Hilterman 2011
Het bootje van Bosch (Karin Hilterman) 2011
[Jheronimus Bosch Art Center, ’s-Hertogenbosch, 2011, 194 blz.]
Dit is een jeugdroman (voor kinderen van 12 jaar en ouder) van de Nederlandse auteur Karin Hilterman (°Santpoort, 1949). De hoofpersoon is het twaalfjarige meisje Joan wier (Nederlandse) ouders ooit naar Nieuw-Zeeland zijn geëmigreerd en die nu tijdens de kersttijd (het is 1993) samen met haar vader, moeder en oudere zus op bezoek is bij opa en oma (de ouders van haar vader) in ’s-Hertogenbosch. Zij wordt gefascineerd door de beiaard van de Sint-Janskathedraal maar omdat het winter is, worden er geen bezoekers in de toren toegelaten. Op een keer glipt ze echter ongezien mee naar binnen wanneer de beiaardier de beiaard gaat bespelen. Op de achterflap van het boek wordt gesuggereerd dat er zich dan iets indrukwekkends afspeelt (wat er dan gebeurt…), maar het enige wat er gebeurt, is dat de beiaardier haar ontdekt, even boos wordt en dan begint te lachen. Waarna hij Joan begeleidt naar beneden.
Wel is het zo dat Joan net als haar opa paranormaal begaafd is. De opa kan mensen genezen door handoplegging en weet soms dingen via telepathie. Joan van haar kant heeft regelmatig levendige herinneringen aan het meisje Janne dat in het ’s-Hertogenbosch van 1512 leefde en een dienstmeidje was van Jheronimus Bosch. Aanvankelijk worden die herinneringen gepresenteerd als dagdromen, later is er sprake van een ‘vreemd gevoel’, een ‘duizeling’, een ‘klik’, een ‘rilling’, maar ook van echte dromen en één keer zelfs van flauwvallen. Op de duur heeft men de indruk dat die overgangen naar het verleden wel héél vlot verlopen: op bladzijde 150 wil Joan terug naar het verleden, en hop – daar bevindt ze zich reeds in 1512.
Het belangrijkste wat in die flashbacks naar 1512 gebeurt, is dat op een keer het roeibootje van Bosch gekaapt wordt door de plaatselijke dorpsgek, Malle Botje. Janne wordt uit het bootje in de Dieze gegooid maar kan door de ondiepe rivier waden. Als Malle Botje met het bootje terugkeert, doet Janne alsof ze een heks is: onder een brug schreeuwt ze zo akelig, dat Malle Botje van angst in het water tuimelt en verdrinkt. Vrij ongeloofwaardig als men weet dat een kind van twaalf jaar door dit ondiepe water kan stappen, maar goed. Ook belangrijk is dat in het ’s-Hertogenbosch van 1993 Joan op een morgen een aan alcohol verslaafde arme dompelaar, Fonske, mee naar huis brengt met de bedoeling hem eten en propere kleren te geven. Wat ook gebeurt (Fonske is een oude bekende van Joans opa).
En zo vallen uiteindelijk de stukjes van Hiltermans thematiek in elkaar. Op pagina 90 heeft Joan zich al afgevraagd of het mogelijk is dat je meer dan één keer leeft, zodat je van God de kans krijgt om vroegere fouten weer goed te maken. Op pagina 165 begrijpt ze dat het helpen van Fonske een kans is om de door haar (in een vorig leven) veroorzaakte dood van Malle Botje goed te maken. En op pagina 185 legt Joans opa uit dat veel mensen geloven dat iedereen van God meer dan één leven krijgt om zo erge fouten uit een vorig leven goed te maken. Soms krijgt men dingen uit een vorig leven opnieuw te zien in een soort van dromen, ‘alsof het noodzakelijk is dat je je het herinnert omdat je er iets mee moet’. En opa besluit: ‘Nu ben je weer gewoon Johan [sic: opa noemt Joan steeds Johan] in de twintigste eeuw en je hebt goedgemaakt wat je toen verkeerd deed. Zo simpel is dat. Dat is een geschenk van God. Bedank Hem maar straks’ [p. 186].
Bij dit alles speelt op de achtergrond ook Bosch’ schilderij De Doornenkroning (Londen, National Gallery) mee waarvan opa en oma blijkbaar een grote ingelijste afbeelding bezitten. Joan is erg onder de indruk van deze afbeelding en Joans oma en opa houden naar aanleiding van dit schilderij twee maal een kleine preek. De eerste maal stelt oma dat de lijdende Christus op de afbeelding ons wil zeggen dat niet het hebben en het houden belangrijk is, maar dat we meer om elkaar moeten geven [pp. 39-40]. De tweede maal leert opa Joan dat Christus’ beulen verwijzen naar alle mensen omdat die ook vaak gemeen en naar tegen elkaar doen [p. 133].
Reïncarnatie in ’s-Hertogenbosch, anno 1993, en een boodschap die rond schuld, boete en universele liefde draait. Op zijn minst een merkwaardige thematiek (vooral die vanuit christelijk perspectief volkomen ketterse reïncarnatie-idee!), en ook een beetje naïef en ‘simpel’ (al is er natuurlijk niets mis met aardig zijn voor elkaar), maar het is dan ook bedoeld voor kinderen van 12 jaar. Verder is deze tekst over het algemeen vrij vlot geschreven, al zitten er wel opvallend veel losse draden in het verhaal, blijft de psychologie aan de oppervlakkige kant en komt het telkens opnieuw onbegrijpend reageren van Joan op haar flashbacks naar het verleden (wat was dat nou toch weer?) op de duur onvermijdelijk over als irritant gezeur.
Verder (maar dat is niet alleen de schuld van de auteur) maakt de layout van het boek soms een slordige indruk. Zo heeft bijvoorbeeld alléén hoofdstuk 1 (er zijn er 14 in totaal) een titel en bij het begin van de andere hoofdstukken wordt een enkele keer de plaats en datum van het gebeuren aangegeven (’s-Hertogenbosch 1993 / 1512) maar meestal niét. Waarom bij elk hoofdstuk de tekst van de laatste pagina gecentreerd is (behalve bij het laatste hoofdstuk), is ons een raadsel.
Het bootje van Bosch speelt in deze roman een belangrijkere rol dan Bosch zelf, dus de titel lijkt wel in orde, al is er natuurlijk ook de functionele aanwezigheid van het Doornenkroning-paneel. Verder is het aardig dat even verwezen wordt naar Bosch’ buurman Loy Beets en zijn reizen naar Jeruzalem [p. 28] en naar bouwmeester Jan Heijns [p. 97] (twee maal authentiek, alleen heette de buurman Beys en niet Beets), maar dat Bosch’ vrouw Aleyt heel wat jaartjes ouder blijkt te zijn dan haar schilderende echtgenoot [p. 26], berust op ondertussen gedateerde informatie [zie Vandenbroeck 1987] en op pagina 27 is er sprake van de ‘doeken’ van Jheronimus Bosch, terwijl het verder op diezelfde bladzijde correct over zijn ‘panelen’ gaat. Mooie cover overigens van Jan Egas!
[explicit 12 juli 2013]