1 Tortelduif = Christus
Brugman ed. 1948a (vóór 1473)
- 36 (preek 3, regels 10-15). Prekenbundel. Voerwaer, brueders, gelick sinte bernaert seit, dit is een stemme der tortel-duven, die in onser eerden gehoert is. Ja seker, een stemme der blijscappen ende der vrolicheit: Siet, die bruydegom coemt. Want wat mach vroliker sijn der bruyt, dat is der mijnnender zielen, dan te horen die toecoemst hoers bruydegoms? Wie is dese bruydegom anders dan christus.
Handschrift-Jan Phillipsz. ed. 1995 (circa 1473)
- 52 (nr. 23, regels 10-12). Een antifoon naar het Hooglied: Ende die stemme des tortelduves is gheoert in onsen lande.
Bijns ed. 1886 (vóór 1529)
- 263 (refrein 71, strofe a, verzen 1-2). Vroed rederijkersrefrein. Pasen = een nieuwe lente, ook geestelijk. Den Mey es ons tegenwoordich als heden: / De tortelduve es gehoordt, sijt te vreden.
Ieper: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)
- 175 (vers 522). Rederijkersspel. Den voys der tortelduven hebben wy ontfaen.
Cristenkercke ed. 1921 (kort na 1540)
- 23 (verzen 515-517). Rederijkersspel. Mij dat weten doet, / dat die tortelduue, tminnelijck voghelken soet, / sal werden ghehoort.
2 Tortelduif = Maria
Rijmbijbel II ed. 1859 (1271)
- 405-406 (Evangeliën, hoofdstuk 10, verzen 21.474-21.476). Berijmde historiebijbel. Maria gaat met Jezus offeren: Met hem offerde soe te handen / van tortelduven allene .j. paer / ende .j. paer duven jonge naer.
Tafel van den Kersten Ghelove IIIa ed. 1938 (1404)
- 16 (Somerstuc, hoofdstuk 1, regels 59-60). Theologisch compendium. Ende die stemme des tortelduves, Marien claghe, is ghehoort.
Suuerlijc boecxken ed. 1957 (1508)
- 47 (lied XV, strofe 2, verzen 1-2). Kerstlied. Te nazarette is hi comen / een tortelduue heeft hem vernomen.
Diets gebedenboek ed. 1961 (1510-20)
- 211. Gebed. O heijlighe tortelduue.
Stijevoort II ed. 1930 (1524)
- 41 (refrein 154, verzen 100-101). Vroed rederijkersrefrein, Marialof: Recht als een tortelduyfken sonder gal / waerdy ootmoedich ende reyn van leuen.
Const van rhetoriken ed. 1986 (1555)
- 159 (strofe 4, vers 12). Vroed rederijkersrefrein, Marialof: Lof, Noëets aerche, en zyn torter mede.
3 Tortelduif = de vrome christenmens
Vita Beatricis ed. 1993 (XIIId)
- 39 (paragraaf 18). Latijns heiligenleven. Beatrijs = de toch zo eenvoudige tortelduif van de Heer.
Orloy der ewigher wysheit ed. 1926 (XIV)
- 191 (regels 18-20). Stichtelijk traktaat. De ‘ik’ zal God nooit verlaten: Al versmade hi mi, ic sal hem ghetrouwe zijn ende ghestadich ende als ene tortelduve sallic alleene sitten, totdat ic mijn lief weder ghecrigen mach.
Scaecspel ed. 1912 (1403)
- 39 (regels 15-21). Stichtelijke allegorie. Omtrent het Laatste Oordeel: Van die cleyn ghemeynte lude ende van cleynre misdaet selmen hier op eertrijc recht doen, mer die grote mogende heren van hoorre groter quaetheit zullen ten ionxten dage te recht worden ghezet, door welke recht die aern, die voghelgrijp, doch gheen aender voghel, hoe groot, hoe starc, hoe moghende dat hi si, dan alleen die onnosel tortelduve sal moghen vlieghen.
Blome der doechden ed. 1904 (XVa)
- 95. Deugdenleer. Over de deugd ‘goedertierenheid’: God seit wij sullen simpel wesen als die duve bij den duve machmen goedertierenheit ghelijken, want ten is gheen voghel alsoe eenvoldich als die duve. men seit die tortelduve en heeft gheen galle alsoe en heeft die goede minsche gheen boesheit in noch bitterheit van nijde.
4 Tortelduif = H. Agnes
Diets gebedenboek ed. 1961 (1510-20)
- 288. Gebed tot H. Agnes: O suijuer maeghet suete tortelduue die altoes sijt rustende in die steenrootsen der wonden christi.
Bijns ed. 1902 (circa 1550)
- 300 (nr. 26, strofe G, verzen 6-9). Loflied voor de H. Agnes: Tortelduyfken, bevrydt voer alle quale, / Bloeyende leliken vanden dale, / Eenen sonderlinghen sanck / Euwich suldy singhen sonder verganck. De H. Agnes zal eeuwig zingen in de hemel.
5 Tortelduif // allerlei deugden
Geraardsbergse handschrift ed. 1994 (1460-70)
- 83 (nr. 66, verzen 65-68). Allegorie op de boomgaard der zuiverheden. De tortelduif = simpele, deemoedige gerichtheid op alle deugden.
6 Tortelduif als offergave (positief)
Vanden Levene Ons Heren I ed. 1968 (XIIIA?)
- 21 (verzen 443-453). Jezusleven. Maria ging met het kind Jezus naar de tempel en offerde daar twee tortelduiven = het offer van arme mensen (rijken offerden een schaap). God let echter niet op wat men geeft, maar op wat men heeft: Maria was arm en ootmoedig.
Legenda aurea I ed. 1993 (circa 1260)
- 146-147. Naar aanleiding van de offers in de tempel: liever geen duiven (pigeons), want dat is ‘a lascivious bird’, maar tortelduiven (doves), want dat is ‘a virtuous bird’. De kenmerken van de tortelduif en de duif in twee gedichtjes.
Tafel van den Kersten Ghelove II ed. 1937 (1404)
- 327-329 (Winterstuc, hoofdstuk 43, regels 82-114). Theologisch compendium. Over de tempelgang: Maria offerde tortelduiven. De tortelduif verwijst naar de vruchtbaarheid van goede werken en naar positieve armoede en heeft properre naturen (positieve kenmerken), waarna een opsomming volgt van die kenmerken.
Leven ons heren ihesu cristi ed. 1980 (1409)
- 50 (hoofdstuk 9). Jezusleven. Over de tempelgang: Ende als si quamen inden tempel, coften si twe tortelduven of twe jonghen van slechten [gewone] duven, op dat sise offeren souden voer hem ghelike als men plach te doen voer die armen. Ende want si seer arm waren, so is bet te vermoeden, dat si offerden twe jonghe duven, want mensen lichteliker ende om min ghelts crighet, ende daer om worden si gheset inder wit in der lester stat [volgens de wet gerekend tot de laagste stand]. Ende die ewangeliste swighet vanden lam, want dat een offerhande der riker was.
7 Tortelduif // huwelijks- en liefdestrouw (tortelduif heeft maar één partner en blijft alleen na diens dood)
De natura animalium II ed. 1971 (circa 200)
- 330-331 (boek X, paragraaf 33). Grieks dierentraktaat. De tortelduif is monogaam.
Legenda aurea I ed. 1993 (circa 1260)
- 372. De tortelduif wordt geassocieerd met de vrome weduwe.
Der natueren bloeme I ed. 1980 (circa 1270)
- 290-291 (Boek III, verzen 3379-3392). Berijmd traktaat over de natuur. Turtur es der tortelduven name, / Een reine voghel ende bequame, / Dat sere mint sijn ghenoet. / Alst so es dat et blivet doet, / Dat si nemmermeer en kieset / Gheen ghenoet, na dat tsijn verlieset. / Allene vlieghen si, alsmen thoget, / Ende op telghen die sijn verdroghet / Sit si met rauwen bevaen. / Basilis doet ons verstaen / Ende seghet, dat hier op souden scouwen / Wedewen ende hovesche vrouwen, / Ende dat wedewescep bekinnen, / Ende dat die stomme vogle minnen.
Des coninx summe ed. 1907 (1408)
- 456 (paragraaf 508). Stichtelijk traktaat. Over de weduwen: Totten staet der weduwiscap sal ons verwecken dat exempel der tortelduven. Want als dese haren gade verloren heeft, so en versellet si mit genen anderen, mer altoes blijft sij eenlic ende scuwet dat gheselscap der ander duven.
Blome der doechden ed. 1904 (XVa)
- 14. Deugdenleer. Over de deugd ‘liefde’: Die minne machmen ghelijken den tortelduve die soe rechtverdighe liefte draghet tot sijnen gadekijn. Als die een wort aflivich, soe blijft dat ander alletijt eenich sonder gheselscap, alsoe vaste liet hem die ierste mynne inder herten.
- 55. Over de deugd ‘standvastigheid’, naar aanleiding van het verhaal van de kuise Susanna: Die tortelduve is soe ghestadich inder liefte die sij tot hoeren gadekijn hevet ende hij tot haerre hoe wel dattet domme voghelkijn sijn. Als wanneer den eenen sterft soe en vernuwet dander haer gheselscap niet mer blijft voert an in ghestadigher eenicheit.
- 80. Over de deugd ‘zuiverheid, reinheid’: Die tortelduve als sij haer gade verloren heeft soe en kiest sij daer na gheen ander weder al tottter doot toe.
Seuen wijse mannen van romen ed. 1898 (1479)
- h8v. Prozaroman. Een weduwe gaat op het graf van haar overleden man liggen en(de) dede een ghelofte dat si nimmermeer van dier stede en soude comen want si als een tortelduue om haers mans liefte d(aer) woude sterue(n).
Braekman ed. 1984 (XVIa)
- 182 (nr. 25). Vogelspreuken. Die tortelduue seit: reynichede / si si mit mijn gade ende ic mede, / die reijn wil leuen in goeden staet, / hoede hem der sonde ende der daet. Tortelduif // kuisheid in het huwelijk.
Bijns ed. 1886 (vóór 1529)
- 66 (refrein 17, strofe e, verzen 14-15). Vroed rederijkersrefrein, gericht tot weduwen: Dus sijt ooc der zielen uus mans gedachtich, / Als de tortelduve truerdt om u gaeyken clachtich. Hetzelfde ook in De Bruyne II ed. 1880: 125 (refrein 70, strofe e, verzen 14-15).
- 138 (refrein 38; strofe e, verzen 13-14). Amoureus rederijkersrefrein. Een vrouw zegt: Sterft mijn lief, ic bevel hem Gods genade; / Als tortelduve zal ic alleene vliegen.
- 165 (refrein 43, strofe d, vers 13). Amoureus rederijkersrefrein, liefdesklacht van vrouw. Als tortelduve verkiese ic tdrooge rijs. Context: zij denkt dat haar minnaar ontrouw is, zij echter blijft hém trouw en zit ‘op een droge tak’ te treuren. De partner is hier niet dood, maar ontrouw, dus metaforisch ‘dood’.
- 233 (refrein 62, strofe a, verzen 8-14). Amoureus rederijkersrefrein, liefdesklacht van man. Zijn lief heeft hem laten vallen en hij vaak ’s nachts gezucht en wakker gelegen suchtende der tortelduven geslacht.
De institione feminae christianae ed. 1998 (1524/1538)
- 204 (regels 21-34) / 206 (regels 1-5) (Boek III, hoofdstuk 1, paragraaf 5). Moraliserend Latijns traktaat van Juan Luis Vives. Duiven en tortelduiven als exemplarische voorbeelden van huwelijkstrouw. Salomon en Plinius hierover.
Doesborch II ed. 1940 (1528-30)
- 29 (refrein 11, vers 20). Amoureus rederijkersrefrein, klacht over het scheiden van de geliefde: metter tortelduue ic altoos truere. Man die na het scheiden van de geliefde geen andere meer wil.
Antwerps Liedboek I ed. 1983 (1544)
- 142 (nr. 122, strofe 12). Amoureus lied. Die duyue puer, hout haer natuer / Dat suyuer is al haer gheduer / Als haer gaey laet zijn leuen / Hier in so neme ic een figuer / Bedroeft blijue ic in venus vier / Mijn leuen, och woudi mi troost gheuen. De duif-weduwe neemt geen nieuwe partner. De minnaar spiegelt zich hieraan: hij wil maar één geliefde.
- 176 (nr. 154, strofe 3, verzen 1-4). Amoureus lied. Die tortelduyf wil ic slachten / Haer eerste gaey, niet te verachten / Helpt haer die gaey, van herten fraey / die blust veel vreemde gedachten. Idem.
Const van Rhetoriken ed. 1986 (1555)
- 121. Rederijkersgedicht (amoureuze clause). De droefheid van de tortelduif wier jongen geroofd worden, wordt vergeleken met de droefheid van de man die zijn geliefde vrouw heeft verloren.
Cat. Utrecht 1988 (circa 1555)
- 76-77 (afb. 60). ‘De Wijze Echtgenoten’, een allegorische houtsnede toegeschreven aan Cornelis Anthonisz. De tortelduif op de borst van de vrouw is hier een beeld van de standvastige trouw aan de eigen man. Zie ook Veldman 1986: 113.
Catechismus der Minne ed. 1989 (1564)
- 48 (verzen 936-937). Rederijkerspoëzie. Een ridder vraagt aan een jonkvrouw: heb je liever dat je geliefde sterft uit liefdesverdriet om jou, of dat jij sterft uit liefdesverdriet om hem? Zij antwoordt: ik verkies dat hij sterft en ik zou dan eerzaam achterblijven en mij ‘op niemand verzotten’: Maer ghedinckende zijn liefde, altoos duchtende, / Ghelijck een tortelduyue alleene suchtende.
8 Tortelduif // liefde en erotiek (profaan)
Roman van de Roos ed. 1991 (circa 1230)
- 53 (verzen 1271-1272). Allegorie. Jeugd danst en kust met haar vriendje: U had ze elkaar moeten zien kussen / als tortelduifjes tussen mussen.
Spiegel der Minnen ed. 1913 (XVIa)
- 47 (verzen 1341-1342). Rederijkersspel. De oom zegt dat men Dierick Katherina wel zal doen vergeten met andere meisjes: Men sal hel het tortelduyfken (dats mijn vermeten) / Met andere quackelkens wel doen vergeten. Tortelduif = geliefd meisje.
- 72 (vers 2033). Een sinneke zegt dat Dierick zijn Katherina moet opgeven: Hy moet zijn tortelduyfken laten. Tortelduif = geliefd meisje.
- 128 (verzen 3619-3620). Dierick over Katherina: maer het ghinc hem tegen / dat die tortele met hem vlooch ter jacht. Tortelduif = geliefd meisje.
9 Tortelduif = hoer
Asotus Evangelicus ed. 1988 (1537)
- 196 (verzen 1228-1229). Neolatijns bijbeldrama over de Verloren Zoon. De Verloren Zoon over zijn hoertjes: Iam eo nave adepta ad turtures / Meas, meos passerculos, mea ubera [ik heb een schip te pakken gekregen; nu ga ik naar / mijn tortelduifjes, mijn musjes, mijn boezempjes].
- 202 (verzen 1327-1328). De Verloren Zoon zegt: Cave, ne carina foeda sit neu tecta perstillantia / Ubi turturellas has meas iam comptulas composuero [zorg dat ik het schip waar ik mijn opgedirkte tortelduifjes berg, niet smerig is en dat de plafonds niet lekken].
10 Tortelduif: restmateriaal
Asotus Evangelicus ed. 1988 (1537)
- 182 (verzen 917-918). Neolatijns bijbeldrama over de Verloren Zoon. De vader van de Verloren Zoon treurt om zijn weggelopen zoon: Ibo et in morem ingemiscens turturis / Contabuero miserum ombium misserrrimus [ik ga op weg, en kreunend als een tortelduif zal ik in allerdiepste ellende wegkwijnen].
[explicit 30 december 2016]