Jheronimus Bosch Art Center
Datering
XVI
Moderne editie
Bart Ramakers en Karel Eykman (ed./vert.), "List en bedrog - Drie rederijkerskluchten - Bezorgd en vertaald", Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2009, pp. 91-137
Taal
Middelnederlands

De dove bitster (anoniem) XVI

[Diplomatische teksteditie: W.N.M. Hüsken, B.A.M. Ramakers en F.A.M. Schaars m.m.v. M.R. Hagendoorn en J.P.G. Heersche (eds.), Trou Moet Blijcken. Deel 7: Boek G. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer ‘de Pellicanisten’. Uitgeverij Quarto, Assen, 1997, fol. 58r-64r = De dove bitster ed. 1997]

[Kritische teksteditie: Bart Ramakers en Karel Eykman (ed./vert.), List en bedrog. Drie rederijkerskluchten. Bezorgd en vertaald. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2009, pp. 91-137 = De dove bitster ed. 2009] [Hummelen 1 OG 9]

 

Genre

 

Het originele opschrift luidt: Een spel of estbatement vande dove bitster. Vers 37 (telling in de ed. 2009) spreekt van een cluijt. Een rederijkersklucht dus.

 

Auteur

 

Een anonieme rederijker uit de buurt van Dendermonde.

 

Situering / datering

 

Een afschrift van deze klucht (406 verzen in de ed. 2009) bleef bewaard in boek G uit het archief van de Haarlemse rederijkerskamer De Pellicanisten. Boek G werd geschreven in 1600: de erin bewaarde stukken dateren dus van vóór dat jaartal. Omdat in vers 16 sprake is van Dermonde (Dendermonde) mogen we veronderstellen dat de oorspronkelijke versie in de buurt van die stad ontstaan is, hoogstwaarschijnlijk ergens in de zestiende eeuw.

 

Inhoud

 

In de proloog komt de halfdove bidster (aanspreekster) Bate de eveneens halfdove Nelle uitnodigen om te waken bij het overleden kind van Nelles broer. Na heel wat misverstanden begrijpt Nelle eindelijk wat er aan de hand is. De boer Lippen Suermont, een andere broer van Nelle en de oom en peetvader van het overleden kind, stuurt Aechtgen Schoontooch, zijn knappe meid, om te gaan waken bij het kind. Als Aechtgen weg is, zegt Lippens vrouw, Vrolijck Betgen, dat ze de vorige avond in het donker werd benaderd door drie vrijers van Aechtgen die dachten dat ze met de meid te doen hadden. Lippen en zijn vrouw zullen die drie nu een lesje leren.

 

Lippen verkleedt zich als meid en één voor één leggen de vrijers ‘s avonds opnieuw contact. Lippen vraagt hen (als Aechtgen) iedere keer onmiddellijk om hun kleren uit te trekken, maar telkens doet Betgen alsof zij Lippen is en de vrijers worden ieder op hun beurt door Lippen/Aechtgen ergens verstopt (in een meelkist, een wastobbe en de schouw). Door respectievelijk te gaan meelziften (builen), wassen en vuur stoken krijgen de drie jongens het erg benauwd: het stof, het waswater en de rook maken hen blind. Uiteindelijk kunnen zij ontsnappen en naakt komen zij tegen de ochtend Aechtgen tegen, die terugkeert van de nachtwake. De drie vertellen het meidje wat er gebeurd is, maar zij begrijpt er weinig van. Zij neemt de drie ‘blinden’ even mee op sleeptouw, maar laat hen dan achter omdat het licht wordt en ze bevreesd is voor geroddel. De drie ‘blinden’ vallen in een gracht en het water verlost hen van hun blindheid. Zij gaan hun toevlucht zoeken in het armengasthuis.

 

Thematiek

 

Naast entertainment ook negatieve zelfdefiniëring: er wordt een loopje genomen met (boeren)jongens die het gemunt hebben op de eerbaarheid van knappe jonge maagden. Voor het burgerlijk publiek fungeren figuren uit het plattelandsmilieu als negatieve zelfbeelden.

 

Receptie

 

Stadsliteratuur. Het betreft hier een rederijkersklucht die waarschijnlijk ontstond in de buurt van Dendermonde en bewaard bleef in een Haarlemse rederijkerscontext.

 

Profaan / religieus?

 

Manifest profaan.

 

Persoonlijke aantekeningen

 

In 2000 verscheen van deze klucht een aparte editie: Saskia Hutten (ed.), De dove bitster. Een rederijkersklucht uit de collectie van Trou moet Blijcken. Cahiers voor de Nederlandse Letterkunde – 2000/2, Passage, Groningen, 2000.

 

De hertaling en de commentaar in de editie-2009 vertonen enkele zwakheden. Als Bate in vers 13 over Lippen zegt: Sijn jong wijff sal oock comen waecken gindere, wordt dit hertaald als: ‘Zijn vrouw komt ook waken bij hen binnen’, terwijl in de inleiding uit dit vers afgeleid wordt dat Betgen de ‘jonge vrouw’ van Lippen is [ed. 2009: 24]. Jong wijff dient echter gelezen te worden als ‘jonckwijf’ en betekent gewoon ‘dienstmeid’. Bedoeld wordt dus dat Aechtgen zal komen waken, zoals ook blijkt uit het verdere verloop van de klucht. Op het einde vragen de drie bedrogen vrijers aan Aechtgen om niets rond te bazuinen over het gebeurde. Aechtgen antwoordt dan [ed. 2009: 132 (verzen 374-375)]: Ick sou wel swijgen en dede mijn tonge. / Ick en salt niet clappen. Daer ick ben alleene. De hertaling van deze verzen luidt: ‘Mijn kaken op elkaar, ik houd mijn mond. / Ik zal niets aan een ander zeggen. Ik ben alleen’. Dit is een ronduit foutieve weergave die totaal niet laat uitkomen dat Aechtgen de drie vrijers voor de gek houdt. Wat zij zegt, is immers: ‘Ik zou het wel verzwijgen als ik geen tong had. / Ik zal het aan niemand vertellen als ik ergens alleen ben’. Met andere woorden: ze zal het gebeurde dus net wél gaan rondbazuinen.

 

Voor het overige is ook deze klucht weer verre van een meesterwerkje. Op 6 september 2000 werd De dove bitster opgevoerd te Utrecht naar aanleiding van het afscheid van de Utrechtse hoogleraar Wim Gerritsen. Naar verluidt verliep de voorstelling, mede door de slechte akoestiek van de aula, nogal verwarrend en chaotisch.

 

Geraadpleegde lectuur

 

  • Marike van Zessen, in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, deel 117 (2001), afl. 2, pp. 220 [recensie van de editie-2000].
  • Herman Pleij, Het gevleugelde woord. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1400-1560. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2007, pp. 426-427.

 

[explicit 27 december 1997/6 september 2013]

searchclosebarssort-desc linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram