Fraenger 1975
Hieronymus Bosch (Wilhelm Fraenger) 1975
[VEB Verlag der Kunst, Dresden, 1975, 516 blz.]
[Reprint: Prisma-Verlag, Gütersloh, s.d.]
[Ook vermeld in Gibson 1983: 5 (A21)]
In 1975 verschenen postuum de verzamelde Bosch-teksten (gepubliceerde en niet eerder gepubliceerde) van de in 1964 overleden Wilhelm Fraenger. In het voorwoord (dat gedeeltelijk ontleend is aan een artikeltje dat Fraenger in 1943 over Bosch publiceerde) poneert hij zijn hoofdstelling: ondanks het feit dat Bosch de lievelingsschilder was van Filips II, was hij toch een ketter. Omdat Filips Bosch’ panelen inderdaad kocht en bewonderde, heeft de wetenschap naar verluidt steeds dat ketterse aspect van Bosch weggedrukt, ofschoon de schilder reeds op het einde van de zestiende eeuw verdacht werd van onorthodoxe geloofsovertuigingen. Via de vaststelling dat over Bosch tot op heden slechts willekeurige deelduidingen bestaan, komt Fraenger tot zijn ‘methodiek’: we kunnen veel meer over Bosch te weten komen als we zijn schilderijen grondiger onderzoeken en hen beschouwen als historische getuigenissen en als zielsdocumenten.
De teksten die Fraenger in boekvorm of als tijdschriftartikel publiceerde, worden elders door ons besproken (zie Fraenger 1947, 1948, 1950, 1951, 1957 en 1963). Hieronder volgt een overzicht van de teksten uit de nalatenschap van Fraenger die in deze uitgave voor de eerste maal gepubliceerd werden. Er dient daarbij op gewezen dat de meeste van deze teksten niet meer zijn dan voorbereidende aantekeningen, vandaar hun vaak fragmentarisch en onafgewerkt karakter.
In Vom Tisch der Weisheit zum Tausendjährigen Reich (een typoscript uit Fraengers nalatenschap) komt de auteur via een vergelijking van het Dood-medaillon op het Zeven Hoofdzonden-paneel (Madrid, Prado) met het Dood van een vrek-paneel (Washington, National Gallery) tot het besluit dat Bosch op korte tijd een proces van verdieping en vergeestelijking heeft doorgemaakt. Dit als gevolg van zijn kennismaking met Jacob van Aelmangiën, de leider van de ketterse Adamieten-sekte onder wiens invloed Bosch zou gestaan hebben. Het laatstgenoemde paneel is niet – zoals men tot nu toe aannam – het luik van een altaarretabel, maar wel een Lehrtafel für den Meditationsgebrauch, gemaakt volgens een theologisch concept van Jacob van Aelmangiën.
In Die Versuchungen des heiligen Antonius (Nationalmuseum Lissabon) stelt Fraenger dat de bronnen die Bosch en zijn geestelijke leidsman Van Aelmangiën voor deze triptiek gebruikten, vooral het Oude Testament (het Mozeslied) en de Apocalyps van Johannes zijn. De meeste fragmenten van het drieluik herleidt Fraenger inderdaad tot allerlei bijbelpassages, en hieruit zou moeten blijken dat Antonius’ temptaties vooral draaien rond de begrippen seksualiteit, afgoderij, magie en sodomie. Fraenger wijst de interpretatie van Dirk Bax af als bekrompen en kortzichtig, maar geeft toch toe dat de Nederlander manche zutreffende Beobachtungen gemaakt heeft. In Fraengers uitgebreide analyse vallen nog twee dingen op. Uit het feit dat Bosch twee maal een mandragora afbeeldde, besluit hij dat de schilder waarschijnlijk een druggebruiker was [p. 390]. Uit het linkerbinnenluik en uit de buitenluiken kan hij verder allerlei gegevens afleiden in verband met een moordaanslag van de in zijn bespreking van de Bruiloft te Kana ten tonele gevoerde joods-ketterse sekte op de vrouw en het kind van Jacob van Aelmangiën. Fraenger is nu zelfs in staat om de datum van de aanslag vast te leggen: het was de 17de februari!
In een appendix worden dan nog een aantal meer fragmentarische aantekeningen van Fraenger gepubliceerd. Eén van de ruiters op het middenpaneel van de Hooiwagen wordt geïdentificeerd als Jacob van Aelmangiën: het paneel moet beschouwd worden als een soort zelfbeschuldiging van de sekteleider die verwijst naar de korte periode waarin hij zich tot het christendom bekeerde (zie zijn doop in 1496). Een vergelijking van De Goochelaar (St.-Germain-en-Laye) met een ontwerptekening in het Louvre zou er weer op wijzen welk een grondige evolutie Bosch op korte tijd onder invloed van Van Aelmangiën onderging. Fraenger zegt verder nog een aantal dingen over Bruegels Luxuria-tekening, over de paradijsplanten bij Bosch, over de Sint-Christoffel (Rotterdam), over de H. Julia- en Eremieten-drieluiken (beide in Venetië) en ten slotte over een aantal Bosch- en Van Aelmangiën-portretten (of wat daarvoor moet doorgaan).
In het nawoord bij deze verzamelde Bosch-teksten uit Patrick Reuterswärd zijn bewondering voor Fraenger. Deze laatste heeft weliswaar fouten gemaakt en ging soms te ver in zijn hypothesen, maar de hoofdideeën van Fraenger heeft naar verluidt nog niemand kunnen ontkrachten. Desalniettemin zal men vooral bij de Nederlandse kunsthistorici in der Nachfolge des Antipoden Fraengers, Dirk Bax nog lange tijd met een negatieve reactie rekening moeten houden. Reuterswärd hoopt dat door de uitgave van Fraengers Bosch-teksten diens geschriften in de toekomst rechtvaardiger zullen beoordeeld worden dan tot nu toe het geval was.
[explicit]