Jheronimus Bosch Art Center
Datering
Circa 1520
Moderne editie
G.J. Boekenoogen (ed.), "Die evangelien vanden spinrocke metter glosen bescreven ter eeren vanden vrouwen", 's-Gravenhage, 1910
Taal
Middelnederlands

Die evangelien vanden spinrocke (anoniem) circa 1520

[Teksteditie: G.J. Boekenoogen (ed.), Die evangelien vanden spinrocke metter glosen bescreven ter eeren vanden vrouwen. ’s-Gravenhage, 1910 = Die evangelien vanden spinrocke ed. 1910]

[Hertaling: Dirk Callewaert (hert.), Die Evangelien van den Spinrocke – Een verboden volksboek ‘zo waar als evangelie’ (ca. 1510) – Ingeleid, vertaald en toegelicht. DNB/Uitgeverij Pelckmans, Kapellen, 1992 = Die evangelien vanden spinrocke ed. 1992]

NK 910

 

Genre

 

Een zogenaamd ‘volksboek’. Een postincunabel (prozadruk).

 

Auteur

 

Anoniem.

 

Situering / datering

 

Deze tekst werd uitgegeven te Antwerpen door Michiel Hillen van Hoochstraten. Boekenoogen dateert ‘wellicht circa 1520’ [ed. 1910: 8] en Callewaert ‘circa 1510[ed. 1992: 13] maar geen van beiden geeft doorslaande argumenten. Debaene, Knuvelder en Pleij dateren ‘circa 1520?’. Het unieke exemplaar bevond zich in 1910 in de Kön. Hof- und Staatsbibliothek te München [ed. 1910: 14].

 

Het is een gekuiste vertaling van het Franstalige Euuangiles des Quenoilles faittes en lonneur et exaucement des dames (ook gespeld Les Euvangiles des Quenouilles), waarvan de oudste bekende druk werd uitgegeven te Brugge circa 1480 door Colard Mansion. Er bestaan verder nog twee oudere Franse versies in handschriftvorm uit de late vijftiende eeuw: Chantilly, Musée Condé en Parijs, Bibliothèque Nationale (welke laatste tekst door Mansion gebruikt werd voor zijn uitgave) [ed. 1992: 13-15]. Van de Nederlandse bewerking moet al vóór 1488 een editie bestaan hebben, aangezien er van deze editie een exemplaar aanwezig was in de bibliotheek van een Anderlechtse kanunnik [Pleij 2007: 620].

 

In het Nederlands zijn er nog drie latere drukken bekend: Amsterdam, Harman Janszoon Muller, 1575 (incompleet, Den Haag, KB) / Rotterdam, Jan van Ghelen, XVIIa? (Göttingen, Bibliotheek) / Amsterdam, Jan Jacobsz. Bouman, 1662 (Leiden, BMNL / Den Haag, KB / Amsterdam, privébezit) [ed. 1910: 10-11, ed. 1992: 78 (noot 1)].

 

Inhoud

 

Gedurende zes winteravonden komen een aantal vrouwen ergens in een volkse stadswijk bij elkaar op een spinavond of spinning. De vrouwen hebben afgesproken om elke avond één van hen haar evangelie, dat wil zeggen: haar volkse wijsheden, te laten verkondigen, en de andere vrouwen mogen dar telkens hun glossen (commentaar) aan toevoegen. De vrouwen hebben een klerk geëngageerd om alles te noteren. Door de ogen van deze klerk volgen wij het verhaal en via zijn oren beluisteren wij de gesprekken. Als beloning wordt de klerk seks met één van de jongere dames beloofd, maar op het einde slaat hij dit aanbod toch af.

 

Thematiek

 

Weven was mannenwerk, terwijl spinnen een typisch vrouwelijke bezigheid was, zodat het spinrokken een (metonymisch) symbool voor de vrouw werd [ed. 1992: 21]. Boekenoogen stelt dat het gaat om een geestige parodie, waarbij het bijgeloof en de bakerpraatjes van oude wijven op de korrel genomen worden en een enkele keer een theologisch dispuut gepersifleerd wordt (2de dag, 4de kapittel) [ed. 1910: 2/4]. Debaene schrijft: ‘Populaire wetenswaardigheden, bijgeloof, e.d. als parodie bedoeld op evangelietekst met uitleg bij elk kapittel (“glose”)’. Knuvelder beschouwt de tekst als ‘een aantal komische vertellingen om de babbelzucht der vrouwen, hun bijgelovigheid en gebreken aan de kaak te stellen’. Pleij (1993) noteert: ‘Een scherpe satire op de veelsoortige vormen van bijgeloof die (stok)oude vrouwen aan elkaar uitwisselen en waarin ze hun jongere seksegenoten onderwijzen’.

 

In een artikel in Volkskunde uit 1990 en in zijn hertaling uit 1992 is Dirk Callewaert (nochtans een doctor in de Germaanse Filologie) om moeilijk te begrijpen redenen veel te positief over de oude vrouwen in kwestie en legt hij veel te weinig nadruk op het satirische element. Hij heeft het onder meer over een boekje met wereldse kennis, beoefend door eenvoudigen van geest, maar toch voorgesteld als een leer, dat afrekent met de gepretendeerde betere afkomst, de schijnheiligheid en de valse geleerdheid van de mannen met gezag [ed. 1992: 38/77]. Callewaert gaat helemaal uit de bocht wanneer hij schrijft: ‘Nog altijd wordt Die Evangelien vanden Spinrocke door specialisten als een verzameling beuzelpraatjes verguisd. Ten onrechte!’ [ed. 1992: 79]. Waarbij in een kantnoot een heleboel van deze specialisten (met citaatjes) worden opgesomd. Terwijl die specialisten wel gelijk hebben…

 

In hun recensies van de editie-1992 wezen Jozef D. Jansseens, Paul Verhuyck en een zekere H.P. Callewaert dan ook scherp terecht. Verhuyck noteert daarbij venijnig dat Callewaerts studie door de Olbrechtsstichting ‘om een of andere reden’ bekroond werd in 1990, en H.P. stelt: ‘Er is geen sprake van, dat deze tekst opwelde uit het “volk” of speciaal de massa op het oog had. Veeleer valt hij in de traditie van het karakteriseren van quasi-boerse types of heksachtige oude vrouwen, die een achterlijk bijgeloof aangewreven krijgen. Die beweging komt uit de laatmiddeleeuwse burgerij, die zich aldus probeert te onderscheiden van en verheffen boven een bedreigende plattelandscultuur’.

 

Het satirische gehalte van de tekst blijkt niet eens zozeer uit de ironische inleiding waarin die grote edelheit d(er) vrouwe(n) en(de) de grote duecht die va(n) he(m) coe(m)t [A2r] wordt vermeld, als wel uit het feit dat even later wordt gesignaleerd dat de evangelien van het spinrokken hun oorsprong vonden in de nigromancien van koning Serastes (Zarathustra) [A2v]. Bovendien worden de zes dames die de spinavonden leiden, respectievelijk voorgesteld als een oude hoer [A5r], als een ex-leerlinge in de zwarte kunsten en een ex-hoer die nu een parochiepriester aan de haak heeft geslagen [B3r], als een koppelares [C3r], als een vrouw met ketterse roots [C6r], nogmaals als een koppelares [D3v-D4r] en als een dochter van een medicijnmeester [E1r]. Ook het gegeven dat de klerk als beloning seks mag hebben met één van de jongere aanwezige dames [A4r], stelt de vrouwen uiteraard in een bedenkelijk daglicht. Ongetwijfeld omdat af en toe ook de clerus op de korrel genomen wordt (zie de parochiepriester die zijn meid ‘dag en nacht de biecht afneemt’), kwam het boek in 1570 op de Index terecht [ed. 1910: 12].

 

Receptie

 

Stadsliteratuur, waarin de oude vrouw fungeert als negatief zelfbeeld binnen de burgermoraal. Er is een nauw verband met Brugge (zie de Brugse druk van Mansion in het Frans, en zie onder meer ook het verhaal van de ooievaar-mens op het einde). Opvallend is dat de Middelnederlandse tekst vaak minder pikant is gemaakt dan de Franse Mansion-versie [ed. 1910: 6]. Als het gaat over een vrouw die in bed op de verkeerde manier over haar man kruipt, dan luidt het in het Frans van 1480: s’il a aucun membre roide qu’il se amollira… [als bij hem een bepaald lid stijf is, dan wordt dit slap…], en in het Middelnederlands: Al had hi eenigen lust om haer vrienscap te doen het soude hem vergaen…

 

Profaan / religieus?

 

Manifest profaan.

 

Aantekeningen

 

Mertens/Torfs VI 1976: 517-518, verwijzen naar een ‘punt’ (allegorische praalwagen) uit de Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwe-ommegang van 1564, met als titel Der Vrouwen Spinninge. De spinsters bedrijven naar verluidt boerdelijcke acten met de jonghe ghesellen die daar ook gekomen zijn. Dit ‘punt’ was de uitbeelding van een typische spinavond. Hoofdthema van het ‘punt’ was de bloeiende textielnijverheid, het flirten met jongens was slechts een zijdelings motief.

 

Van Boheemen e.a. 1989: 140-145, signaleert kerkelijk verweer tussen 1500 en 1800 tegen ‘gemengde samenkomsten van jongeren’, onder meer spinningen geheten.

 

Logghe 1992: 15-16, signaleert dat er nog in de zeventiende eeuw kerkelijk protest is tegen spinningen, waarop vrouwen en meisjes ’s avonds gezellig samenkomen om te spinnen. Jongens maakten de meisjes het hof, men zong liederen en vertelde verhalen die vaak weinig aansloten bij het christendom.

 

Verwijzingen naar de Evangelien vanden Spinrocke in de laatmiddeleeuwse literatuur zijn onder meer de volgende…

 

De Roovere ed. 1955 (vóór 1482)

  • 329 (verzen 17-18). Vroed rederijkersrefrein over roddelaars: Die vele clapt, clapt dickwils tontije / Ten zijn oock al Euangelien niet. Een verwijzing naar het ironische gebruik van de term ‘evangelie’ met als connotatie ‘pseudo-waarheid, leugens’.

Bijns ed. 1875 (1528)

  • 31 (Boek I, refrein 9, strofe d, verzen 5-14). Vroed rederijkersrefrein. Kritiek op vrouwen van lage komaf die zich met het geloof willen bezighouden: Waer sullen wij nu de doctorinnen laten? / Studeerdense min, tsou hem aen tspinnen baten. / Maer sij willen oock al disputeren / En argueren, / Devangelie uut legghen en exponeren / Bij haer commeren, noyt meerder abuys. / Tes wonder wat sij al practiseren; / Sij tribuleren, den goeden sijn sij een cruys, / Sij houden ooc scole binnen haer huys. / Noyt arger gespuys en quam uut neste.
  • 53 (Boek I, refrein 14, strofe u, verzen 12-13). Vroed rederijkersrefrein. Staet de wijsheit nu op spinsters en baghijnen, / So gaet dat geloove wel op plattijnen.
  • 57 (Boek I, refrein 15, strofe e, verzen 2-3). Vroed rederijkersrefrein. Spinsters, naeysters, malloten en danten, / Dit sijn Godwouts nu al doctorinnen.
  • 84-85 (Boek I, refrein 22, strofe g, verzen 3-4). Vroed rederijkersrefrein. Men gelooft precaren oft observanten niet, / Maer den spinroc devangelie exponeert.

dOnghelycke Munte ed. 1920 (1530)

  • 261 (verzen 614-617). Rederijkersspel. Den Daghelicxschen Snaetere (een appelwijf) zegt: By Lo ende jc ghaen spinnen een rocke / Hyeuwers by vergharynghe van mannen of wyfuen. / Want den Snaeter zal den Snaeter blyfuen / Wyen lief wyen leedt jc en cansme niet wachten. Associatie van spinavonden met geroddel en onwetende klap van gewoon volk.

De bekeeringe Pauli ed. 1992 (circa 1550)

  • 1r-1v (verzen 31-49). Rederijkersspel. De sinnekes in een blijkbaar ernstige referentie aan de evangelien vanden spinrocke. Het ene sinneke is met zijn spinnen bij vrouwen geweest die over het evangelie spraken. Dat vinden de sinnekes maar niets, want zij haten het evangelie.

De Const van Rhetoriken ed. 1986 (1555)

  • 133-135. Zotte rederijkersballade op de stok ‘comt alle ter spinninghe’. Een vrouwensatire met duidelijke referenties aan de Euangelien vanden Spinrocke.

Testament Rhetoricael II ed. 1979 (1561)

  • 72 (fol. 190r, vers 22). Vroed rederijkersrefrein op de stok ‘De Waerheyt des Euangelys laet by hu blyfuen’: schuut oudewyfsche fabulen wilt waerheyt spreken.

 

Persoonlijke aantekeningen

 

Ondanks het feit dat de Middelnederlandse versie vaak terughoudender is dan de Franse, bevat zij toch nog genoeg dubbelzinnigheden om interessant materiaal te leveren voor het onderzoek naar de erotische symboliek circa 1500. De toegepaste techniek is meestal de volgende: één van de zes vrouwelijke ‘evangelisten’ debiteert een of ander bijgeloof, waarna dit in de commentaar (de glose) vanwege één van de andere vrouwen een dubbelzinnig-erotische draai krijgt.

 

Zo zegt mevrouw Abonde in het 2de kapittel van de derde dag dat wie flerecijn wil vermijden, geen vlees van een kat of een beer mag eten. Waarop Beerte Corthiele (een naam die zelf al een knipoog bevat: vrouwen met korte hielen vallen immers makkelijk achterover op hun rug!) zegt dat daer tege(n)s goet waer te slapen op ten rugge den vrouwen ende den man anders [dat een goede remedie daartegen ook is dat de vrouw slaapt op haar rug en de man andersom], waarmee natuurlijk de coïtus bedoeld wordt [ed. 1910: C3r]. Van dit soort dubbelzinnigheden zit de tekst vol. De onderliggende boodschap is uiteraard dat oude wijven niet alleen bijgelovig, maar ook geil zijn.

 

Geraadpleegde lectuur

 

  • Luc Debaene, De Nederlandse Volksboeken – Ontstaan en geschiedenis van de Nederlandse prozaromans, gedrukt tussen 1475 en 1540. Antiquariaat Merlijn, Hulst, 1977 [onveranderde herdruk van de uitgave Antwerpen 1951], p. 268.
  • G.P.M. Knuvelder, Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde, deel I. L.C.G. Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1970 (5de, geheel herziene druk), p. 420.
  • Dirk Callewaert, “Die Evangelien vanden Spinrocke metter glosen bescreven ter eeren vanden vrouwen”, in: Volkskunde, jg. 91, nr. 4 (oktober-december 1990), pp. 261-274.
  • M.A. Schenkeveld-Van der Dussen (red.), Nederlandse Literatuur, een geschiedenis. Martinus Nijhoff, Groningen, 1993, p. 117 [tekst van Herman Pleij].
  • Jozef Janssens, De middeleeuwen zijn anders. Davidsfonds, Leuven, 1993, pp. 131-137.
  • R. Van Daele, Ruimte en naamgeving in Van den Vos Reynaerde. Secretariaat van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Gent, 1994, p. 345 (noot 452).
  • Orlanda S.H. Lie, “Hoerenwijsheid: de Middelnederlandse Evangelien vanden spinrocke”, in: Madoc, jg. 21, nr. 3 (najaar 2007), pp. 169-179.
  • Herman Pleij, Het gevleugelde woord – Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1400-1560. Bert Bakker, Amsterdam, 2007, pp. 618-620.

 

Recensies van de editie-1992

 

  • Jozef D. Janssens, “Laatmiddeleeuwse zelfhulpgroep. Verhalen van winterse spinavonden”, in: De Standaard der Letteren, nr. 2103 (29 augustus 1992).
  • Paul Verhuyck, in: Boekengids, jg. 71, nr. 1 (januari 1993), p. 56.
  • H.P., in: Bijdragen en Mededelingen tot de Geschiedenis der Nederlanden, deel 109 (1994), afl. 2, pp. 337-338.

 

[explicit 30 augustus 2007]

searchclosebarssort-desc linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram