VLIEG
Een artikel over de vlieg is: Tom Verschaffel, “De vlieg (musca domestica), of de macht van een kleinigheid”, in: De Brabantse Folklore en Geschiedenis, nr. 282 (juni 1994), pp. 147-155.
- ‘De vlieg krijgt een overwegend vermanende, negatieve betekenis. Ze staat voor het korte leven, en ze komt dan ook voor, naast tal van andere motieven, in een vanitasbetekenis. Dikwijls zit zij op een doodshoofd. Denk aan de dood, memento mori, het leven is ijdel en kort. Ze wordt, wanneer zij in taferelen een zinnige plaats krijgt, in de buurt van voedsel (fruit, vlees) voorgesteld, en wordt verbonden met het rottende, het verval, het vergankelijke. De vlieg is een van de motieven in typische vanitas-stillevens, en bij sommige schilders even obligaat aanwezig als het doodshoofd of de kaars’ [p. 150].
- ‘De vliegen hadden niet altijd een negatieve betekenis. In de (middeleeuwse) tekst van Dionysius de Karthuizer (De venustate mundi et pulchritudine Dei) wordt de lof gezongen van de schepping, een schepping die volmaakt is, volmaakt tot in het nederigste, het kleinste, tot in het wezen van de insekten, de vliegen. Petrus Christus schilderde een portret van een monnik, dat geïnterpreteerd wordt als het portret van Dionysius. Op de geschilderde rand onderaan zit een vlieg’ [p. 150].
In zijn bibliografie verwijst Verschaffel naar: André Chastel, “Iconology of the fly”, in: “A fly in the pigment”, in: FMR Art Magazine, nr. 19 (april-mei 1986), pp. 61-84.
1 Vliegen als straf van God
Vergelijk Wijsheid 16, 9 (want de anderen werden gedood door de beet van sprinkhaan en vlieg, en voor hen werd geen genezing gevonden, omdat ze verdiend hadden, zó te worden gestraft). Dit verwijst onder meer naar Exodus 8, 20 dat in de Delftse Bijbel van 1477 luidt: Ende die here dede also. Ende alte sware vlieghen quamen in pharaonis huyse ende in al dat lant van egipten: ende dat lant wort stinckende van desen vlieghen.
Spiegel Historiael I ed. 1982 (circa 1285)
- 55 (I Partie, Boek II, hoofdstuk 2, verzen 57-60). Didactisch rijmtraktaat. Over de plagen van Egypte: Die vierde plaghe waren vlieghen, / Die den lieden, sonder lieghen, / Enten beesten daer toe mede / Daden grote pijnlechede.
Sidrac ed. 1936 (circa 1320)
- 43 (vraag 10, regels 21-26). Artestekst. Ende omme datti [namelijk God] wiste dat de mensce vallen soude soe maecti alle lichamelike dingen des hy te doen hebben soude. Oec maecti vliegen, mieren ende ander wormekine omme de hoverde des menschen, daer omme alsi den mensche biten, datti dan dincken sal datti van onweerderger materien ghemaect es, dat hine can wederstaen nose van clenen dingen.
Spieghel der Menscheliker Behoudenesse ed. 1949 (circa 1410)
- 20 (hoofdstuk II, verzen 222-224). Stichtelijk rijmtraktaat. Naar aanleiding van de Zondeval zijn de aarde en de natuur en de elementen de mens vijandig gezind. Onder meer: Ja, en es selfs zo cleene vlieghe, / Hoe teeder hoe cleene datse scijnt, / De mensche en esser of ghepijnt.
2 Vlieg = iets minderwaardigs
Reis van Jan van Mandeville ed. 1908 (XIVB)
- 52 (regels 10-26). Reisverhaal. Over een klooster aan de voet van de Sinai: Ende in desen clooster en comen gheen vlieghen, noch mesien, noch padden, noch alsulke onreynicheit mids miraculen van gode ende van onser vrouwen. Want daer plagher so vele te sijn bi tiden die leden sijn, dat die moneke wouden den clooster laten met allen ende varen ende waren wt ghegaen ende op den berch gheclommen om dese stat te vliene ende te latene. Ende daer quam onse vrouwe tieghen hem ende seide, dat si weder keerden, want nemmermeer voort an souden die vlieghen noch ander vulicheit in haren clooster comen. Ende doe keerden die moneke weder ende noyt sint gheen vanden ghewormte en wort binnen den clooster ghesien.
Proverbia Communia ed. 1947 (1480)
- 42 (nr. 39). Spreekwoordenverzameling. Also goet is een bye als een hant vol vlieghen.
Refereynen Gent 1539 ed. 2000 (1539)
- Amoureus referein (van de rederijkerskamer van Winoksbergen). Over personen die liegen over hun geliefde: Dus achtic zulcx woordts als zwaermen der vlieghen.
3 Vlieg = invectief voor allerlei soorten misprezen personen
The Canterbury Tales ed. 1987 (XIVd)
- 116 (Fragment III, Group D, verzen 835-836). De ‘Wife of Bath’s Prologue / Words between the Summoner and Friar’. De deurwaarder wijst de monnik terecht omdat hij de proloog van de Wife of Bath te lang vindt: Lo, goode man, a flye and eek a frere / Wol falle in every dyssh and eek mateere. In de vertaling van Ernst van Altena: Een monnik en een vlieg duiken toch bei’en / In elke schaal en op alle pasteien [The Canterbury Tales ed. 1995: 208 (verzen 6453-6454)].
- 301 (Fragment X, Group I, regels 440-443). De ‘Parson’s Tale’, in het gedeelte over Superbia. Over dienstpersoneel en knechten die door hun heer of baas aangezet worden tot bedriegen en stelen: Thilke manere of folk been the flyes that folwen the hony, or elles the houndes that folwen the careyne. Swich forseyde folk stranglen spiritually hir lordshipes. In de vertaling van Ernst van Altena: Dat soort van personeel is als de vliegen die op honing afkomen, als honden die het aas najagen. Want het wurgt in de geest de eigen heer [The Canterbury Tales ed. 1995: 595].
Seneka leren ed. 1895 (circa 1405-08)
- 22 (vers 433). Leerdicht. De zoon klaagt dat iedereen de rijken volgt. De vader zegt: Die vlieghe es gherne den honeghe bi.
Spiegel der Sonden ed. 1901 (1434-36)
- 204 (regels 14-20). Stichtelijk prozatraktaat. In het deel over ‘Hoverdie’. Over dienstboden die hun heer vleien en misleiden: Die hem smeikers aentrecken, slechten den genen die honich draghen wouden, omdat hem voel vliegen nae souden volgen, die hem nochtant beten. Aldus overbrenct die rike sijn guet, dat hi den smeikers pleget te geven, die se leiden int helsche vier. Dit seer Senica. Hetzelfde in de berijmde versie (XIV): ‘Die smekers hem trecken na, / Slachten’, secht mester Seneca, / ‘Hem die honych draghen woude, / Om dat hem groot hoop volghen soude / Van vlieghen, diene souden biten’. / Aldus die riken dat goet versliten, / Dat si den smekers pleghen te ghevene, / Die se leyden ten helschen levene; / Die vlieghe, na hare maniere, / Volcht den honych, den coorne die miere, / Der beesten volcht die wulf ghereet, / Alle soeken si, so elk wel weet, / Den roof, om te hebbene daer van; / So doet die smeker den riken man / Omme tghelt, dat hem zoete smaect, / Ende vake hi daer an gheraect [Spiegel der Sonden ed. 1900: 154 (verzen 11.995-12.010)].
De Roovere ed. 1955 (vóór 1482)
- 330 (verzen 29-30). Vroed rederijkersrefrein over roddelaars: Ghewuente is iuyste in sulck gheresen / Rechts soe opt vleesch hen voeghen de vlieghen. Vliegen die aangetrokken worden door vlees = roddelaars die het roddelen niet laten kunnen.
Stijevoort II ed. 1930 (1524)
- 196 (refrein 232, vers 50). Zot-amoureus rederijkersrefrein. Een overspelige vrouw praat zichzelf goed. Zij noemt haar echtgenoot gheacht int herte als moesyen [muggen] oft vlieghen.
Bijns ed. 1886 (vóór 1529)
- 6 (nr. II, strofe c, verzen 5-8). Vroed rederijkersrefrein, gericht tegen roddelaars en achterklappers (clapaerts): Beeter sloegen zelcke vliegen met lappen snel, / Dan datse maken in achterclappen spel, / Daer zij de geestelijcke herten me plagen, / Goey vruecht veriagen.
Testament Rhetoricael II ed. 1979 (1561)
- 152 (fol. 238v-239r, verzen 28-29 / 1-2). Vroed rederijkersrefrein over hebzucht. Het gaat over ‘Vrouw Grote Beurs’ die de wereld in haar macht heeft: Raepen ende scraepen zyn bee huer Cnaepen / zien die yeuwers honghereghe vliegskens Gaepen / met duumCruudt wetense die te lockene / vrau groote buerse die ziet dan huut om Raepen. Hongerige vliegjes = hebzuchtige personen.
Testament Rhetoricael III ed. 1980 (1561)
- 62 (fol. 350r, vers 7). Rederijkerslyriek. Debat tussen ‘Dronckaert’ en ‘Soberheyt’. De eerste verwijt de laatste: al eit ghy lettel slacht dhonghereghe vlieghen. Blijkbaar (afgaande op de context) bedoelt ‘Dronckaert’ dat ‘Soberheyt’ weliswaar sober eet, maar zo hebzuchtig is als hongerige vliegen.
4a Vlieg = zondige mens die te veel gehecht is aan de aardse ijdelheden
Fabulae ed. 1985 (XIIIb)
- 155-156 (nr. 111). Verzameling fabels en parabels (Latijn). ‘The Fly and the Ant’. De vlieg zegt dat zij nobeler is, omdat zij vaak met de rijken mee-eet. De mier repliceert dat de vlieg soms ook uitwerpselen eet, terwijl zijzelf van zuiver graan eet. Dit wordt vervolgens toegepast op priesters die soms de apostelen en heiligen navolgen, maar soms ook: Then soon after, priests of this sort take deadly refreshment from the vilest of the droppings of dissipation and gluttony, from the rest of the vices. They rise into heaven, then dive down into the abysm [Psalm 106, 26]. Ook op leken wordt het toegepast: It is likewise with laymen. At Easter and Pentecost they receive the Eucharist, and quite regularly hear the divine services. Then soon after, they give themselves over to dissipation and gluttony and to other filthy pleasures. They desert the church for some prostitute, that which is purest for that which is most foul, God for the Devil. Such laymen are the Devil’s own flies, whom the spiders of hell shall devour.
Sinte Franciscus Leven ed. 1954 (circa 1275)
- 105 (verzen 2489-2496). Berijmd heiligenleven. Over Sint-Franciscus: Waest ooc, datti yemene zach / Ongestadich, ledich, entie plach / Tetene, dat .i. ander wan, / Dien hieti broeder vliege dan, / Omdatti geen goet ne dede / Ende hi tgoet besmette mede / Ende hi onwaert ende leet / Met elken goeden mensche heet.
- 134 (verzen 3520-3544). Franciscus maant iemand aan om aan de armen te geven, maar die persoon geeft alleen aan zijn eigen familie. Franciscus noemt hem kwaad Broeder vliege (vers 3537) en zegt: Dijn beghin dat es al aerdich, / Het heeft vanden vleesce den ganc (verzen 3543-3544).
Tafel van den Kersten Ghelove II ed. 1937 (1404)
- 146 (Winterstuc, hoofdstuk 22, regels 112-115). Theologisch compendium. Over de duivel: Die ewangelist hietem Belzebub, dat beduut een man der vliegen, want hi onsuver lust inden mensch voort, daer sijn dencken op marren, recht als die vlieghen opten bloede.
- 180 (Winterstuc, hoofdstuk 26, regels 15-21). Over de zeven duivels die kapitein zijn van de zeven hoofdzonden: Die eerste duvel hiet Beelzebub, dat beduut een man van vlieghen, want hi woende in eenre zalen, dair men die deerte [de dieren] plach voor te slaen, ende so quamen die vlieghen daer op dat bloet. Dit is die duvel der hovaerdicheit, die woent noch in die sielen, die verhardet sijn, die bloet stortenende moortghierich sijn ende wart omgedragen vanden vlieghen die bloet zughen vernijnder felre ghedachten.
Malleus Maleficarum ed. 2005 (1487)
- 87 (Pars I, quaestio 4). Latijns stichtelijk prozatraktaat. Over de namen van de duivel: Hij wordt ook Beëlzebub genoemd, wat ‘heer van de vliegen’ betekent, dat wil zeggen: van zondige zielen die de ware Bruidegom Christus in de steek hebben gelaten. Engelse vertaling in Malleus Maleficarum ed. 1986: 89.
4b Vliegen = de aardse ijdelheden
Sancti Hieronymi Epistulae ed. 1991 (385)
- 176-179 (brief XLIV). Een dankbrief voor de geschenken die Marcella heeft gestuurd, onder meer waaiers om de vliegen mee weg te jagen. Hiëronymus hierover: Furthermore, when you offer matrons fans to keep off flies, you show them that they must drive away all those wanton pleasures, which with this world so quickly perish and corrupt the oil of our sweeter life.
Sinte Franciscus Leven ed. 1954 (circa 1275)
- 143 (verzen 3855-3860). Berijmd heiligenleven. De begeleiders van Franciscus vinden in een dorp geen eten. Franciscus zegt: “Bedi waest dat ghi niene vont, / Want ghi nu meer ter stont / An uwe vliegen u getroost, / Dan an Gode, diet al verloost.”/ In zine tale hiet hi bi namen / Vliegen dat ghelt al te zamen.
- 192 (verzen 5584-5586). Over Franciscus: Dit was so dicken sine zede, / Dattene also zulke vliegen / Harde zelden mochten bedriegen.
Leven ons heren ihesu cristi ed. 1980 (1409)
- 111 (hoofdstuk XX). Jezusleven. Jezus zegt: Wilstu di in gheesteliken weghe oeffenen, ende sorghe des vleischs in begheerten niet vervullen, bidt. Wilstu die vlieghen ydelre ghedachten verjaghen, bidt.
5 Vliegen = duivels
Legenda aurea II ed. 1993 (circa 1260)
- 205 (hoofdstuk 145). Stichtelijk prozatraktaat (Latijn). Naar aanleiding van de Val der Engelen, over duivels die zich in de lucht ophouden: However, by God’s design they come down upon us to test us, and, as has been shown to some holy men, they fly around us like flies. They are innumerable, and, like flies, they fill the whole air.
Leven van Lutgard ed. 1996 (1274)
- 160 (Boek I, hoofdstuk 16, verzen 5164-5169). Berijmd heiligenleven. Lutgard verjaagt duivels door te bidden: gelijc dat een na vligen slaet / die hi met quispele och met rise / verjagt, also geliker wise / verjagede oc die maget reene / met enen salmekine allene / die kudden van din bosen ghiren.
Spiegel der Sonden ed. 1901 (1434-36)
- 10 (regels 21-22) – 11 (regels 1-7). Stichtelijk prozatraktaat. Een ander vader ons leert ende seet: ‘die vliegen en comen niet aen den pot die siedet, mer si crüpen aen den lauwen pot ende vallen daer in ende bederven hem mit allen’. Die duvelen nae deser manieren: die minschen die ontsteken sijn mit gods vuer daer vlien si aff, mer si volgen den lauwen, dat sijn die gheen die traech sijn tot gads dienste.
- 153 (regels 8-16). In het deel over ‘Traechede’: Een oüt vader ons leert: ‘Die vliegen en comen aen enen pot niet die siet, mer aen den laüen, ende vallen daer in ende verdervent alte mael. Die duvel nae deser manieren soe vliet hi vanden gueden minschen die mitten vuer der gotliker mijnnen ontsteken sijn, mer den tragen lauen vercouden minschen volget hij nae ende verderften mit allen.
6 Moutvliegen = zuipers, dronkaards
Testament Rhetoricael I ed. 1976 (1561)
- 270 (fol. 145v, verzen 1-2). Rederijkerslyriek. Dese moutvlieghen die vanden ghebreke / der droogher crauwaidge Lyden.
Testament Rhetoricael III ed. 1980 (1561)
- 38 (fol. 335r, verzen 3-5).Vroede rederijkerslyriek, over gulzigheid: Waer zyt ghy nv alle vrome smetsers en brassers / veel spysen vertassers, der kelen vulpassers / moutvlieghe, mueghal, schossen ende Brossen.
- 98 (fol. 371r, verzen 25-28). Zot rederijkersrefrein over vastenavond: moutvlieghe altyds durstich gheneghen / drynckende tbier ghebuetert Cleuende / Lardeirt den peysterzack hoe gecreghen / woensdaeghe moettet ghy zyn begheuende.
7 Een vlieg vangen = een meisje verleiden
Cristenkercke ed. 1921
- 35 (verzen 870-871). Rederijkersspel. Het ene sinneke tot het andere, in verband met de verleiding van het allegorische (vrouwelijke) personage Oprecht Geloof: snapt dat vliechken seluer, ghij weet die manier vrij / om sulcx te handelen.
8 Vliegen vangen = slaag krijgen
Lijsgen en Jan Lichthart ed. 1938 (XVI)
- 60 (vers 83). Rederijkersklucht. Jan tot zijn vrouw Lijsgen: Off heeft u backhuijs lost om vliegen te vangen?
9 De uitdrukking ‘vliegen ziften’ (vergelijk ‘muggenziften’)
Tafel van den Kersten Ghelove II ed. 1937 (1404)
- 383 (Winterstuc, hoofdstuk 49, regels 172-173). Theologisch compendium. Over het geleuter van de farizeeërs: si siften vlieghen ende vloen ende slucken heel cameel in.
10 Restmateriaal
In de zeventiende eeuw publiceerde Joannes Galle de tweede staat van een satirische prent (burijngravure), getiteld ‘De Luiheid’, waarvan de eerste staat gepubliceerd werd in het midden van de zestiende eeuw, blijkbaar naar een ontwerp van Cornelis Metsys (ofschoon de tweede staat Jheronimus Bosch als ‘inventor’ vermeldt). In het berijmde onderschrift, dat allerlei vormen van luiheid beschrijft, spelen ook vliegen zijdelings een rol: Doch zijnder die de vlieghen seer fraeij doen wijcken, / En in sté van wercken, die met lapken verjaghen. Zie hiervoor: Louis Lebeer, “De Blauwe Huyck”, in: Gentsche Bijdragen tot de Kunstgeschiedenis, deel VI (1939-40), pp. 161-229, meer bepaald pp. 211 (afbeelding) en 220-222 (tekst).
[explicit 20 november 2020]