WOLK
1 Wolk // zondigheid, ketterij
The Canterbury Tales ed. 1987 (XIVd)
- 291 (Fragment X, Group I, regel 184). De ‘Parson’s Tale’. Naar aanleiding van Job 10, 20-22: ‘De duisternis des doods’ zijn de zonden die de rampzalige mens begaan heeft en die hem verhinderen het aanschijn Gods te zien, zoals een donkere wolk (derk clowde) doet die tussen ons en de zon schuift [The Canterbury Tales ed. 1995: 575].
Leven Ons Heren Jesu Cristi ed. 1980 (1409)
- 227 (zonder regelnummering). Jezusleven. Uit een gebed op het einde, gericht tot Jezus: verdrijf die wolken des rouwen, gif ons dat licht der glorien.
Spieghel der menscheliker behoudenesse ed. 1949 (circa 1410)
- 56-57 (hoofdstuk 10, verzen 193-204). Stichtelijk rijmtraktaat. Zoals de wolken het zicht op de maan beletten, beletten zonden het zicht op Maria: Ghelijc dat tlicht der manen cracht / ende der sterren verlicht de nacht, / dus licht maria tallen stonden / die zware burdine van onsen zonden. / De wolken of des mists venijn / nemen ons zomtijt der manen scijn. / Maer als die twee zijn verloren, / schijnse claerre dan te voren. / Bi desen miste nes anders niet / dan onse vulen zonden bediet, / die ons also diepe smoren, / dat wij marien ne zien no horen.
Stijevoort II ed. 1930 (1524)
- 8 (nr. 141, verzen 61-64). Vroed rederijkersrefrein, lof op Maria: Lof claer licht duerblinckende reen / daer svaders sone als raijen duerscheen / dat noyt te voren licht was soe puere / belemmert van sondelyke wolken gheen.
- 71 (nr. 168, verzen 26-30). Vroed rederijkersrefrein. Over de zondaar: Hy ghelyct den wolcken int volbringhen / die hem laten wringhen / en draijende mit alle winden hem minghen / sonder wederstaen / De viant betrout hel in svleijsch hulpe saen. Zoals wolken niet weerstaan aan de winden, weerstaan zondaars niet aan de duivel.
Ieper: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)
- 162 (vers 222). Rederijkersspel. God tot de zondaar (geciteerd door Gheest der Waerheyt): U boosheyt willic als en wolcke uut planen. Vergelijk Jesaja 44, 22: ‘Als een nevel vaag Ik uw misdaden weg, als een wolk uw zonden’.
Nieuwpoort: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)
- 224 (vers 333). Rederijkersspel. Goddelicke Waerheyt over de ketters: Dit zijn wolcken zonder water int waerck [lees wellicht: swaerck] verkeert. Vergelijk Judas 12.
Crul ed. 1954 (XVIA)
- 74 (verzen 22-23). Vroed rederijkersgedicht, proloog tot een vertaling van psalm 13. Mij docht twas alclaer weer voer ooghen, / maer een duyster wolcke hevet saen bedect.
Cranckheijt des Vleijsch ed. 1992 (XVIB)
- 97r (verzen 918-921). Rederijkersspel. Troost der Schriftueren zegt: Esaijas int .44., wilt daer in volherden, / daer spreeckt die heer totten volcken / Ick heb u boosheijt uuijt gedaen gelijck een wolcke / ende u sonden als een nevel wech gedaen.
De seven wercken der barmherticheijden ed. 1993 (XVIB)
- 34 (verzen 969-970). Rederijkersspel. Twaerachtich Woort Goots over de ketters: sijtse versmaende, tsijn waterlosse wolcken siet / die vanden windt omgedreven worden met niet.
2 Wolken // duivel
De Roovere ed. 1955 (voor 1482)
- 213 (verzen 39-40). Vroed rederijkersgedicht, lofdicht op Maria (versie RW): O glisterende sonne, aensiet die dus leydt / van tsviants wolcke uus licht beschaet [beschaduwd].
3 Wolk // de Dood
Uure vander Doot ed. 1944 (circa 1516)
- 82 (verzen 189-191). Strofisch rederijkersgedicht. Bij het verschijnen van de Dood: Want een wolcke so leelijck ick moest vereysen / als eenen nevel helsch vol stancx infect / quam so snel, zeer verscrict ic en wist waer deysen.
4 Wolken // Gods barmhartigheid
Kortrijk: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)
- 564 (verzen 465-468). Rederijkersspel. Dwoordt der Waerheyt zegt: Tot allen stonden / Gods bermhertigheyt es schoone inden tijt / des drucx, ghelijck de reghen wolcke verblijt / in den tijt des droogheyts talder huere.
5 Wolk // H. Geest
Legenda aurea ed. 2022 (circa 1260)
- 436-437 (hoofdstuk 68, 2.2.2, 64-77 ). Stichtelijk prozatraktaat (Latijn). Over de gedaanten van de H. Geest: Ten tweede heeft hij zich getoond in de gedaante van een wolk. Een wolk verheft zich van de aarde, geeft verkoeling en brengt regen voort. Zo heft de Geest hen die hij vervult, van de aarde op door verachting van het aardse. Ezechiël 8: ‘De Geest hief mij op tussen hemel en aarde enz.’ [Ez. 8, 3]. Evenzo Ezechiël 1: ‘Waarheen de Geest ging, daarheen verhieven zich, bij het gaan van de Geest, tegelijk ook de wielen en volgden hem, want de Geest van het leven was in de wielen’ [Ez. 1, 20]. Evenzo Gregorius: ‘Wanneer je van de Geest hebt geproefd, is alle vlees smakeloos.’ Ten tweede geeft hij verkoeling tegen de prikkels van de ondeugden. Daarom werd tot de heilige Maria gezegd [Lc. 1, 35]: ‘De Heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen’, dat is: zal u verkoeling brengen tegen alle hitte van de ondeugden. Daarom wordt de Heilige Geest ook water genoemd, want water heeft een verkoelende kracht. Johannes 7: ‘Uit zijn binnenste zullen stromen van levend water vloeien.’ Dit zei Hij over de Heilige Geest, die zij die in Hem geloofden, zouden ontvangen [Joh. 7, 38-39]. Ten derde brengt hij een regen van tranen voort. De Psalm: ‘Zijn Geest zal blazen en de wateren zullen stromen’ [Psalm 147, 18], namelijk die van de tranen. Zie ook Legenda aurea I ed. 1993: 301 (hoofdstuk 73), voor een Engelse vertaling.
Tafel van den Kersten Ghelove IIIa ed. 1938 (1404)
- 247-248 (Somerstuc, hoofdstuk 16, regels 145-179). Theologisch compendium. Naar aanleiding van Jezus’ transfiguratie op de berg Tabor (Mattheus 17, 1-8). De H. Geest omgaf Christus als een wolk. Dat ander schijnlike beelde, daer die Geest Gods hem in heeft gheopenbaert, is dat hi als een luchtige wolken onsen Heer ombesceemde, die hi opten berch van Thabor was verclaert en transfiguriert, als Matheus seit. Dat om drierleye saken wil der wolken proprieteyt, die die heilighe Gheest doer hem in ons werct. Eerstwarf die wolken werden ghemeenliken hoech vander aerden verheven. Alsoe doet die Gheest die hi vervolt, datsi hoech werden verheven mit versmaden aertscher, vergancliker dinghen, daer des menschen muet pleecht laech in te dalen. Hierom seit Ezechiel: Die Gheest Gods hief mi op tusschen hemel ende aerde. Ende waer die Gheest ginc, daer worden die rade na verheven te volghen, want die Gheest des levens was in hem, (Glosa:) die die herten vervolt mitten Gheest ende wenden tot Gode, als rade inden weghe, mit verlaten deser werelt ende sterven der ghenoechten, die wech-lidich [voorbijgaand] sijn. Anderwerf, ghelijc dat die wolken ons beschinen ende vercoelen teghen der hetten, also doet die Gheest Gods die hi vervolt, datsi teghen alle onaerdighe lust ende brande quader begheerten ende becoringhen warden vercoelt ende hier-om tot ghelike so seide Gabriel: die heilighe Gheest sal over di comen ende die craft des Alren-oversten sal di beschinen (Glosa:) van allen brade der sonden, scout of pinen. Ende hier-om ghelijcte Cristus den heilighen Gheest biden water, doe hi seide: vloeden sullen uten ghelovighen menschen lichaem springhen des levenden waters. Ende dat seide hi vanden heilighen Gheest, die si ontfanghen souden. Derdewarf, ghelijc dat die wolken reghen winnen ende dou der aerden neder senden, alsoe doet die Gheest Gods, die hi vervolt, datsi reghen neder ghieten der tranen van rouwen der sonden, dat is bitter water van mede-doghen ende iammer op yements ellende, ende dat is warm water; ende van verlanghen totten ewighen leven, ende dat is heet water; of van godliken troost gheesteliker vroechden, dat is coel water. Desen reghen David kende, doe hi seide: sinen Gheest blies ende die wateren vloeyden.
6 Wolken // de goede gelovigen
Brugman ed. 1948a (XVc)
- 171-172 (preek XIV, regels 141-157). Sermoen. Wanneer dat wi merken dat ons die viant met becoringe aen-coemt, soe en sullen wi niet bliven sitten ende sullen sijnre niet verwachten. Mer wi sullen haestelijc op-staen ende vliegen tot onsen lieven heer ende en gheven den duvel ende sijn becoringen geen stat. Soe sal van ons geseit worden datter gescreven staet inden souter, dat David al verwonderende seit: ‘Wie sijn dese, die daer op-vliegenals wolken?’ Inden wolken merken wi twee dingen. Dat eerste is, dat die sonne trect die wolken na haer. Als wi sien, wanneer dattet betogen is in die locht, soe dunct ons dat die wolken boven ons hoeft sijn: mer wanneer dat die sonne opgeet, soe trect die heitte der sonnen die wolken na haer. Alsoe sal die minne gods onse herten na hem trecken. Dat ander, dat wi inden wolken merken dat is, dat si licht sijn, want die wijnt die drifse al voer. Alsoe sullen wi oec doen. Wanneer dat ons die duvel becoert of die genuechte der werelt, soe sullen wi altoes voervluchtich wesen ende vliegen tot onsen lieven heer.
7 Restmateriaal
Die heimlijchede van mannen ende van vrouwen ed. 1893 (1351)
- 123 (verzen 81-85). Didactisch rijmtraktaat. De man bestaat uit 8 stukken: Dat vierde deel gemaect es / van den wolken, des sijt gewes, / ende daeraf zijn gemaect nu / des menschen gepeise, seggic u, / beide goet ende quaet.
Tafel van den Kersten Ghelove II ed. 1937 (1404)
- 402-403 (Winterstuc, hoofdstuk 51, regels 191-218). Theologisch compendium. Waarom God bij de Transfiguratie vanuit de wolken sprak. Drie redenen. Ten eerste: in het Oude Testamen sprak God ook vanuit de wolken. Ten tweede: de Zoon was bedekt met een wolk (een menselijk lichaam). Ten derde: de Oude Wet was ‘onder die wolken der figuren’ (dus: ondoorzichtig als een wolk), maar de Nieuwe Wet verscheen als een lichtende ster aan de hemel.
Colloquia familiaria ed. 1967 (1533)
- 150-151 (zonder regelnummering). Satirische gesprekken van Erasmus (Latijns proza). De vrouw Eulalia over haar huwelijk: Nihil unquam tempestatis; sed tamen, ut fit inter homines, nonnumquam nubeculae quaedam oboriebantur, quae poterant gignere tempestatem, nisi commoditate morum fuisset occursum (een werkelijke storm heeft zich nooit voorgedaan, maar soms verschenen toch, zoals dat bij mensen gaat, kleine wolkjes, die tot een storm hadden kunnen leiden, als dat niet door verstandig handelen voorkomen was geworden). Dus: kleine wolkjes // probleempjes in een huwelijksrelatie.
[explicit 26 november 2024 – Eric De Bruyn]