Jheronimus Bosch Art Center
Datering
1462
Moderne editie
Jan H. Mysjkin (vert.), "De honderd nieuwe nieuwigheden oftewel De Bourgondische Decamerone", twee delen, Bleiswijk, 2022
Taal
Middelfrans

Cent nouvelles nouvelles I/II ed. 2022

 

 

Les cent nouvelles nouvelles

(anoniem) 1462

 

[Vertaling: Jan H. Mysjkin (vert.), De honderd nieuwe nieuwigheden oftewel De Bourgondische Decamerone [1462] – Uit het Middelfrans vertaald. Twee delen (deel I: novelle I-L / deel II: novelle LI-C), Franse reeks, Uitgeverij Vleugels, s.l. (Bleiswijk), 2022, 253 + 245 blz.]

 

 

Genre

 

Een bundeling van honderd Middelfranse proza-novellen, die qua karakter nauw aanleunen bij het genre van de fabliaux (humoristisch en entertainend bedoelde rijmvertellingen die voornamelijk rond erotiek draaien met als hoofdrolspelers heel vaak wellustige vrouwen, bedrogen echtgenoten en geile clerici).

 

Auteur

 

       De (anonieme) samensteller/auteur vermeldt bij elke novelle de naam van de verteller. De Bourgondische hertog Filips de Goede en zijn kamerling Monseigneur de la Roche nemen samen meer dan een kwart van de vertellingen voor hun rekening. Daarnaast zijn er nog een 37-tal vertellers die met name genoemd worden. Volgens de tekstbezorger [ed. II 2022: 214] bestaan er twee hypothesen. Volgens de eerste schreef de samensteller alle verhalen zelf om ze daarna toe te wijzen aan een of andere edelman. Volgens de tweede werden de verhalen wel degelijk verteld aan het Bourgondische hof door verscheidene edelmannen en werden ze genoteerd en gebundeld door de samensteller. De tweede hypothese is de waarschijnlijkste. Antoine de la Sale, de auteur van onder meer Le Paradis de la reine Sibylle, is één van de vertellers (novelle 50). Naar verluidt werd hij door sommigen beschouwd als de samensteller van Les cent nouvelles nouvelles, maar deze hypothese heeft men ondertussen weer verlaten.

 

Situering / datering

 

Deze verhalen zijn ontstaan aan het (ambulante) Bourgondische hof van hertog Filips de Goede in Brugge, Brussel en Rijsel (Lille) tussen 1456 en 1462 en werden volgens de originele opdracht gebundeld ‘op verzoek en naar de aanbevelingen van’ de hertog zelf. Deze opdracht verwijst overigens expliciet naar Les cent nouvelles, een Franse vertaling van Boccaccio’s Decamerone die in 1414 door Laurent de Premierfait werd aangeboden aan hertog Jean de Berry. Les cent nouvelles nouvelles was eeuwenlang slechts bekend via de (eerste) druk van Antoine Vérard (Parijs, 1486), die als opdrachtgever (bewust foutief) de Franse koning Louis XI vermeldde. In de negentiende eeuw legateerde echter de verzamelaar William Hunter een manuscript van de tekst aan de universiteit van Glasgow (gepubliceerd in Parijs in 1858 door Thomas Wright). Dankzij dit handschrift konden een aantal foutjes en (bewuste?) afwijkingen uit de druk van Vérard worden rechtgezet. Mysjkin baseerde zijn vertaling op de kritische editie van het Glasgowse manuscript (Franklin P. Sweetser, Librairie Droz, Genève, 1966), maar gebruikte ook de eerste druk van Vérard ter controle.

 

Inhoud / thematiek

 

Niet alle verhalen in deze bundeling zijn origineel. Een aantal motieven zijn ontleend aan Boccaccio’s Decamerone of aan Poggio Bracciolini’s Liber facetiarum. Ook andere Latijnse voorbeelden en Franse fabliaux dienden soms als inspiratiebron. Volgens de vertaler zijn 54 van de novellen wel origineel. Als er sprake is van ontlening, wordt de plot meestal wel verplaatst naar de eigen tijd en naar een omgeving uit de Lage Landen of Bourgondië. In zijn editie van 1928 noteerde Pierre Champion dat het gaat om ‘niets anders dan leuke verhalen die in intieme kring door de hertog en zijn dienaren werden verteld na de lange maaltijden waarin Filips de Goede op zijn zestigste een bijzonder genoegen vond’. In de meeste gevallen betreft het dan ook amoureuze en erotische wederwaardigheden met een komische ondertoon, die opvallend weinig eerbied betonen voor de (seculiere en reguliere) clerus. Het didactisch-stichtelijke is nochtans niet helemaal afwezig in een aantal van de verhalen.

 

Zeer noterenswaard in dit verband is de allerlaatste vertelling, ‘verteld door de samensteller’ en veruit de langste van de hele bundel. Het is een bewerking van het ooit ten onrechte aan Petrarca toegeschreven verhaal Historia de Arono et Marina, dat in 1480-85 ook in het Middelnederlands gedrukt werd onder de titel Teghen die strael der minnen en dat we bijvoorbeeld eveneens aantreffen in het Ehebüchlein van Albrecht von Eyb (1472). Een meisje van vijftien huwt met een veel oudere koopman en als deze laatste op reis vertrekt, zoekt ze contact met een knappe jongeman. Deze laatste beweert echter dat hij aan God een belofte heeft gedaan om een jaar lang te vasten en geen seks te hebben. Hij heeft nog twee maanden te gaan, maar als het meisje met hem méévast, dan kunnen die twee maanden gedeeld worden door twee. Na een maand is het meisje echter zo uitgeput van het vasten dat ze geen zin meer heeft in seks en zij begrijpt dat de jongeman haar zo behoed heeft voor overspel.

 

Een verhaal met een duidelijk stichtelijke moraal dus. Na 99 soms vrij ver gaande frivoliteiten zal de samensteller van Les cent nouvelles nouvelles gedacht hebben dat het hoog tijd was voor een beetje tegenwerk en een stukje opbouwend gedachtegoed. Misschien toch enigszins hypocriet, onder druk van de christelijke wereldvisie? En tot op zekere hoogte te vergelijken met Jheronimus Bosch’ Tuin der Lusten-drieluik? Op het middenpaneel een overvloed aan erotische raadseltjes en scabreuze toespelingen, maar op het rechterluik ernaast eindigt het wel in de Hel…

 

Receptie

 

Het primaire geïntendeerde publiek is manifest de (hoge) adel. Hofliteratuur dus. Met de Parijse druk van Vérard kwam de tekst echter ongetwijfeld beschikbaar voor een veel bredere lezerschare.

 

Profaan / religieus?

 

Profaan.

 

Persoonlijke aantekeningen

 

In Huizinga’s Herfsttij der Middeleeuwen wordt slechts vier maal kort en zijdelings verwezen naar Les cent nouvelles nouvelles, en dan enkel nog om een voorbeeldje te geven bij een of andere uitspraak, zonder dat er ooit op een deftige manier uitleg wordt gegeven over het hoe en waarom van deze novellenbundel (het bevestigt nogmaals het vaak onbevredigende en vermoeiende karakter van de geserreerde stijl waarin dit volgens mij toch wel enigszins overroepen zogenaamde standaardwerk geschreven is). In Bart Van Loo’s O vermiljoenen spleet, een geschiedenis van de Franse erotische literatuur uit 2010, moeten de novellen het stellen met een halve bladzijde [p. 36], waarin enkel twee van de verhaaltjes kort naverteld worden en dan ook nog een realiafout staat (de bundel zou voor het eerst gedrukt zijn in 1480). In De Bourgondiërs (2019) van dezelfde auteur gaat het om bijna drie volle pagina’s, maar toch ook weer niet zonder een realiafoutje: honderd vertellingen, en ‘zelf nam hij [Filips de Goede] er ook een voor zijn rekening’ [p. 367]. Het zijn er in werkelijkheid veel meer (van de eerste tien zijn er al vijf van de hertog). Wel een mooi citaatje:

 

"De geile fratsen uit Les cent nouvelles nouvelles weerspiegelden treffend de sfeer van viriele snoeverij aan het hof van Bourgondië, maar tegenwoordig wordt het werk vooral beschouwd als een kleine mijlpaal in de rijke Franse erotische traditie, als een van de kleurrijke voorlopers van het oeuvre van François Rabelais." [p. 369]

 

In één van R.E.V. Stuips bijdragen aan de door hemzelf geredigeerde bundel Franse literatuur van de Middeleeuwen (Muiderberg, 1988, pp. 179-180) krijgen Les cent nouvelles nouvelles iets meer dan een bladzijde lang de aandacht, echter zonder al te veel diepgang.

 

Een stiefkindje van de laatmiddeleeuwse Frans-Bourgondische literatuur dus? De (Franse) tekst was natuurlijk al wel bereikbaar in moderne edities (1928, 1966) en tegenwoordig kan je online zelfs één van de oude drukken compleet downloaden, maar dat neemt niet weg dat we deze volledige Nederlandse vertaling van Jan H. Mysjkin met grote vreugde begroeten (met dank ook aan de Nederlandse uitgeverij Vleugels). Het is – voor zover ik daar zicht op heb – een zeer degelijke en betrouwbare vertaling die slechts een enkele keer ontsierd wordt door een taalfoutje: ik verkies je te gehoorzamen en te sterven dan te leven bijvoorbeeld (deel I, p. 126). Of nog: het woordje onmeedogenloos (deel I, p. 179 en nog eens deel II, p. 35). Maar dat zijn echt absolute uitzonderingen, hoor. Wel heel raar is wat op pagina 217 van deel II staat, in de informatieve afdeling waar het gaat om novelle 11 die Filips de Goede ongetwijfeld als ‘de ring van Hans Carvel’ bij François Rabelais had gelezen. Dat had een mee-lezer er toch kunnen uithalen. Voor de rest: niets dan lof voor dit vertaalwerk.

 

De novellen zelf dan. Van een hoog literair niveau zijn deze honderd vertellingen geenszins, net zomin als dat het geval is bij de middeleeuwse fabliaux en kluchten waarmee zij zoveel verwantschap vertonen. Wat mij persoonlijk vaak stoort, is de narratologische naïviteit. In de derde novelle bijvoorbeeld weet een ridder een pronte molenaarsvrouw te verleiden, simpelweg door haar te vertellen dat haar ‘heuveltje’ op verzakken staat en moet ‘aangestampt’ worden [deel I, p. 25]. Dat deze dame daar onmiddellijk in meegaat, komt nogal ongeloofwaardig over, zelfs al wordt zij beschreven als ‘welgeschapen maar schaars van zinnen’. Later wreekt de molenaar zich door een snoek te gaan aanbieden bij de vrouw van de ridder. Hij wordt door haar ontvangen terwijl zij in bad zit (kom nou!) en zo kan hij een ring stelen die zij op de rand van de badkuip heeft gelegd. Als na het vertrek van de molenaar de verdwijning van de ring wordt vastgesteld, zoeken de vrouw en haar hofdames overal, zonder resultaat. Het luidt dan: Ze wist niet wie ze moest verdenken of ondervragen. Er heerste een bedrukte stemming op het kasteel. Kom nou (bis)! Terwijl even daarvoor die molenaar nog bij haar op de rand van het bad zat!

 

Lezen we deze verhalen echter met een cultuurhistorische bril, dan blijkt het hier te gaan om een bescheiden schatkamertje, voornamelijk op het terrein van de erotische beeldspraak en in het bijzonder in verband met (het middenpaneel van) Bosch’ Tuin der Lusten-drieluik. Les cent nouvelles nouvelles waren bedoeld voor het Bourgondische hof rond Filips de Goede en de Tuin dient gesiteerd in de Bourgondische hofkringen rond Filips de Schone, de achterkleinzoon ván. Filips de Goede stond bekend als een womanizer (hij had bijvoorbeeld naar verluidt 26 bastaardkinderen), en Filips de Schone had, alweer naar verluidt, een soortgelijke reputatie, al stierf hij te jong om veel bastaarden na te laten. Het lijkt mij dat de losse en libertijnse manier waarop in Les cent nouvelles nouvelles met seks en erotiek wordt omgegaan, ons een goed idee kan geven van de (met een term van Bart Van Loo) ‘viriele snoeverij’ die circa 1500 de sfeer aan en rond het Bourgondische hof nog altijd mee bepaalde.

 

Het is dan toch zeer opmerkelijk dat van de honderd nouvelles er niet minder dan 50 (!) als thema ‘overspel’ hebben. Dat is de helft! Waar de mond van vol is… Hoe kan men hier niét denken aan die 26 bastaardkinderen van Filips de Goede? Op nummer twee in de top-drie van behandelde motieven komt ‘spot met de (al dan niet geile) clerus’ (18 verhalen), en dan volgt op plek drie, met 4 vermeldingen ‘het anale / billen’. Nemen we al de verhalen waarin al dan niet seksbeluste edeldames en meisjes en al dan niet boze wijven optreden samen, dan eindigen die eigenlijk op de derde plaats. Andere onderwerpen komen slechts een enkele maal voor. Een niet-exhaustief lijstje: travestie, een triootje, voorhuwelijkse seks, een voyeur, een geile kluizenaar, een (dubbele) handjob, incest, een mislukte vrijerij, een bezoek aan de badstoof, dronkenschap en een verkrachting (die weliswaar voorkomen wordt doordat het meisje zich de keel oversnijdt). Maar we onthouden dus dat die ‘overspel’-verhalen er met vlag en wimpel bovenuit steken.

 

Reeds in de allereerste vertelling (nota bene verteld door Filips de Goede zelf) speelt dit motief een hoofdrol. In Valenciennes betrapt een van een reis terugkerende burger zijn vrouw in bed met de buurman (in het huis van de buurman). Van de vrouw, die zich onder de lakens verstopt, krijgt hij echter alleen het achterwerk te zien: hij deed de dure eed dat hij nog nooit iets had gezien wat zoveel leek op de achterbouten van zijn vrouw en dat hij had durven zweren dat zij het was als hij er niet zeker van was dat ze op dat moment thuis op hem wachtte. Als de hoorndrager weer vertrekt, wordt zijn echtgenote langs een achterpoortje buitengewerkt, zodat zij nog vóór haar man weer thuis is, en deze beseft dat hij haar ‘ten onrechte’ van overspel verdacht heeft. Naar verluidt werd dit verhaal mede geïnspireerd door een waargebeurd voorval waarbij Louis I, hertog van Orléans (1372-1407), in bed lag met zijn maîtresse Mariette d’Enghien en enkel haar achterwerk toonde aan haar wettelijke echtgenoot Aubert Le Flamenc, heer van Cany. De anekdote werd door Eugène Delacroix vereeuwigd in een schilderij, Louis d’Orléans montrant une maîtresse (1825-26, Madrid, Museum Thyssen-Bornemisza).

 

Het is echter vooral de in deze verhalen gebezigde seksuele beeldspraak die een vergelijking met de visuele erotiek op het middenpaneel van de Tuin interessant maakt. Daarbij is noch bij Bosch, noch in Les cent nouvelles nouvelles sprake van pornotaal of -beelden. In de Middelfranse tekst gaat het nooit verder dan passages als deze: Lieve genade, hoe zoet werd ze niet ontvangen! Ik ga daar niet verder op in, maar weet wel zeker dat ze na die eerste gelegenheid nog talrijke tête-à-têtes hadden [deel I, p. 14, novelle I]. Of nog: Kortom, beide geliefden kleedden zich uit, gingen samen in het praalbed liggen, omhelsden elkaar en deden waarvoor ze samen waren gekomen en wat beter aan de verbeelding van de lezer dan aan de pen van de schrijver kan worden overgelaten [deel I, p. 141, novelle XXVII]. Wel wordt talrijke malen gebruik gemaakt van erotische metaforen die we ook regelmatig in het werk van Bosch (en elders, zowel in de literatuur als in de beelding) aantreffen. Een kleine greep ter illustratie.

 

  • Een lans breken = klaarkomen tijdens de coïtus (gezegd van een man).
  • Heuvel, heuveltje = de vrouwelijke pubis.
  • Vissen, hengelen = de coïtus bedrijven.
  • Bosje, struikgewas = vrouwelijke schaamharen.
  • Worstelen = de coïtus bedrijven.
  • Fret / konijnenhol = penis / vagina.
  • Hoofd, kop = de eikel van de penis.
  • Deur = vagina.
  • Hinde = vrouw, echtgenote.
  • Het hert geweitakken opzetten = de coïtus bedrijven.
  • Muziek maken = de coïtus bedrijven.
  • Aan het spit rijgen = (een vrouw) penetreren.
  • Twee hamertjes = de teelballen.
  • Op het aambeeld smeden = de coïtus bedrijven.
  • Haar harnas oppoetsen = een vrouw berijden.
  • Een kaars aansteken en doven = de coïtus bedrijven.
  • Een vogeltje vangen = gepenetreerd worden door een penis.

 

En dit is slechts een greep!

 

Gezien onze recente publicatie rond Bosch’ Lissabonse Antonius-drieluik, zal men begrijpen dat we hier ten slotte ook nog even vermelden dat Antonius in deze honderd novellen drie maal een (kleine) rol speelt. In de dertigste novelle [deel I, pp. 153-157] ondernemen drie kooplieden uit de Savoie een pelgrimstocht naar Sint-Antonius in Saint-Antoine-en-Viennois. In novelle 33 zegt een edelman over een wispelturige jonkvrouw: Moge het sint-antoniusvuur haar verteren voor ik ooit nog met haar te maken krijg [deel I, p. 176]. En in novelle 36 zegt een edelman die vanuit de verte ziet hoe zijn geliefde twee mannen staande aan het masturberen is: Moge de heilige Antonius de sloerie straffen.

 

Geraadpleegde lteratuur

 

  • Emerson 2021: Catherine Emerson, “Brabant, Holland, and Confession in the Cent Nouvelles nouvelles – Regional Stereotypes and Proverbial Commonplaces”, in: Queeste – Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden, jg. 28 (2021), nr. 1, pp. 96-116.

 

[explicit 20 augustus 2023 – Eric De Bruyn]

searchclosebarssort-desc linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram