Mateo 1959
“El grupo de los jugadores en el ‘Jardin de las Delicias’, del Bosco” (Isabel Mateo) 1959
[in: Archivo Español de Arte, tomo XXXII (1959), nr. 127, pp. 253-256]
[Ook vermeld in Gibson 1983: 94 (E123)]
Mateo zegt kort enkele dingen over de groep herberg- en bordeelbezoekers (door haar ‘de groep van de spelers’ genoemd) op het rechterbinnenluik van de Tuin der Lusten. Deze groep verwijst naar verluidt niet alleen naar de Hebzucht die gepaard gaat met kansspelen, maar ook naar de Toorn (zie de wapens die door de groep gehanteerd worden). Mateo citeert in dit verband een toepasselijke passage uit Erasmus’ Lof der Zotheid. Verder heeft zij het over het jagende ‘konijn’ (sic: het is in feite een haas) en de vrouw met de dobbelsteen op het hoofd die een kruik en een kaars in de hand houdt: deze details hebben naar verluidt te maken met Onkuisheid.
Mateo verwijst naar een gravure van Peter Baltens waar een bruid eveneens een kruik en een kaars vasthoudt. In een boek over (Franse) folklore van A. van Gennep heeft Mateo gelezen dat de jarro (kruik) te maken heeft met huwelijksriten en verwijst naar de coïtus. Hetzelfde wordt gezegd van de kaars. Zowel bij Baltens als bij Bosch verwijzen de kruik en de kaars dus naar huwelijksriten. Mateo interpreteert dan de vrouw met de grote dobbelsteen op het hoofd als de godin van het toeval die huwt met de jager, de speler en de herbergbezoeker. Dit zou passen binnen de groep kansspelers, want dit zijn personages die de gevolgen van hun daden niet voorzien, omdat zij zich overgeven aan het toeval.
Deze interpretatie van Mateo is erg zwak. Bij Baltens gaat het namelijk niet om een kruik en een kaars, maar om een nachtspiegel (pispot) en een kaars. Op nachtspiegel en kaars is inderdaad van toepassing wat Mateo hier uit het boek over Franse folklore heeft gehaald. Zie voor meer iconografische voorbeelden van nachtspiegel en kaars in een bruiloftcontext De Bruyn/Op de Beeck 2003: 108-113/128-131. Bij Bosch gaat het echter om een kruik en een kaars en dat zijn hier de attributen van een prostituee. De vrouw met de grote dobbelsteen is dus helemaal niet de godin van het toeval (waar zou Bosch die vandaan hebben?), maar een hoer die gestraft wordt in de hel. De dobbelsteen op haar hoofd kan wellicht in verband gebracht worden met de term ‘dobbele vrouwe’ (dobbel = bedrieglijk).
Het fragment dat Mateo hier bespreekt, heeft dus wel degelijk te maken met de Onkuisheid, maar niet op de manier zoals de auteur dat wil. Verder heeft dit fragment uiteraard ook te maken met kansspelen die ontaarden in ruzies en vechten, maar er valt veel meer over te zeggen dan Mateo hier doet.
[explicit]