort is van ons binnentreden in deze wereld).
Spiegel Historiael I ed. 1982 (circa 1285)
- 92 (I Partie, Boek II, hoofdstuk 48, verzen 5-12). Berijmde wereldgeschiedenis. Over de voorspellingen van de profeet Ezechiel: Ende voerseide Marien geborte / ende haer magedoem, ende hietse porte / vanden tempel nemmer ondaen, / daer God selve dore soude gaen. / Wel hiet hise beslotene porte, / bidi des Gods soens geborte / ondede haren lachame niet: / besloten vant, besloten liet. Schoot (vagina) van Maria =: nooit geopende poort van de tempel, besloten poort.
Sidrac ed. 1936 (circa 1320)
- 47 (regels 31-32). Artestekst. Over de maagdelijke geboorte van Jezus: ende de porte sal sijn besloten alse die sonne in compt doer tgelas sonder quetsen.
Der vrouwen heimelijcheit ed. 2011 (1405)
- 64 (vers 54). Artestekst over seksualiteit en verloskunde. In die poerte.
- 64 (verzen 74-75). Ter poerten, dat wi heeten let / der scamelheden an de vrouwe gheset.
- 68 (vers 149). Ter poerten.
- 68 (vers 152). Ter poerten waert.
- 68 (vers 155). Ter poerten.
- 70 (vers 173). Ter poerten.
- 70 (vers 186). Inde poert.
- 70 (vers 201). Omdat die poerte zeere es verhit.
- 98 (vers 798). Van der poerten ten fundemente vort.
- 98 (vers 804). De poerte.
- 100 (vers 840). Oft dat die poerte te nauwe es.
- 100 (vers 843). Oft alst ter poerten comt al doot.
- 100 (vers 850). Stect u hant ter poerten inne.
- 100 (vers 852). So dat recht ter poerten come.
- 102 (vers 888). So stect in die poerte u hant.
- 102 (vers 904). So dat thoet vore ter poerten come.
- 102 (vers 907). Dan voere die poerte quamen.
- 102 (vers 915). Ende die poerte, hoert na mi.
- 104 (vers 922). Ende daer met die porten salven ende dwaen.
- 106 (vers 993). Alst ter poerten uutganghet.
- 112 (vers 1105). Ende vaste gheprant in die poert.
- 116 (vers 1211). Ende leidse eenen nacht in haer poert.
- 116 (vers 1225). In die poerte teenegher stont.
- 128 (verzen 1465-1468). Ghi zult weten oec over waer / dat den vrouwen pine zwaer / dicke ghesciet in haere poert / alsi ierst werden ghescoert.
- 128 (vers 1471). Ende die poert wert alte wijt.
- 128 (vers 1475). Sulc wijf heeft die poerte so groet.
- 128 (vers 1482). Ter poerten.
- 128 (vers 1484). In die poert daer staet een vel.
- 134 (vers 1591). Die haer name uut eens wives poert.
- 136 (vers 1625). Ende uter poerten comen gheleken.
- 140 (vers 1743). Dat haer int ghenoeten ter poerten uut gaet.
Stijevoort I ed. 1929 (1524)
- 68 (refrein 34, vers 15). Zot-erotisch rederijkersrefrein waarin de coïtus beschreven wordt in termen van het ‘clossen’ (beugelen, een soort balspel). Ende sy woude seluer die poorte leueren. Letterlijk wordt bedoeld: een poortje van de beugelbaan. Vergelijk hierover Coigneau II 1980: 278 (noot 78).
Doesborch II ed. 1940 (1528-30)
- 265 (refrein 150, vers 28). Zot rederijkersrefrein over wellustige geestelijke vrouwen: Wat worter al gesmoort siet omtrent de vuyl poort siet.
Bijns ed. 1902 (circa 1550)
- 357 (nr. 45, strofe D, verzen 2-4). Zot rederijkersgedicht, een lofzang op het achterwerk. Wanneer hy [de aars] den mont hoordt vriendelyck spreken, / hem dunct tesser al brant inde poorte, / gloeyende met Venus viere ontsteken.
Vanden .X. Esels ed. 1946 (1558)
- 45 (regels 40-43). Volksboek. Over pooiers: ende crijcht alsoo ghelt ende leckerlijcken den cost in leecheyt op haer sonden, ende brengt dan ten lesten mijn Jofvrouwe vuylpoorte wederomme thuys. Juffrouw Vuilpoort = een hoer.
Den Hof en Boomgaerd der Poësien ed. 1969 (1565)
- 35 (verzen 41-44). Een berijmd gesprek tussen twee vrouwen. De ene zegt: Zulc occasien b’hoort ghij te schuwen eenpaerlick: / want brasseri’ is voester der bederfenesse. / De zulcke die verliest dicmaels haer poortieresse: / en daer comt quaed af alzo van tvier comt den roock. Poortieresse = portierster (bewaakster van de poort) = maagdenvlies.
2 Poort = anus
De Spiegel der Minnen ed. 1913 (circa 1500)
- 102 (vers 2892). Rederijkersspel. Sinneke over Katharina: Haer poorte crevelt.
Stijevoort II ed. 1930 (1524)
- 215 (refrein 243, verzen 31-32). Zot-erotisch rederijkersrefrein dat de coïtus beschrijft in termen van een steekspel. Voordie achterpoort geeftmen tijneel [een receptie] / daer menich ruyter ter poorten wt spranck.
De Dryakelprouver ed. 1920 (1528)
- 200 (verzen 52-53). Rederijkersklucht. De knecht van een kwakzalver over een laxeermiddel: So heift hy wel te wille / syn achterpoorte, zoudy een zo bestormen.
Vanden Jongen geheeten Jacke ed. 1905 (1528/XVId)
- 8 / 26. Volksboek. Over de stiefmoeder van Jacke: Met dien lietse een groote scheet / dattet clanck wijdt ende breet / soe dat si loughen al die daer waren / om dat wt haer poorte sulc een quam ghevaren. In de latere Amsterdamse druk luidt deze passage: Met dien lietse een groote scheet / dattet clanck wijt ende breet / soo dat sy loeghen al die daer waren / om dat wt haer poort sulc een quam gevaren.
Bijns ed. 1886 (vóór 1529)
- 174 (refrein 46, strofe c, vers 13). Zot rederijkersrefrein over winden latende nonnen: De necker moet in u vijstpoorte crupen.
- 175 (refrein 46, strofe e, vers 8). Idem. Haer poorte en ghinck niet dan oopen en toe.
Doesborch II ed. 1940 (1528-30)
- 240-241 (refrein 134, verzen 39-40). Zot rederijkersrefrein over winden latende en pissende nonnen. Een non vangt een noot op in haar achterwerk: Met dien ontdecte si haer achterwangen / ende werptse iuyste in haer poortken bloot.
- 249 (refrein 139, vers 52). Zot rederijkersrefrein over winden latende begijnen: Want si sulcken veest ter poorten wt iaechde.
De wynghaert ed. 1920 (1533)
- 514 (vers 552). Rederijkersspel. Gesprek tussen twee sinnekes: Wat zout ghyse doen? / Huerlieder poorte waermen.
De Sotslach ed. 1932 (circa 1550)
- 35 (vers 65). Rederijkersklucht. Boer zegt: myn achterpoort mach op een vaem niet toe.
- 45 (verzen 268-269). Sot zegt: maer ghij moet niet stincken, dat waer confuijs / dus hout u poortgen toe.
Braekman ed. 1986b (circa 1560)
- 119 (nr. 29). Een Brugs raadsel. Wat staet er tot Brugghe boven d’eselpoorte? Antwoord: Synen stert, gelyk overal.
Testament Rhetoricael I ed. 1976 (1561)
- 266 (fol. 143r, verzen 11-12). Rederijkersgedicht. De Dene stelt dat als iemand zijn toneelwerken niet goed vindt, laetse dan Liefuer tscrudeniers draeghen / en den versmader met sulpherhulst zyn poorte vaeghen. Hij bedoelt: zodat zijn critici niet met zijn toneelwerken hun achterste afvagen.
Testament Rhetoricael III ed. 1980 (1561)
- 97 (fol. 370r, vers 21). Rederijkersrefrein over slampampende vastenavondvierders: wiens maeghe niest van vooren dat dachterpoorte craect.
Het Leenhof der Ghilden ed. 1950 (1564)
- 13 (verzen 178-179). Satirisch rederijkersgedicht. Valentijn vuylpoorte als onreyn cappoen / schijt in zijn broecke als hy is versmoort. De achternaam ‘Vuilpoort’ zinspeelt op een vuil achterwerk (dronkaards die zichzelf bevuilen).
- 16 (vers 284). En de broecpoorte vander sluys, seer quaet om netten.
- 26 (verzen 607-608). (…) om dat het vier / so heet in de poort is by den achterhoecke.
- 30 (vers 723). Over vrouwen die niet poortvast en zijn voor den ruggebout (toespeling op diarree). De prozaparafrase (XVIB) heeft hier: die liever op straet kijvn dan in huyse ende niet soe poertvast en sijne [Het Leenhof der Ghilden/Parafrase ed. 1950: 38 (regel 66)].
De Ontrouwe Rentmeester ed. 1899 (circa 1587)
- 100 (vers 594). Rederijkersspel. Een waard die snel moet bedienen, zegt: en ben ick in myn poorte niet lichte!
- 113 (vers 986). Een sinneke over Tgroot Getal: Hy mocht noch wel brayen onder Lucifers poortgatte.
Veelderhande Geneuchlijcke Dichten ed. 1977 (1600)
- 216. In ‘Tot een besluyt’: Wat heeft dese Knecht al Papiers bedurven. / Wat leyter u aen? Weest daer in niet versleghen / tis altijt goet om de Poort mee te veghen.
De Preecker ed. 1938 (XVI)
- 17 (vers 262). Rederijkersklucht. De koster zegt spottend: Ghij sout mijn achterpoorte nau met een raepe stoppen. Bedoeld wordt: jij zou me al snel voor de gek houden.
De menschwerdinge Christi ed. 1992 (XVIB)
- 17r (vers 230). Rederijkersspel. Doodende Letter zegt: Hoordijt, Lucifers portaelgadt staet u alleen open.
Verlaten Kennisse ed. 1992 (XVIB)
- 104v (vers 261). Rederijkersspel. Een sinneke tot een ander sinneke: Heij lelijck schijtertgen, bewaert wel u achterpoort.
tGeslacht der Menschen ed. 1996 (XVIB)
- 130r (verzen 257-258). Rederijkersspel. Een neefke zegt: Soo doet ons catgen mee, alst hem Laestent besceet / sijn poortken was soo heet, tdacht hem onnaerdich sijn.
Broeckaert ed. 1893 (XVIB-XVIIa)
- 45 (refrein I). Rederijkersrefrein. Over iemand die laf is en niet wil vechten, wordt gezegd: Men sou wel eyeren in zijn poorte braen. Toespeling op het zichzelf bevuilen van schrik, waarbij ei = drol.
3 Poortegaal = anus
[Het betreft hier een woordspel met ‘poort’ = anus en ‘Poortegaal’ = Portugal of het plaatsje Poortugaal (in de buurt van Rotterdam).]
Eumoldon ed. 1983 (XV?)
- 120 (vers 57). Spotsermoen. Daer was joffer Leckportegael, wael hogegeboren. Spot met edeldame via een woordspel met Lek en Poortegaal (rivier en dorp in Nederland): zij heeft een aars die ‘lekt’.
Aelwarich ed. 1980 (1527/28)
- 109 (regels 35-38). Spotprognosticatie. Die lenten heeft aen zijn beghin als Pover uuter haghen sprinct, comende uuten huse van luttel weelden, met vele stinckende nevelen ex Poortegale, met sommige vochticheden daeruut descenderende ende met veel vuylder winden ex culum.
- 111 (regels 54-57). Ende, na ’t ghevoelen van Calleminne, so sullen die van taerten descenderen supra tafelen en de daerna descenderen in buyckum, ende rijen weder door Poortegale nae huys met veel donderen en de ghebeers, sodatter veel conduyten sullen ghestoppet worden, sicut nasa.
De Dryakelprouver ed. 1920 (1528)
- 201 (verzen 77-78). Rederijkersklucht. De knecht van een kwakzalver over diens drankjes: Tdynctme geneuers ghecommen vut Poortegalen / van dyueersche honden, vp straete gheraept. Hij bedoelt: het drankje is gemaakt van hondendrollen.
Sorgheloos ed. 1980 (circa 1540)
- 141 (regels 231-232). Spotprognosticatie. Item ontrent Poortegale ende Baspoortangjen sal veel gevechts geschiën, dat luttle beclaecht sal zijn.
Ulenspieghel ed. 1986 (XVIA)
- 139 (hoofdstuk 23). Volksboek. Uilenspiegel bedriegt in Frankfurt drie joden door hen stront te verkopen: Ende hi vant daer ontrent Poortegale een haervyge die hi nam (…) ende daer in bant hi die Poortgelaelsche vygen gelijc oft muscus hadde geweest.
- 141 (hoofdstuk 23). Dat was dat haer wt Poortegale daer die haervigen aen hangen.
Bijns ed. 1902 (circa 1550)
- 356 (nr. 45, strofe A, vers 8). Zot rederijkersrefrein, een lofzang op het achterwerk. De patroon van Portugale zeere fier.
Testament Rhetoricael I ed. 1976 (1561)
- 267 (fol. 370r, verzen 18-19). Rederijkersgedicht van Eduard De Dene. Over wat er moet gebeuren met allerlei waardeloze boeken in zijn bezit: Zend vry den prondel al te male / om snuutcleers te zyne van Portegale.
Een Marot Sot Geclap ed. 1998 (XVIB)
- 98v (verzen 39-40). Tafelspel. Anale humor, een marot spreekt via een nar: En sij schieten wel negen schooten nae die coninck van engelant / en Die broeck is met poortegaelse wijgen geplant.
4 Poort(gat) // hel
Cristenkercke ed. 1921 (kort na 1540)
- 83 (verzen 1961-1964). Rederijkersspel. Een sinneke over de ketter Arrius: Ja, soe doet, als Arrius, die heretijte, / die soe veel scriftuers verkeert ghecropt heeft, / als dat hijt poortgat bijna ghestopt heeft / van der hellen, al sou hij vermaijen moeten.
sMenschen Gheest van tVleesch verleyt ed. 1953 (circa 1550)
- 639 (vers 613). Rederijkersspel. Vlees zegt tegen Wereld: Ja ghy iaechtse meest doer tpoort gat. Betekenis: in de ellende storten?
5 Poort // dood
Indestege ed. 1951 (XVd)
- 97 (rijmspreuk 76). Doer die poerten van der doot / moet wy liden, het is noet; / het is swaer daer doer te liden, / men coempt nyet weder in desen tijden.
[explicit 4 augustus 2013]