Quevedo 1626
De Zwendelaar [El Buscón] (Francisco de Quevedo) 1626
[Francisco de Quevedo, De Zwendelaar / El Buscón. Tweetalige uitgave (Spaans-Nederlands), vertaald door Sophie Brinkman, BoekWerk, Groningen, 1990, 424 blz.]
El Buscón (volledige titel: Historia de la vida del Buscón llamado don Pablos exemplo de vagamundos y espejo de tacaños = Geschiedenis van het leven van de Zwendelaar genaamd don Pablos voorbeeld van vagebonden en spiegel van bedriegers) is een picareske roman van de Spaanse auteur Francisco de Quevedo y Villegas die gedrukt werd in 1626 maar waarschijnlijk reeds circa 1603 geschreven werd. The Reader’s Companion to World Literature [New York, 1973 (2), pp. 401-402] definieert het genre van de picareske roman als volgt: ‘The life story of a good-natured rogue (Spanish: picaro), a clever and amusing adventurer of low social class who makes his way by tricks and roguery rather than by honorable industry. When he does work, he begins with petty, menial tasks (often as household servant, valet). His immoral rascality manages somehow (even when he takes up with thieves) to fall a hairbreadth short of actual criminality – or so at least he himself maintains. The story is usually told by the picaro in the first person, as autobiography. Episodic in nature, the loose plot consists of a series of thrilling incidents only slightly connected and strung together without organic relationship. Usually it is a novel of the road, and the hero wanders from place to place as well as from job to job, rushing headlong from one impossible situation to another’.
El Buscón, met als hoofdpersoon en verteller don Pablos, beantwoordt in alle opzichten aan deze omschrijving. De plot hangt inderdaad met haken en ogen aan elkaar, springt van de hak op de tak en elke episode wordt erg oppervlakkig uitgewerkt. Typisch Quevedo zijn wel de sociale satire (alle rangen en standen worden vroeg of laat over de hekel gehaald) en de voortdurende overdrijvingen die zijn stijl kenmerken. Een voorbeeld van dit laatste is de beschrijving van een mulat met een hoed met meer rand dan een berghelling en meer bol dan de kruin van een noteboom, en een degen met meer ijzerwerk dan het hek van het koninklijk paleis. Hij droeg een buffelleren wambuis en had een gezicht dat door het aantal littekens aan elkaar geregen leek (pp. 206-207). In onze moderne lezersogen maakt Quevedo’s roman geen al te sterke indruk. Hij eindigt overigens nogal abrupt en het aangekondigde tweede deel is er nooit gekomen (een teken aan de wand?). The Reader’s Companion to World Literature vernoemt El Buscón trouwens niet eens, in tegenstelling tot die andere Spaanse picareske roman, La Vida de Lazarillo de Tormes (circa 1554). In H. Van Gorp e.a., Lexicon van Literaire Termen [Leuven, 1991 (5), pp. 303-304] wordt El Buscón wél vermeld bij het lemma ‘picareske roman’.
El Buscón is in de secundaire Bosch-literatuur aanwezig omdat in de roman op een bepaald moment heel kort naar Bosch verwezen wordt. In het derde boek, hoofdstuk 2 trekt Pablos in Madrid op met een aantal leeglopers en bedelaars die ’s morgens vóór ze aan hun ‘dagtaak’ beginnen, hun kleren herstellen: Uno, hincado de rodillas, arremando un cinco de guarismo, socorría a los cañones. Otro, por plegar las entrepiernas, metiendo la cabeza entre ellas se hacía un ovillo. No pintó tan estrañas posturas Bosco como yo vi [er was er een die, omdat hij daar iets te stoppen had, zijn arm uitstrekte en zo een L vormde; een ander die op zijn knieën gezeten het cijfer 5 nabootste om zijn broekspijpen te hulp te komen; weer een ander, die zijn hoofd tussen zijn benen stopte om iets aan de binnenkant van zijn broek te doen, leek op een kluwen garen. Zulke vreemde houdingen als ik daar heb gezien, heeft zelfs Jeroen Bosch niet geschilderd – vertaling van Sophie Brinkman] (pp. 254-257). Deze verwijzing naar Bosch is bijzonder weinigzeggend: het is niet meer dan een oppervlakkige kwinkslag en laat niet toe om te beweren dat de werelden van Bosch en Quevedo nauw verwant zouden zijn. Ten hoogste kan men uit dit zinnetje concluderen dat Quevedo (sommige) schilderijen van Bosch kende.
Tussen haakjes. In Boom [2016: 84] lezen we in verband met deze passage: ‘In 1625 [sic] publiceerde Quevedo Historia de la vida del Buscón (“De geschiedenis van het leven van de zwendelaar”), een schelmenroman die zich voor een deel afspeelt in Alcalá de Henares, de universiteitsstad oostelijk van Madrid waar Quevedo had gestudeerd. Daarin beschrijft de verteller hoe hij enkele studenten tegenkomt die hun haveloze kleren herstellen’. Zoals hierboven reeds gesignaleerd, speelt de scène zich af in Madrid (en niet in Alcalá de Henares), en gaat het om vagebonden (niet om studenten).
Geraadpleegde lectuur
[explicit 13 mei 2017]