Jheronimus Bosch Art Center

POT (ketel)

 

Zie ook het lemma ‘kruik – kan’.

 

1a Aarden pot = zondaar, zondigheid

 

Die pelgrimage vander menscheliker creaturen ed. 2005 (1463)

  • 230 (regels 21-32). Stichtelijk prozatraktaat. Het allegorische personage Penitencie heeft een hamer bij zich. Zij zegt: Nu verstaet noch meer waer omme dat ic desen hamer drage met my. Weet dat es om dat die herte van den sondare es ghelijc eenen groten erdenen potte, die vervult es met eenen onreynen, stinckenden liquore, den welken men niet zuveren en mach om dat menne niet handelen en mach na sijnen wille. Ende dats bij sijnre groter veroutheit ende verhertheit van ghewoenten, van den welken hij hem niet verbeteren en wille noch ghenen rouwe hebben en mach. Dit voerseide vat sla ic soe zekerlike met mijnen hamere ende soe starckelike, dat ict al in cleynen stuxkene slae ende breke met menegheranden contricien of rouwen, tot dien dat al uut es verdreven de onreynichede dier inne was. Ende waert oec alsoe dat ic liete de scerfkene alle [lees: alte] groot, vele onreynicheiden souder aen mogen bliven hangende ende dan soude tvat vele meer mogen argeren dan te voren ye gedede.

 

1b Zwart verbrande pot = zondaar

 

Tübingse Sint-Geertrui-handschrift ed. 1996 (1445-50)

  • 110-111 (Tekst 3, verzen 763-780). Stichtelijk Laatste Oordeel-rijmtraktaat. Over de verdoemden bij het Laatste Oordeel: Och hoe wel soe soudet dienen / woudet god ons nu verlienen / te scouwen dese zwarte scaer / end sien hoe elc te moede waer / als sij daer staen in sulken schijn / dat elkes aensichte sel sijn / soe zwarte als een zengde pot / als naum is ghetoent van got / In ysaya ic oec vant / hoer aensichte is oft waer ghebrant / Men sel dit niet daer teghen legghen / dat ic hier boven woude segghen / dat god den bosen sel verwecken / sonder des natuers vlecken / dat is van gansheit der naturen / Bid niet dat hem hoer scoent sel duren / Al is een potte zwart ghezenct / haer gansheit blijft doch onghecrenct.

 

2 Pot // het diabolische

 

Malleus maleficarum ed. 2005 (1487)

  • 328 (Pars II, quaestio 2, hoofdstuk 8). Stichtelijk prozatraktaar (Latijn). Ook verordende God dat alle potten moeten worden afgedekt en dat een pot zonder deksel als onrein moet worden beschouwd. Daarover bestond de dwaling dat wanneer er ’s nachts demonen komen (…) ze alles moeten opeten om het later overvloedig terug te geven. Zie ook Malleus maleficarum ed. 1986: 407.

 

3a Pot = man of vrouw (in erotische of amoureuze context)

 

Tafel van den Kersten Ghelove II ed. 1937 (1404)

  • 371 (Winterstuc, hoofdstuk 48, regels 68-72). Theologisch compendium. Want Iheronimus seit, dat die spijs ende dranck in den lichaem sijn recht alse colen ende brant onder enen siedende pot gedaen; op-dat die pot niet overloep, so ontreck men hem dat vuer, ende op-dat wi niet in oncuuscheit scumen, so onthouden wi ons dese spijs.

Stijevoort I ed. 1929 (1524)

  • 50 (nr. 23, vers 41). Amoureus rederijkersrefrein. Soort zoekt soort in de liefde: Schieve decksels op potten met schieve mulen.

 

3b Pot = vrouw

 

Maurits De Meyer, “‘De Blauwe Huyck’ van Jan van Doetinchem, 1577”, in: Volkskunde, jg. 71 (1970), nr. 4, p. 338 (nr. 38). Uitbeelding in een spreekwoordenprent van ‘er is geen zo mismaakte pot dat hij geen deksel vindt’. Wordt gezegd van een jong meisje: hoe lelijk ook, zij zal wel een echtgenoot vinden.

 

Siecke stad ed. 1917 (1539-64)

  • 36 (vers 997). Rederijkersspel. Amstelredam, een zieke vrouw, zegt over zichzelf: Die pot is benaest gebroecken, vrij sonder sijen [zonder twijfel].

Mars en Venus ed. 1991 (1551)

  • 244-246 (verzen 208-209). Rederijkersspel. Een sinneke zegt dat Mars goed bij Venus zou passen: Twaer rechs Venus copije, / juijst een lepel ghestelt nae tpotken.

Ulenspieghel ed. 1980 (1560)

  • 65 (vers 115). Spotprognosticatie. Tegen vrouw die te veel praat, wordt gezegd: De pot loopt overe, nichte, sluyt die duere toe. De pot is hier de mond van een vrouw, de deur verwijst naar de lippen.

 

3c Pot = vagina, uterus, buik van vrouw

 

Petra van Boheemen e.a. (red.), Kent, en versint Eer dat je mint – Vrijen en trouwen 1500-1880, tentoonstellingscatalogus, Zwolle-Apeldoorn, 1989, p. 186 (afb. 230). Over Pieter Baltens, de tranen van de bruid, XVIB, gravure, 17,8 x 22,8 cm, Amsterdam, Rijksprentenkabinet. ‘Uit angst voor de huwelijksnacht schreit de bruid dikke tranen, ondanks het kalmerende gebaar van haar bruidegom. Ze wordt begeleid door een doedelzakspeler, waarachter nog twee figuren zichtbaar zijn. Zoals steeds bij dit thema, houdt de bruid nadrukkelijk een kandelaar en kamerpot vast, die als symbolen voor de geslachtsdelen niets aan duidelijkheid te wensen overlaten.’ Voor de Vlamingen: een kamerpot is een pispot.

 

Testament Rhetoricael II ed. 1979 (1561)

  • 274 (fol. 308r, vers 14). Rederijkerlyriek. De ‘Aucteur’ heeft het over de venusjankers (onbezonnen jonge vrijers) thooft naer stekende daer ghy vyndt open de pot.

Coster Johannus ed. 1997 (XVI)

  • 127v (verzen 407-413). Rederijkersklucht. De boer Boerdelijck Geck vergelijkt de koster, die overspel pleegt met zijn vrouw, met een kwade hond die bij hem thuis zijn kop in een pot komt steken. Boerdelijck Geck zegt: tot onsent compt een vreemde hont verkeeren / daer niet dan boossheijt uuijt en spruijt / waer hij een podt vint die qualijck sluijt / daer steeckt hij sijn hooft in gelijck een rodt [rat] / en dan crijcht hij so een slockgen uuijt de podt / dan loopt hij after uuijt al druijpende /tsandaechs compt hij weer an sluijpende.

 

4 Pot (ketel) in andere erotische context

 

Evangelien vanden spinrocke ed. 1910 (circa 1520)

  • B3v (Dinsdag, proloog). Volksboek. Over de oude vrouw Transeline de Croec: Maer om deswil dat si eens mit venus gespot [lees: gesopt] had opten ketel van der minnen so en hielt si nie sinderdt op venus te dienen met haren ondersaten. Zie ook Evangelien vanden spinrocke ed. 1992: 101.

 

5 Vuurpot als juridisch symbool

 

Dat Kaetspel ed. 1915 (1431)

  • 15 (regels 24-28). Moraliserend prozatraktaat. Ic hebbe ooc ghesien ande raden gheteekent van wat feite dat de lechamen die daer up laeghen ghestorven waren / Te wetene an trad van eenen moordenare / stont een palster / An trad van eenen moortbrandere / hync eenen pot.

 

[explicit 21 december 2024 – Eric De Bruyn]

searchclosebarssort-desc linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram