Jheronimus Bosch Art Center
Datering
1533
Moderne editie
Jeanine de Landtsheer (vert.), "Desiderius Erasmus - Gesprekken / Colloquia - Vertaald en toegelicht", Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2001
Taal
Latijn

COLLOQUIA FAMILIARIA (Alledaagse gesprekken)

(Desiderius Erasmus Roterodamus) 1533

[Nederlandse vertaling: Jeanine de Landtsheer (vert.), Desiderius Erasmus: Gesprekken / Colloquia. Vertaald en toegelicht. Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2001 = Colloquia familiaria ed. 2001]

[Duitse vertaling: Hubert Schiel (vert.), Erasmus von Rotterdam: Vertraute Gespräche (Colloquia Familiaria). Uebertragen und eingeleitet. Magnus Verlag, Stuttgart-Wenen, z.j. (heruitgave van de editie Keulen 1947) = Colloquia familiaria ed. 1947]

[Teksteditie/bloemlezing Latijn-Duits: Werner Welzig (ed./vert.), Erasmus von Rotterdam: Colloquia Familiaria / Vertraute Gespräche. Uebersetzt, eingeleitet und mit Anmerkungen versehen. Erasmus von Rotterdam: Ausgewählte Schriften – deel 6, Wissenschaftliche Buchgesellschaft, Darmstadt, 1967 = Colloquia familiaria ed. 1967]

 

Genre

 

Een verzameling in Latijns proza geschreven gesprekken (colloquia), voornamelijk van satirische aard. De titel Colloquia Familiaria wordt vaak vertaald als Vertrouwde Gesprekken. Wij opteren voor Alledaagse Gesprekken. De talrijke zestiende-eeuwse drukken hebben verschillende titels, maar tegenwoordig wordt standaard naar de tekst verwezen als Colloquia Familiaria of kortweg Colloquia.

 

Auteur

 

De wereldberoemde humanist Desiderius Erasmus van Rotterdam (1469?-1536).

 

Situering / datering

 

In 1518 publiceerde Johannes Froben in Basel buiten medeweten van Erasmus een aantal (Latijnse) gespreksformules en dialogen die hij voor zijn studenten had geschreven. Erasmus was niet gelukkig met deze Familiarium colloquiorum formulae et alia quaedam [Alledaagse gespreksformules en aanverwante zaken]. In maart 1519 bezorgde hij bij Dirk Martens in Leuven een grondig verbeterde uitgave. Daarnaast verschenen binnen vier jaar nog minstens dertig edities tot Erasmus in maart 1522 bij Froben een totaal vernieuwde en aangevulde uitgave op de markt bracht. De korte didactische spreekoefeningen waren nu uitgegroeid tot levendige en satirische gesprekken waarvan de stof niet langer beperkt bleef tot het schoolleven, maar de hele maatschappij omvatte. In de volgende jaren publiceerde Erasmus nog elf, telkens verder aangevulde ‘officiële’ uitgaven. De definitieve versie, die aan de basis van de latere herdrukken ligt, verscheen in maart 1533 en bevat 48 gesprekken. Vanaf de editie van februari 1526 voegde Erasmus een soort verantwoording in briefvorm toe (De utilitate colloquiorum) om zich te verdedigen tegen de kritiek van de theologen uit Parijs, Leuven en elders. De volgende jaren werd die verantwoording telkens aangevuld en de laatste versie verscheen in september 1529 en eindigde met een rechtstreekse aanval op de Sorbonne. Ondanks de kritiek waren er bij Erasmus’ dood in 1536 al een honderdtal edities van de Colloquia gedrukt.

 

Inhoud

 

1 Votum temere susceptum (Lichtzinnige beloftes) [ed. 1947: 84-88, ed. 2001: 11-15]

Een gesprek tussen twee mannen die op pelgrimstocht zijn geweest, de ene naar Jeruzalem, de andere naar Rome en Santiago de Compostela. Bevat heel wat kritiek op deze pelgrimstochten: de pelgrims worden op de bedevaartplaatsen voor de gek gehouden en bij hun terugkeer pochen ze over allerlei zaken, terwijl ze weinig of niets interessants hebben meegemaakt.

 

2 De sacerdotiis captandis (Jacht op beneficies) [ed. 1947: 147-152, ed. 2001: 16-20]

Een gesprek tussen twee mannen. De ene is naar Rome geweest, op jacht naar beneficiën (betaalde kerkelijke ambten), maar tevergeefs. Er worden grappen gemaakt over de grote neus van de ene man (naar verluidt had Erasmus zelf een grote neus).

 

3 Militis confessio (Soldatenbiecht) [ed. 1947: 71-76, ed. 1967: 10-19, ed. 2001: 21-25]

Een gesprek tussen twee mannen, waarvan de ene soldaat is geweest. Het wangedrag van soldaten wordt bekritiseerd. De ex-soldaat maakt zich echter geen zorgen: even biechten bij de dominicanen, en alles is weer ok.

 

4 Herilia jussa (Heer en knecht) [ed. 1947: 12-14, ed. 2001: 26-30]

Drie korte gesprekken tussen een heer en zijn knecht. De heer is veeleisend, de knecht lui.

 

5 Monatoria paedagogica (Een les in goed gedrag) [ed. 1947: 7-9, ed. 2001: 31-33]

Kort gesprek: een leraar geeft een leerling een aantal wenken over hoe hij zich moet gedragen.

 

6 Lusus venia (Kinderspelen) [ed. 1947: 9-11, ed. 2001: 34-44]

Enkele korte dialogen, in hoofdzaak tussen kinderen, over een aantal populaire spelen (tennis, kogelwerpen, croquet, springen).

 

7 Pietas puerilis (Een gesprek over vroomheid) [ed. 1947: 293-307, ed. 2001: 45-58]

Een gesprek tussen twee jongelingen. De ene is heel vroom en leert de ander van alles over bidden, preken en sacramenten.

 

8 (Op jacht) [ed. 2001: 59-60]

Zeer kort gesprekje tussen een aantal jongelingen die praten over wat ze gaan doen (jagen op kikkers of konijnen, vissen, met noten spelen …)

 

9 (Naar school) [ed. 2001: 61-63]

Twee korte gesprekjes tussen schoolkinderen.

 

10 (Een werelds festijn) [ed. 2001: 64-88]

Een luchtig tafelgesprek tussen vrienden, vooral bedoeld om een aantal (Latijnse) formules rond (culinaire) thema’s te presenteren.

 

11 Apotheosis Reuchlini Capnionis (De hemelvaart van Capnio of Hoe de onvergetelijke Johannes Reuchlin werd opgenomen onder de heiligen) [ed. 1947: 381-390, ed. 1967: 124-143, ed. 2001: 89-97]

Op 30 juni 1522 overleed de Duitse humanist Johannes Reuchlin (Capnio is de Griekse en gelatiniseerde vorm van zijn achternaam). Zijn vriend Erasmus schrijft deze dialoog als een eerbetoon aan de overledene. Brassicanus, net terug uit Duitsland, meldt zijn vriend Pompilius het overlijden van Reuchlin en deelt mee dat een franciscaan in een droom heeft gezien hoe Reuchlin onder begeleiding van de H. Hiëronymus in de hemel werd opgenomen.

 

12 Proci et puellae (De vrijer en zijn meisje) [ed. 1947: 214-231, ed. 2001: 98-113]

Een gesprek tussen een vrijer, Pamphilus, en zijn meisje, Maria. Hij verdedigt het huwelijk, zij lijkt aanvankelijk eerder de maagdelijkheid te verdedigen en speelt een beetje hard to get. Uiteindelijk blijkt zij toch bij te draaien. Naar verluidt werd de tekst vanaf 1526 door de theologische faculteit van Parijs gecensureerd omwille van de verhulde suggestie dat het huwelijk beter zou zijn dan de maagdelijke staat.

 

13 Virgo misogamos (Het meisje dat niet wilde trouwen) [ed. 1947: 197-210, ed. 2001: 114-125]

De zestienjarige Catharina wil niet trouwen, maar wel kloosternon worden. Eubulus, die een oogje op haar heeft, probeert haar om te praten: hij vindt dat jonge mensen zich niet overhaast en zonder nadenken mogen binden, in dit geval aan een levenswijze die een huwelijk uitsluit en om een gelofte van kuisheid vraagt. Omdat Catharina wil intreden in een dubbelklooster (paters en nonnen gescheiden, maar wel gebruik makend van dezelfde kapel), waarschuwt Eubulus (en via hem Erasmus) voor de geilheid van de monniken [pp. 118-119] en voor het feit dat sommige nonnen lesbische relaties hebben met elkaar [p. 120].

 

14 Virgo poenitens (Het meisje dat tot inkeer kwam) [ed. 1947: 210-214, ed. 2001:126-129]

Deze dialoog sluit aan bij de vorige.

 

15 Uxor Mempsigamos, sive Coniugium (Het huwelijk of De vrouw die afgaf op haar huwelijk) [ed. 1947: 254-274, ed. 1967: 144-181, ed. 2001: 130-147]

Een gesprek tussen twee gehuwde vriendinnen. De jongste klaagt over het wangedrag van haar man, zij wil van hem scheiden, waarop de oudste de ander aanraadt zich onderdanig te gedragen en haar echtgenoot met zachte hand aan te pakken, dan zal alles weer goed komen. ‘De hoogste lof voor een vrouw is inschikkelijkheid tegenover haar man. Dat is de natuurlijke gang van zaken, dat is de wil van God: dat een vrouw helemaal afhankelijk is van haar man’.

 

16 Militis et Carthusiani (De soldaat en de kartuizer) [ed. 1947: 76-84, ed. 1967: 182-197, ed. 2001: 148-155]

Een afgezwaaide huursoldaat bezoekt een oude vriend die kartuizermonnik is geworden. De soldaat begrijpt niet hoe men zich kan onderwerpen aan een streng kloosterregime in plaats van te genieten van de wereld. De monnik wijst echter op de risico’s en de nadelen van het soldatenleven waarna de soldaat al snel toegeeft dat de monnik gelijk heeft.

 

17 Pseudochaei et Philetymi (De leugenaar en de man van eer) [ed. 1947: 53-59, ed. 2001:156-162]

Gesprek tussen een bedrieglijke zakenman en zijn op eerlijkheid gerichte vriend. De zakenman, voor wie naar verluidt Franz Birckmann (1504-1530), boekhandelaar te Antwerpen en te Keulen, model heeft gestaan, legt een aantal van zijn commerciële trucjes uit.

 

18 Naufragium (Schipbreuk) [ed. 1947: 16-27, ed. 2001: 163-173]

Ene Adolphus (in wie we misschien Adolf van Bourgondië, heer van Veere en Beveren en admiraal van Vlaanderen, mogen herkennen) vertelt aan ene Antonius over een schipbreuk die hij geleden heeft met een Schots schip tijdens een storm vóór de Hollandse kust. Hij was één van de weinige overlevenden. Er wordt gespot met het bijgeloof van de opvarenden, die liever tot allerhande heiligen bidden dan tot God zelf. Op het einde wordt vermeld dat er geen vriendelijker volk bestaat dan de Hollanders. Dit gesprek is één van de hoogtepunten van de bundel: je maakt deze zestiende-eeuwse schipbreuk als het ware persoonlijk mee!

 

19 Diversoria (Herbergen) [ed. 1947: 27-35, ed. 2001: 174-181]

Twee vrienden vertellen elkaar over hun ervaringen met respectievelijk Franse en Duitse herbergen. In de Franse herbergen wordt men met veel comfort en vriendelijkheid ontvangen door gastvrouwen, in de Duitse herbergen ontbreekt alle comfort en is men zeer onvriendelijk.

 

20 Adolescentis et scorti (De jongeman en het hoertje) [ed. 1947: 190-197, ed. 1967: 198-211, ed. 2001: 182-188]

Een jongeman is naar Rome geweest en daar tot inkeer gekomen in verband met zijn losbandig leven. Terug thuis probeert hij een hoertje dat hij regelmatig bezocht, te overtuigen om te stoppen met de prostitutie. Hij slaagt in zijn voornemen.

 

21 Colloquium senile (Oudeherenkransje of Het Rijtuig) [ed. 1947: 128-147, ed. 1967: 212-251, ed. 2001: 189-206]

Vier oudere heren, die ooit nog samen studeerden in Parijs, rijden met de koets naar de jaarmarkt in Antwerpen en vertellen onderweg hun levensverhalen. Glycion ziet er nog jong uit want hij heeft heel zijn leven getracht het rustig aan te doen en alles te relativeren. Polygames ziet er oud uit voor zijn leeftijd: hij is dan ook acht keer getrouwd geweest. Pampirus werd eerst koopman, raakte al zijn geld kwijt aan het dobbelen en ging toen jarenlang van de ene kloosterorde over in de andere. Eusebius werd kanunnik en was daar tevreden mee. Het gesprek eindigt met een korte conversatie tussen twee koetsiers.

 

22 Franciscani (Ptoochoplousioi) (De rijke bedelaars of De franciscanen) [ed. 1947: 459-479, ed. 2001: 207-225]

Twee franciscaanse bedelmonniken (obervanten) vragen onderdak bij een pastoor, maar worden weggestuurd. De waard van de plaatselijke herberg is eerst ook niet zo happig op hen, maar op verzoek van zijn vrouw laat hij de monniken toch binnen. Aan tafel ontspint zich een gesprek dat vooral rond kledij en mode draait. De waard begint de monniken steeds sympathieker te vinden.

 

23 Abbatis et eruditae (De abt en de geletterde vrouw) [ed. 1947: 183-190, ed. 1967: 252-265, ed. 2001: 226-232]

Een te veel aan wereldse ijdelheden gehechte abt wordt op zijn plaats gezet door een geletterde vrouw (voor wie waarschijnlijk Margaret Roper, de oudste dochter van Thomas More, model heeft gestaan).

 

24 Exorcismus sive spectrum (De duiveluitdrijving of Het spook) [ed. 1947: 59-70, ed. 2001: 233-243]

Anselmus vertelt aan Thomas hoe een vriend van hen een domme, bijgelovige dorpspastoor, Faunus, voor de gek hield door hem te doen geloven dat er ’s nachts een door een duivel gekwelde ziel in de buurt rondspookt. De priester gaat helemaal op in zijn rol als exorcist en krijgt op het einde van de ‘dode’ een briefje met de mededeling dat hij nu in de hemel is en dat de priester daar ook zal terechtkomen. Een bijzonder leuke duivel- en spookgeschiedenis is dit, met hier en daar satire op bijgeloof en op dwaze, hebzuchtige priesters. Men vraagt zich af of een Jheronimus Bosch even sceptisch stond tegenover duivels en spoken als Erasmus.

 

25 Alcumistica (Alchemie) [ed. 1947: 484-495, ed. 2001: 244-253]

De ene vriend vertelt aan de andere het verhaal van de geleerde Balbinus die bedrogen wordt door een priester die beweert dat hij op alchemistische wijze goud kan maken. Balbinus verliest op die manier heel wat geld. Blijkbaar had Erasmus geen al te hoge pet op van de alchemie.

 

26 Hippoplanus (De paardenkoopman) [ed. 1947: 479-484, ed. 1967: 266-275, ed. 2001: 254-258]

Phaedrus moet op reis en heeft een paard nodig. Hij laat zich bedriegen door een paardenkoopman en koopt een paard dat na een tijdje niets waard blijkt te zijn. Phaedrus doet bij zijn terugkeer echter alsof het een geweldig paard is en met de hulp van een vriend die beweert het paard te willen kopen, bedriegt hij de paardenkoopman op zijn beurt.

 

27 Ptoochologia (Een bedelaarsgesprek) [ed. 1947: 525-531, ed. 2001: 259-265]

Een bedelaar komt een ex-‘collega’ tegen die het nu blijkbaar voorspoedig gaat. Gevraagd naar de oorzaak hiervan vertelt de man dat hij het bedelen heeft ingeruild voor een bedrieglijke carrière als alchemist. Nogmaals blijkt hier dat Erasmus geen hoge pet ophad van de alchemie.

 

28 Convivium fabulosum (Een festijn van verhalen) [ed. 1947: 417-436, ed. 1967: 276-313, ed. 2001: 266-283]

Een aantal vrienden zitten met elkaar aan tafel en vertellen elkaar vrolijke anekdoten die vaak aan de fratsen van Tijl Uilenspiegel doen denken. Een aantal van de anekdoten gaan over de Franse koning Lodewijk XI en andere vorsten (Maximiliaan van Oostenrijk, Filips de Goede).

 

29 Puerpera (De jonge moeder) [ed. 1947: 274-292, ed. 2001: 284-308]

Een oudere man en een pas bevallen meisje van vijftien jaar (!) houden een gesprek over het zogen van kinderen. De man verwijt het meisje dat zij haar kind uitbesteedt aan een min, het gesprek handelt vervolgens een tijdje erg filosofisch over ziel en lichaam en eindigt dan met een betoog van de man dat elke moeder haar eigen kinderen zou moeten zogen. Het meisje is overtuigd, nu haar man en haar ouders nog.

 

30 Peregrinatio religionis ergo (Een pelgrimstocht uit devotie) [ed. 1947: 88-127, ed. 2001: 309-345]

Een boeiend gesprek tussen Menedemus en Ogygius, welke laatste op de terugtocht van Santiago de Compostella twee bedevaartsoorden in Engeland heeft bezocht: Onze-Lieve-Vrouwe van Walsingham en het graf van Thomas Becket in Canterbury. Ogygius beschrijft en Menedemus geeft voortdurend kritische commentaar, waarbij de hebzucht van de clerus en het twijfelachtige allooi van bedevaarten en de aanbidding van relieken scherp op de korrel worden genomen. Interessant is dit gesprek vooral omwille van het eigentijdse verslag van een bezoek aan de kathedraal van Canterbury.

 

31 Funus (De uitvaart) [ed. 1947: 152-175, ed. 2001: 346-367]

Phaedrus vertelt aan Marcolphus over de dood van twee van zijn vrienden. De ene regelde zijn begrafenis met veel pracht en praal, terwijl rond zijn sterfbed de dokters, een aantal bedelmonniken en de pastoor voor ruzie en onrust zorgden. De andere regelde zijn begrafenis in alle eenvoud en rust.

 

32 (Een feest met veel gangen) [ed. 2001: 368-374]

Apicius geeft Spudus raadgevingen in verband met het organiseren van een geslaagd feestmaaltijd voor een beperkte groep.

 

33 De rebus ac vocabulis (De vlag en de lading) [ed. 1947: 403-411, ed. 1967: 456-471, ed. 2001: 375-382]

Een dialoog over het ophouden van schone schijn: men doet vaak wel dingen (stelen, bedriegen, liegen, overspel plegen), maar wil niet die naam hebben (dief, bedrieger, leugenaar, echtbreker).

 

34 Charon (Charon) [ed. 1947: 35-42, ed. 2001: 383-389]

Een gesprek tussen Charon en Alastor, een wrekende kwelgeest uit de Griekse mythologie. Charon gaat een nieuwe boot kopen want de pest, maar vooral de oorlog (tussen Karel V en Frans I) en de godsdiensttwisten zorgen voor een grote toevloed van zielen richting hel.

 

35 (Een bijeenkomst van taalspecialisten) [ed. 2001: 390-396]

Een discussie tussen zeven pedante professoren over het woordje ‘anticomarita’. Erasmus levert hier satire op drie van zijn critici (Parijse theologen). Eén van hen, Pierre Cousturier, had in 1526 een boek uitgegeven over onrecht dat Maria aangedaan wordt met een taalfout in de titel (Apologeticum in novos anticomaritas). ‘Maritae’ betekent echter ‘echtgenotes’ of ‘gehuwd’.

 

36 Agamos gamos (Een huwelijk dat geen huwelijk is of Een ongelijk huwelijk) [ed. 1947: 239-254, ed. 2001: 397-410]

Twee vrienden spreken schande tegenover elkaar over een zestienjarig meisje dat van haar ouders is moeten trouwen met een veel oudere ruwe, ongezonde en verarmde edelman, alleen maar omdat ze uit zijn op zijn adellijke titel.

 

37 Cyclops sive Evangeliophorus (De cycloop of De evangeliedrager) [ed. 1947: 307-316, ed. 2001: 411-419]

Cannius ziet dat Polyphemus rondloopt met een evangelieboek en toont vervolgens aan dat deze zich helemaal niet evangelisch gedraagt. Het gaat hierbij om Nicolaas Kan en Felix Rex, twee secretarissen van Erasmus.

 

38 Aprosdionusa sive absurda (Non-sequiturs of Ongerijmdheden) [ed. 1947: 436-438, ed. 2001: 420-422]

Twee mannen die constant naast elkaar praten: de ene heeft het over een bruiloft, de andere over een scheepsreis die geteisterd wordt door een storm en piraten.

 

39 Hippeus anippos sive Ementita nobilitas (Een ridder zonder paard of Valse adel) [ed. 1947: 42-53, ed. 1967: 472-493, ed. 2001: 423-433]

Nestorius geeft Harpalus allerlei adviezen om op bedrieglijke wijze voor een ridder en edelman door te gaan.

 

40 Senatulus sive Gunaikosunedrion (De Tweede Kamer of Het vrouwenparlement) [ed. 1947: 175-183, ed. 2001: 434-441]

Het begin van een vergadering van vrouwen die samenkomen om te beslissen welke gedragsregels vrouwen moeten volgen en welke rechten zij moeten krijgen.

 

41 Diluculum (Dageraad) [ed. 1947: 390-399, ed. 1967: 494-511, ed. 2001: 442-450]

Nephalius overtuigt Philypnus ervan dat hij zijn dagen niet moet verslapen, want tijdens de ochtend is men monter en fris en werkt men het best.

 

42 Convivium sobrium (Een sober festijn) [ed. 1947: 411-417, ed. 1967: 512-523, ed. 2001: 451-456]

Een aantal vrienden ontmoeten elkaar in een tuin en vertellen elk de beste gedachte die zij de afgelopen week gelezen hebben.

 

43 Ars notoria (De kunst van het leren) [ed. 1947: 399-403, ed. 2001: 457-460]

Desiderius geeft Erasmius adviezen bij het studeren. Er is maar één goede methode: hard werken, toewijding en doorzetting.

 

44 Opulentia sordida (De rijke duitendief) [ed. 1947: 510-524, ed. 2001: 474]

Gilbertus vertelt over zijn maandenlang verblijf bij een rijke Venetiaanse familie, waar de pater familias op alle mogelijke manieren bezuinigde op eten en drinken. Erasmus verwerkt hier een eigen ervaring.

 

45 Exsequiae Seraphicae (Een serafijnse begrafenis) [ed. 1947: 438-459, ed. 2001: 475-494]

Twee vrienden praten over een uitvaart waarbij de dode gehuld was in een franciscanerpij. Het gesprek bevat heel wat kritiek op de franciscanen.

 

46 Ichtuophagia (Das Fischessen) [ed. 1947: 545-617, ed. 1967: 314-455]

Een erg lange (té lange) dialoog tussen een slager en een vishandelaar over de voor- en nadelen van het eten van vis en vlees, die geleidelijk verglijdt naar een discussie over allerhande politieke, religieuze en maatschappelijke kwesties (waarin Erasmus blijkbaar een aantal van zijn persoonlijke visies op deze kwesties ventileert).

 

47 Epithalamium Petri Aegidii (Das Hochzeitsgedicht des Petrus Aegidius) [ed. 1947: 232-239]

Een gesprek met de Muzen naar aanleiding van het huwelijk van de Antwerpse stadssecretaris Petrus Aegidius. Vooral bedoeld als vleierij van deze Aegidius en van enkele andere humanisten van de Leuvense universiteit.

 

48 Inquisitio de fide (Das Glaubensgericht) [ed. 1947: 316-332]

Barbatius is wegens ketterij in de ban van de Kerk geslagen. Aulus ondervraagt hem nu over de twaalf artikelen des geloofs en komt tot de conclusie dat Barbatius rechtgeloviger is dan vele zogenaamde katholieken. Weinig interessante dialoog.

 

49 Convivium religiosum (Das fromme Gastmahl) [ed. 1947: 332-381, ed. 1967: 20-123]

Eusebius heeft een aantal vrienden uitgenodigd voor een maaltijd in zijn luxueuze villa. Na het bezichtigen van de tuinen gaat de maaltijd gepaard met een (veel te) lang gesprek over allerhande religieuze onderwerpen. Na de maaltijd krijgen de gasten enkele geschenken en wordt de rest van de villa getoond. Ook dit is een weinig boeiende tekst.

 

50 Philodoxus (Der Ruhmbegierige) [ed. 1947: 495-510, ed. 1967: 524-553]

Philodoxus wil beroemd worden, maar zonder dat dit nijd uitlokt bij anderen. Symbulus geeft hem daarbij filosofisch getinte adviezen.

 

51 Epicureus (Der Epikureer) [ed. 1947: 617-640, ed. 1967: 554-597]

Hedonius en Spudaeus voeren een filosofisch gesprek over het goede en over geluk.

 

52 Merdardus sive concio (Merdardus oder die Predigt) [ed. 1947: 531- 544)

Een soort van wraakoefening van Erasmus tegenover een franciscaner monnik (ene Merdardus) die tijdens de Rijksdag Erasmus beschuldigde van een foutieve vertaling van het Magnificat en hem aanduidde als de oorzaak van de godsdiensttwisten. De gesprekspartners Hilarius en Levin noemen de franciscaan een ezel.

 

Thematiek

 

De grondig herwerkte editie van 1522 hield onder meer in dat kinderen enkel nog aan bod kwamen in een serie korte dialoogjes. Wel waren er verscheidene gesprekken tussen adolescenten. Belangrijke thema’s zijn de positie van de vrouw en het huwelijk. Ook de religie (met heel wat kritiek op paters en pastoors vanwege Erasmus) krijgt ruimschoots de aandacht, net als de kleine kantjes van de mens (bijgeloof, bedrog, naïviteit, krenterigheid). Een rode draad is verder het samengaan van bewondering voor de klassieke Oudheid en het christelijke geloof, fraai en beknopt vormgegeven in het zinnetje Sancte Socrates, ora pro nobis uit het Convivium religiosum [ed. 1967: 86].

 

De dialogen zijn meestal zo levendig en dramatisch uitgewerkt dat de lezer de geënsceneerde ontmoetingen als het ware voor zijn ogen ziet gebeuren. De conversaties tussen personen die elk een eigen mening vertolken, geeft Erasmus de gelegenheid om zijn onderwerp van verschillende kanten te belichten. Daarbij verwijzen de namen van de personages vaak naar de levenshouding of het standpunt van de spreker. Erasmus wilde zijn studenten en (jonge) lezers (de Colloquia zijn sinds 1522 opgedragen aan Erasmius Froben, het zoontje van zijn uitgever) niet alleen opvoeden tot goede latinisten maar ook tot betere christen mensen, levend volgens ethisch verantwoorde principes (vergelijk ed. 2001: 497, De utilitate), al verstond Erasmus daaronder niet steeds hetzelfde als de curie in Rome of de theologische faculteiten in Parijs en Leuven. Zijn gesprekken zijn bedoeld ad vitam instituendam (volgens de titel van een aantal drukken uit de jaren 1520). In een brief aan zijn vriend Reuchlin uit 1520 zegt Erasmus dat zijn gesprekken de lezer civilitas willen bijbrengen. Dit laatste dient waarschijnlijk begrepen te worden als ‘zich correct gedragen binnen de gemeenschap’ [ed. 1967: XIII].

 

Receptie

 

In 1559 kwam het volledige oeuvre van Erasmus op de Index terecht. In 1564 werd die maatregel gemilderd: door de theologen van Parijs of Leuven goedgekeurde werken mochten nu opnieuw gelezen worden. Zes titels, waaronder de Colloquia, bleven echter absoluut verboden, tot zij in 1900 dankzij een decreet van Leo XIII uit de Index konden verdwijnen [ed. 2001: 519].

 

Ondanks alles werden Erasmus’ Colloquia ‘ontzettend populair en volgde herdruk op herdruk, eeuwenlang, van het werk in zijn geheel of van een groep dialogen, als leesboek voor een volwassen publiek of als handboek voor de schoolgaande jeugd. Wat begon als een verzameling speelse conversaties voor jonge studenten die goed Latijn moesten leren spreken, groeide uit tot een subtiel meesterwerk van satire en sociale kritiek dat overal in Europa gretig gelezen werd, in de originele taal of in vertaling’ [ed. 2001: 525].

 

Profaan / religieus?

 

Een mengeling van beide.

 

Persoonlijke aantekeningen

 

De Colloquia mogen in het verleden dan al op veel appreciatie hebben kunnen rekenen, tegenwoordig zijn ze een stuk minder bekend dan pakweg de Lof der Zotheid. Is dat terecht? In 1947 noteerde Hubert Schiel: ‘Das “Lob der Torheit” hat bis in die jüngste Gegenwart immer wieder neue Auflagen und Uebersetzungen erlebt, die “Gespräche” dagegen (…) sind fast in Vergessenheit geraten. Aber gerade sie hat er [Erasmus] zum Sammelbecken gemacht für seine zeitlosen Wahrheiten, Weisheiten und gutgemeinten Spöttereien’ [ed. 1947: III]. Schiel is duidelijk (misschien iets té) enthousiast over de Colloquia: ‘Wie in einem Lustspiel sprüht es von Geistesblitzen und witzigen Einfällen, es jagen sich die Wortspiele, und stets ist in virtuoser Beherrschung der lateinischen Sprache die Sprechweise der Umwelt, dem Bildungsstand und der Denkungsart der redenden Personen angepasst, immer wird die Erkentniss, um die es gerade geht, in sokratischer Weise aus dem Beteiligten herausgesponnen und ihm auf den Leib zugeschnitten. Dass Erasmus den Schalck dick hinter den Ohren sitzen hatte, verraten seine Gespräche nicht weniger als sein vielgerühmtes “Lob der Torheit”’ [ed. 1947: VII-VIII].

 

Cornelis Augustijn zit naar het ons lijkt dichter bij de waarheid als hij stelt: ‘Natuurlijk zijn er enkele mislukkingen bij, het aantal daarvan blijft evenwel beperkt’ [Augustijn 1986: 140]. Zoals uit het inhoudsoverzicht hierboven reeds gebleken is, zijn een kleine minderheid van de Colloquia inderdaad te langdradig en vervelend om nog te kunnen bekoren, maar in de meerderheid van de gevallen gaat het om sprankelende dialogen en gesprekken die ons een heerlijk venster bieden op de grote en zeker ook kleine kantjes van de Europese maatschappij in de eerste helft van de zestiende eeuw. Via (meestal vlotte) gesprekken tussen allerhande nog steeds herkenbare typetjes en figuren is Erasmus in staat ons de voors en tegens te laten zien van de problemen en onderwerpen die voor de zestiende-eeuwer actueel waren. Dat het daarbij niet altijd duidelijk is wat Erasmus nu zelf dacht over die dingen, werd en wordt hem door sommigen kwalijk genomen (het beeld van Erasmus als de Eeuwige Twijfelaar), maar zijn scepticisme, zijn zoeken naar verzoening en evenwicht, zijn afkeer van fanatieke extremen en niet te vergeten zijn steeds parate humor zijn evenzovele pluimen op zijn hoed. Dat zijn humor sporadisch ook zelfspot kon bevatten (zoals wanneer hij een hoer laat zeggen dat de naar verluidt anderhalve ketter Erasmus in haar milieu beroemder is dan wie ook, waarna zij er wel aan toevoegt dat zij hem nog nooit in levenden lijve gezien heeft, zie ed. 1967: 204-205), maakt hem uiteraard nog sympathieker.

 

De volledige Colloquia zijn natuurlijk bereikbaar in de Opera omnia Desiderii Erasmi Roterodami, maar wij hebben ze leren kennen via twee Duitse vertalingen en één Nederlandse, waarbij helaas dient opgemerkt dat geen van deze drie vertalingen àlle gesprekken aanbiedt. Afgezien daarvan en zonder chauvinisme gezegd, lijkt ons de recente Nederlandse editie van Jeanine de Landtsheer uit 2001 de ‘beste koop’, zeker wat de vertaling zelf en de aantekeningen betreft. Onbegrijpelijk vinden wij dan weer dat De Landtsheer nergens de Latijnse titels van de gesprekken vermeldt, iets wat in de edities uit 1947 en 1967 (deze laatste een bloemlezing van Latijnse originelen met Duitse parallelvertaling) wél gebeurt.

 

Geraadpleegde lectuur

Cornelis Augustijn, Erasmus. Ambo, Baarn, 1986, pp. 139-147 (= hoofdstuk XIII: De Colloquia).

[explicit 28 oktober 2013]

searchclosebarssort-desc linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram