TAK (twijg)
Zie ook bij ‘dor’ (dorre tak, dorre twijg).
Zie ook bij ‘mei’ (meitak).
Middelnederlandse termen voor ‘tak’ (Latijn: rama): tacke, ranke, roede, wisch.
Middelnederlandse termen voor ‘twijg’ (Latijn: virga): twijch, rijs (riser), telger, tellig, gardelijn.
1 Tak // zondigheid
Minckijsers ed. 1992 (XVIB)
- 114v-116v (verzen 902-1100). Rederijkersspel. Volck kwetst zich aan 4 takken: hypocrisie / tirannie / boeverij met eigenbaat, achterklap en nijd / ongehoorzaamheid aan God (vals geloof).
2 Tak // boetedoening (twijg // versterving)
Fasciculus morum ed. 1989 (XIVa)
- 74-77 (pars I, cap. ix, regels 179-181). Latijns hoofdzondentraktaat. Hoe Christus geëerd werd op Palmzondag: In the fourth place, they honored him by decorating his way with twigs and branches, as Matthew 21 tells us [Mattheus 21, 8]. Thus should we also meet him with the twigs (virgae) of mortification and the branches (ramae) of penance.
3a Groene, bloeiende tak = Christus
Spiegel der Menscheliker Behoudenesse ed. 1949 (circa 1410)
- 268 (hoofdstuk XLV, verzen 115-117 / 121-126). Stichtelijk rijmtraktaat. Tot Maria, over Christus: Die bediedde, vrouwe goede, / wileneer die droghe roede, / dewelke bloeyede om aarons bede. / (…) Die voorseide droghe roede, die bloeyede / jeghen nature ende groeyede / uter ghiften gods speciale, / ende du waers bevrucht te male / bi shelichs gheest wilcueren / boven den lope der natueren.
Eerste Bliscap van Maria ed. 1978 (1448)
- 111 (verzen 1376-1381). Mysteriespel. Lof op Christus: [Ontfermicheit:] Lof specie (kruid), edel vruchtbarich tac, / sonder nommer soe es u weerde! / [Gherechticheit:] Lof bloyende rijs, dat Adam brac, / lof specie, edel vruchtbarich tac! / [De Waerheit:] U vruchten sijn reyn ende sonder lac; noyt edelre vrucht en wies op eerde.
Spel van de V vroede ende van de V dwaeze Maegden ed. 1979 (XVIa?)
- 139 (vers 557). Mysteriespel. Tot Christus: O wortel van Jesse! O bloiende rijs!
Bijns ed. 1875 (1567)
- 259 (boek III, refrein 11, strofe 19, vers 3). Vroed rederijkersrefrein. Tot Christus: Pastoor en Herder, wijngaert, vruchtbaer rijs.
Testament Rhetoricael I ed. 1976 (1561)
- 161 (fol. 81v, vers 13). Vroed rederijkersliedje. Tot Christus: O groen hout.
De Bruyne II ed. 1880 (1579-83)
- 111 (nr. 68, strofe 1, vers 10). Vroed rederijkersrefrein. Tot Christus: ontfermich olyfboem wtvercoren tack.
3b Groene, bloeiende tak = Maria
Spiegel der Menscheliker Behoudenesse ed. 1949 (circa 1410)
- 30 (hoofdstuk IV, verzen 17-26). Stichtelijk rijmtraktaat. Eene roede zal zonder waen / uter wortele van yesse voortgaen / ende ene blomme zal in reynre wisen / van hare, dats vander roede, risen, / daer des helichs gheest gracie al / zevenvoudich rusten zal. / De roede, dats marie onse vrouwe, / vruchtbarich metten hemelschen douwe, / de welke roede, also ic noeme, / ons voort brochte dese zoete bloeme. De bloem (bloesem) is dus Christus.
- 39 (hoofdstuk VII, verzen 95-102). Dese reyne maghet marie, / daer ic dit groter wonder anezie, / die es comen van davids bloede / ende moet zeker zijn die roede, / die scone groeyede ghefloreert, / ende wilen was ghepropheteert, / dat zoe quam no min no mee / uet der wertele van jesse.
Handschrift-Jan Philiipsz. ed. 1993 (circa 1473)
- 49 (nr. 15, regels 1-6). ‘Responsorium Stirps Yesse’: Die stamme van Yesse heeft een tellich voirt ghebrocht ende die tellich een bloem Ende op desen bloem rustet die heylighe geest / Die maghet ende moeder goods is die tellich ende hair zoen is die bloem.
Stijevoort II ed. 1930 (1524)
- 39 (nr. 154, verzen 29-34). Vroed rederijkersrefrein, Marialof. Over Maria: Arons roede inde oude wet / die dorre opter ataer was ghesedt / ende snachts wert bloyende boue natueren / moechdi wel wesen, want also net / word ghi oec vruchtbaer en onbesmet / barende sonder we of aerbeyts besueren.
Bijns ed. 1875 (1548)
- 99 (boek II, refrein 1, strofe g, vers 16). Vroed rederijkersrefrein. Tot Maria: Reyn roede van Jesse, edel excellent tack.
Testament Rhetoricael I ed. 1976 (1561)
- 212 (fol. 110v, verzen 16-23). Vroed rederijkersliedje. Over Maria: Daer zal eenne Roede / huutghaen by Espresse / sprack Esayas de vroede / van die wortel iesse / End een blomme zal upclemmen / van huerer wortel zaen / daer doude vaders stemmen / of deden groot vermaen.
3c Groene, bloeiende tak (twijg) = de goede gelovige
Bijns ed. 1875 (1567)
- 455 (boek III, refrein 68, strofe b, verzen 1-2). Vroed rederijkersrefrein. Blijft levende rancxkens, in Christo gepresen, / goede vruchten doende sonder cesseren.
De Bruyne I ed. 1879 (1579-83)
- 130 (nr. 30, strofe 2, verzen 9-12). Vroed rederijkersrefrein. Over Christus: Waer duer hy my oock een exempel liet . syn voetstappen vlytig te volgen naer, / op dat ick als een rancxken, soo hy my hiet, / in hem (den wynstok) sou blyven vruchtbaer.
3d Groene, bloeiende tak (twijg) = iets positiefs, in amoureuze context (profaan)
De Roovere ed. 1955 (vóór 1482)
- 394 (verzen 41-42). Amoureus rederijkersgedicht. Een man zegt: Sparen moet ick der vruechden rijsen / die seer wanckele in my bloeyen (tenzij zij hem wil ‘troosten’).
Spiegel der Minnen ed. 1913 (XVIa)
- 124 (vers 3516). Rederijkersspel. Het sinneke Jalours Ghepeyns naar aanleiding van het erotisch samenzijn van Dierick en Katherina: Der vruechden rijs (als uitroep, hier weliswaar met cynische bedoeling vanuit het perspectief der sinnekens).
Pyramus ende Thisbe ed. 1965 (circa 1520)
- 161 (verzen 12-13). Gedrukt rederijkersspel. In de proloog, over Pyramus en Thisbe: Als groene taxkins in joncheyt groeyende / waren dese ghelievers te samen.
Stijevoort I ed. 1929 (1524)
- 176 (refrein 90, verzen 50-51). Amoureus rederijkersrefrein. Over gelukkige jonggehuwden: En opgroyende syn in huerder iuecht / ghelyc een wel ghebloyet rys.
- 188 (refrein 96, verzen 26-27). Amoureus rederijkersrefrein. Over seks binnen het huwelijk: Dat hen doochkens als doppekens verkeere / groyende in vruechden ghelyc een rys.
- 193 (refrein 98, verzen 41-42). Amoureus rederijkersrefrein. Thema: het huwelijk is een paradijs. Dan gaet moyrken den kindeken een lieken singhen / groyende in duechden als een bloyende rys.
Bijns ed. 1886 (vóór 1529)
- 217 (nr. 58, strofe d, vers 17). Amoureus rederijkersrefrein, liefdesklacht van vrouw. Haar vriendin raadt haar aan nu ook maar eens te genieten van het leven: Gaet, speeldt met andere in de groene rijsen.
Doesborch II ed. 1940 (1528-30)
- 34 (nr. 13, vers 27). Amoureus rederijkersrefrein, liefdesklacht. Mijn iuecht verdwijnt als rijsers die geschelt zijn. ‘Geschelt’ = ontdaan van de schors?
- 103 (nr. 52, verzen 33-35). Amoureus rederijkersrefrein. Over ontrouwe minnaars: Maer die onghestadighe naar mijn auijs, / die dicwil verplanten der minnen rijs, / die brassen dat liefde vercout als ijs.
Const der Rhetoriken ed. 1986 (1555)
- 147. Amoureus rederijkersrefrein, liefdesklacht. Want druckigh, ongheluckigh, ben ic ghebeedt, / vul anxt in my ghespreedt, op der minnen tack.
3e Groene, bloeiende tak (twijg) = het geliefde meisje of de geliefde jongen (profaan)
Spiegel der Minnen ed. 1913 (XVIa)
- 61 (vers 1745). Rederijkersspel. Dierick noemt Katherina reyn bloeyende rijs.
- 69 (vers 1962). Dierick noemt Katherina rancke der duechdelijcker seden.
- 103 (vers 2925). Dierick noemt Katherina bloeyende rijs.
Pyramus ende Thisbe ed. 1965 (circa 1520)
- 169 (vers 133). Gedrukt rederijkersspel. Een sinneke over Pyramus: Pyramus was een jonghe bloeyende rijs.
- 179 (verzen 272-273). Pyramus verwijst metaforisch naar Thisbe: Tacxkins abeelich (als van een populier) / gheschorst caneelich.
sMenschen Gheest van tVleesch verleyt ed. 1953 (circa 1550)
- 616 (vers 244). Rederijkersspel. sMenschen Gheest tot tVleesch (een hoer): o tacxken gheabeelt.
Prijs der vruechden ed. 1998 (XVIB?)
- 128r (verzen 178-179). Rederijkersspel, tafelspel. Amoureuze context, over jonge geliefden: Wat gaen sij oick mennich secreetelick gancksken / om tmaechdelick rancksken doer Lieft te aenschowen.
Amoreuse Liedekens ed. 1984 (circa 1600)
- 37 (strofe 3, verzen 4-5). Liedboek. Amoureus liedje, over het geliefde meisje: Noch is haer den prijs / dat bloeyende rijs.
3f Groene, bloeiende tak (twijg) = iets positiefs in andere profane contexten
Coopman die vyf pondt groote vercuste ed. 1920 (1513)
- 110 (vers 215). Rederijkersklucht. Een burgemeester geeft een heildronk en zegt: Laet ons beclemmen (beklimmen) der vruechden tacxskin.
Wellecomme van den predicaren ed. 1920 (1523)
- 164 (verzen 566-575). Rederijkersspel. Brugghe (de vrouw van een ridder) biedt een groen tacxsken ghelyc een olyuetacxsken aan: desen olyuetack is een teken van payse (vrede). Vreidsaem Regement (gekleed als een schout of baljuw) biedt eenen tack van genyueren (jeneverbestak) aan, die verwijst naar eendrachtich accoort. En Minsaem Onderhoudt (een poorter) biedt eene roode ofte witte roose an eenen tack aan, die staat voor liefde.
Doesborch II ed. 1940 (1528-30)
- 162 (nr. 85, verzen 5-6). Vroed rederijkersrefrein over wijsheid: Wijsheyt doet trijs der weluaert bloeyen / daer tgemeen profijt is in ghelegen.
Rijckeman ed. 1941 (1550)
- 206 (vers 840). Rederijkersspel. Conscientie is bepraat en zal nu haar (rijke) man zijn zin geven: Des zal zijn jonst weer als een jeugdlijke rijs rijzen.
De Bruyne I ed. 1879 (1579-83)
- 35 (nr. 9, strofe 4, verzen 3-6). Vroed rederijkersrefrein over de tegenstanders van Rhetorica. Tot de Prince: wilt doch den ongeleerden liefflyc leeren / die tot u keeren om tconstich bevroeyen: / op dat sy als rancxkens me mogen groeyen / vander rethorycken seer triomphant.
Verlooren Zoone ed. 1941 (1583)
- 130 (verzen 896-897). Rederijkersspel. De Verloren Zoon, die op het punt staat voor de zonde te kiezen, tot zichzelf: Ach spruutende keest jolyse / uut den jonghen ryse, wel staende ter streken.
4a Buigzaamheid van twijg // wispelturigheid van de mens (negatief, stichtelijk)
Baghynken van Parys ed. 1954 (circa 1490)
- 9 (verzen 41-42). Gedrukt strofisch gedicht. Wi [de mensen] sijn swacker dan een rijs, / dat buget met allen winden. Context: de mens moet niet zo gemakkelijk naar het aardse talen, want met de dood komt daaraan snel een einde.
Stijevoort I ed. 1929 (1524)
- 168 (refrein 87, verzen 22-23). Vroed rederijkersrefrein. Over de wil en het verstand: Ende dat tverstant int oerdelen boecht als rys / int goet int quaet tcoemt doer diuersche saken.
4b Buigzaamheid van twijg // kinderen die nog kunnen goed opgevoed worden (positief, profaan)
Indestege ed. 1951 (XVd)
- 17 (gedicht III, verzen 7-12). Moraliserend gedicht. In den eersten sal men ionghen kinderen / doen leren ende ter scolen seynden, / van mesdoen hoeden ende dwinghen / ende dat wisken ionck soe wringhen, / alst out is, dat hem boeghen late: / dats eerlijc ende der zielen bate.
Bijns ed. 1886 (vóór 1529)
- 313 (nr. 86, strofe e, verzen 13-15). Vroed rederijkersrefrein. De wijle dwisken groene es, zoudement booghen / ter duecht; tes verlooren, beydtmen spadere, / want den grooten boom en wils niet ghedooghen.
Abrahams offerhande ed. 1992 (XVIB)
- 55v (verzen 614-620). Rederijkersspel. Abraham zegt: Doet het best metten kinde / in aller goedertierenheijt ende niet strange / maer hout het altijt onder uwen bedrange / want alst rijsken groen is werdt het licht gebogen / twelck den ouden boom niet en wil gedogen / tot alderonderdanicheijt wilt hem leeren / van zijn jonckheijt onder tjock des heeren.
5 Tak(ken) = stamboom, afstamming
Geboorte van Vrou Margriete ed. 1962/63 (1480)
- 262 (verzen 367-369) / 263 (verzen 397-398) / 264 (verzen 399-408). Rederijkersspel, presentspel. De Koning der Arbeid (allegorisch verwijzend naar de burgers) brengt als geschenk bladeren van de Boom des Levens uit het Aards Paradijs, die verwijzen naar trouw (verzen 367-369 / 397-398). Verzen 399-408 leggen uit dat de boom Maria van Bourgondië is en haar pasgeboren dochter Margaretha van Oostenrijk is een telg/tak van die boom. Die bladeren (en ook de andere presenten, roos en vrucht, die de wensen van de verschillende standen representeren) groeien allemaal aan deze tak. Die bladeren die rose en oic die vrucht / die muegen wel op een cleyn taxken staen / van den boeme der natueren gedaen / vereenycht in eenen telg te samen (verzen 399-402).
Tielt: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)
- 250 (vers 163). Rederijkersspel. (…) Christum die van Iudas (Juda) tacken daelde.
6 Tak = fallus
Gruuthuse-handschrift I ed. 2015 (circa 1400)
- 523 (II.122, verzen 8-11). Amoureus lied. Ghebloiet staet een gardelijn, / so vaste nie ghein in mi en stoet. / God groetu, joncfrouwe edel, fijn, / dat rijs haenstu in dijn behoet. Erotisch-dubbelzinnig. Zie ook Gruuthuse-handschrift ed. 1966: 499 (nr. 122, verzen 8-11). In eerste instantie wordt hier bedoeld dat het meisje een liefdestak in het hart van de jongen heeft geplant. Vergelijk ed. 2015: 534 (II.129, verzen 40-45): Lieflic beild, recht wijflic scijn, / nu bin ich dijn. / Dus haet ghewracht dijn scamel moet (eerzame inborst) / ende haet gheplant een gaerdelijn / int hertze mijn, / daer nie ghein in so vaste en stoet. Zie ook ed. 1966: 514 (nr. 129, verzen 29-33).
Antwerps Liedboek I ed. 1983 (1544)
- 40 (nr. 35, strofe 9, verzen 4-5). Liedboek. Zot liedje over een boer die seks heeft met een edeldame (de vrouw van zijn meester). Zij zegt (laatste verzen): Och coemt ooc weder als ghi moecht / brengt ons dat crom hout vake. ‘Kromhout’ is een stuk kromgegroeid hout.
Amoreuse Liedekens ed. 1984 (circa 1600)
- 39 (strofe 9, verzen 4-5). Liedboek. Erotisch lied over een boer die zijn zinnen heeft gezet op de vrouw van zijn heer en seks met haar heeft. Op het einde zegt zij (de boer bracht een kar met hout): En komt doch weder als ghy meucht / brenght ons dat krom-hout vaken (vaak, dikwijls). Hetzelfde in Antwerps Liedboek (zie supra).
7 Restmateriaal
Koenraad Logghe, Tussen hamer en staf – Voorkristelijke symboliek in de Nederlanden en elders in Europa, Turnhout, 1992.
- 48 : Het slaan met takken en twijgen op dieren, mensen (vrouwen), bomen en planten tot op heden bij boeren gezien als leven- en vruchtbaarheidschenkend.
- 97 : nu nog in de vastenperiode in Duitsland: winteruitdrijven. Schijngevecht tussen man in wolf verkleed (de winter, de zonverslinder) en een vrouw die een groene loofboom in de hand houdt (de zomer).
Kaetspel ed. 1915 (1431)
- 14 (regels 22-30). Moraliserend prozatraktaat. Over juridische gebruiken bij erfenissen: Ten eersten als ghevalt / dat hem yement ontervet door iusticie daer solenniteit toe behoort / Zo pleecht de plockere (= wie officieel afstand doet van onroerend goed en dat aan een ander overdraagt) te ghevene een stroo / den ghonen die de erve ontfanghen sal / In teekenen ende in oorcontscepen / dat de bijstaenders dat onthouden souden / Teeneghen steden gheeft men een ruus (zode) van eerden / ende een rys van eenen boome / In teekenen dat teen land (onroerend goed) es / ende tandere cateylen (roerend goed) / Ende datmen beede land ende cateylen / overgheeft ende quite scelt.
[explicit 16 februari 2022]