Jheronimus Bosch Art Center
Datering
circa 1140
Moderne editie
Paul Verdeyen S.J. (vert.), "Willem van Saint-Thierry - Commentaar op het Hooglied", Averbode, 2007
Taal
Latijn

Expositio super Canticum canticorum ed. 2007

Expositio super Canticum canticorum ed. 1984

 

 

Expositio super Canticum canticorum

(Willem van Saint-Thierry) circa 1140

 

[Nederlandse vertaling: Paul Verdeyen S.J. (vert.), Willem van Saint-Thierry (1075-1148) – Commentaar op het Hooglied. Uitgeverij Altiora, Averbode, 2007]

 

[Nederlandse vertaling: Hedwig Vrensen ocso (vert.), Willem van St.-Thierry – Commentaar op het Hooglied. Monastieke cahiers – 1, Abdij Bethlehem, Bonheiden, 1984 (tweede herwerkte druk)]

 

 

Auteur

 

Willem van Saint-Thierry, geboren in de omgeving van Luik omstreeks 1075. In 1121 werd Willem gekozen tot abt van de benedictijnenabdij van Saint-Thierry (zeven kilometer ten noorden van Reims). In het jaar 1135 abdiceerde Willem als abt en werd hij opnieuw novice in de pas gestichte cisterciënzerabdij van Signy (in de Franse Ardennen). Na een korte ziekte stierf hij daar op 8 december 1148.

 

Genre

 

Een in Latijns proza geschreven mystiek-exegetisch commentaar op het Hooglied.

 

Situering / datering

 

Deze Latijnse tekst bleef slechts bewaard in drie handschriften, één uit de twaalfde eeuw en twee uit de vijftiende eeuw [ed. 2007: 15].

 

  • Charleville, BM Ms. 114, folio 110-179 (12de eeuw).
  • Uppsala (Zweden), Universitetsbiblioteket, Ms. C 79, folio 109-182 (15de eeuw).
  • Wolfenbüttel, Herzog-August-Bibliothek, Ms. Helmstedt 394, folio 1-30 (15de eeuw).

 

Tussen 1127 en 1130 bezocht de zieke Willem in de cisterciënzerabdij van Clairvaux de eveneens zieke Bernardus van Clairvaux. Beide abten brachten hun herstelperiode door met het samen lezen en becommentariëren van het Hooglied, waarbij Willem uitgebreide aantekeningen maakte. Deze gesprekken hebben bij Bernardus geleid tot zijn 86 preken op het Hooglied, en bij Willem tot de hier besproken tekst, waaraan hij begon na zijn intrede in Signy (na 1135 dus). Beide teksten worden beschouwd als de voornaamste werken van deze auteurs en als hoogtepunten van de middeleeuwse mystiek. Voor zijn commentaar baseerde Willem zich op de Vulgaat-versie van Sint-Hiëronymus. Deze versie kan erg verschillen van de huidige Bijbelvertalingen, die meestal verwijzen naar de Hebreeuwse oertekst. Voor de standaardeditie van Willems Latijnse tekst kan men terecht bij de door Brepols (Turnhout) uitgegeven reeks Corpus Christianorum – Continuatio Mediaevalis, deel 87, pp. 1-133.

 

Inhoud

In zijn voorwoord noemt Willem het Hooglied een ‘geschiedkundig drama’ en een ‘fabel of parabel’, met als onderwerp: koning Salomo nam als echtgenote een dochter van de farao van Egypte [ed. 2007: 22 (Boek I, hoofdstuk II, paragraaf 8)]. Het Hooglied bestaat naar verluidt uit vier delen of gezangen en ieder deel eindigt met een ‘samenslaap’, dit is met een vereniging van bruidegom en bruid [ed. 2007: 21 (Boek I, hoofdstuk II, paragraaf 6)]. Er zijn vier rollen in dit drama: de bruidegom en zijn vrienden, de bruid en een koor van jonge meisjes. Willem interpreteert de bruidegom en de bruid als Christus en de menselijke ziel die gevorderd is in de geestelijke liefde, de vrienden als engelen en de meisjes als de jonge en nog tere zielen [ed. 2007: 22 (Boek I, hoofdstuk II, paragraaf 7]. Willem onderscheidt namelijk drie spirituele stadia. De beginnelingen leven nog op het niveau van de animale (natuurlijke) mens. De gevorderden laten zich leiden door de inzichten van de redelijke ziel. En de volmaakten of contemplatieven worden geleid en gesterkt door de H. Geest die in hen leeft. (Het is een driedeling die we ook bij andere middeleeuwse mystici, onder meer bij Ruusbroec, aantreffen.)

 

‘Zoals de Egyptische bruid eertijds naar Salomo is gekomen, zo kwam de zondige maar bekeerde ziel naar Christus. Plechtig is die ziel als bruid onthaald’ [ed. 2007: 31 (Boek I, hoofdstuk IV, paragraaf 23)], zo vat Willem zijn mystieke interpretatie van het Hooglied bondig samen. De geestelijke zin van het Bijbelboek komt dus neer op het volgende [ed. 2007: 22 (Boek I, hoofdstuk II, paragraaf 9)]:

 

Als de ziel zich tot God heeft bekeerd en met het Woord Gods is gehuwd, wordt haar eerst het inzicht bijgebracht in de rijkdom van Gods voorkomende genade en wordt het haar verleend te proeven hoe zoet de Heer is. Daarna wordt ze teruggestuurd naar de kamer van haar geweten om er, in gehoorzaamheid aan de liefde, te worden onderricht, gelouterd, volkomen gezuiverd van ondeugden en gesierd met deugden. Dan zal ze worden waardig bevonden de geestelijke genade van de overgave te ontvangen en ook de gevoelens van een deugdzaam leven, die het bed van de Bruidegom betekenen.

 

In deze zin worden de verzen van het Hooglied, gespreid over twee boeken, 42 hoofdstukken en 197 paragrafen, dan voortdurend geduid. Willem behandelt overigens niet het volledige Hooglied: zijn tekst eindigt bij vers 4 van het derde hoofdstuk.

 

Thematiek

 

Over zijn gesprekken met Bernardus van Clairvaux rond het Hooglied deelt Willem mee: ‘Zoveel als de tijd van mijn ziekte het toeliet, zette hij met het Hooglied uiteen, maar dan alleen de morele betekenis, met weglating van de geheimvolle zin van dat deel van de Schriftuur’ [ed. 2007: 11]. Verdeyen noteert: ‘De morele betekenis verwijst naar een bepaalde lezing van dit Bijbels geschrift. Het Hooglied wordt gelezen en verklaard als een beschrijving van de persoonlijke ontmoeting tussen God en mens. (…) De geheimvolle zin verwijst naar de ontmoeting (en de eenheid) van Christus en zijn Kerk’ [ed. 2007: 12]. Inderdaad, in Boek I, hoofdstuk I, paragraaf 4, zegt Willem zelf: ‘Wij spitsen onze aandacht niet toe op de diepere mysteries die door het Hooglied worden bezongen, namelijk Christus en de Kerk. (…) Wegens ons beperkt inzicht vermelden wij alleen de morele zin van de tekst, die handelt over bruid en Bruidegom, dit is over Christus en de christenziel’ [ed. 2007: 20]. Vrensen merkt op: ‘Willem schrijft geen intellectueel commentaar, maar hij beschrijft zielstoestanden, het heen-en-weer van het menselijk hart in de afwisseling van vreugde en pijn, van licht en duisternis. Geen redenering als tussenschakel, maar een hart dat thuis is bij God’ [ed. 1984: 8-9].

 

Receptie

 

Kloosterliteratuur.

 

Profaan / religieus?

 

Manifest religieus.

 

Persoonlijke aantekeningen

 

Op 21 en 22 september 2021 was ik met twee oude schoolvrienden (Eddy Weyns en Walter Smits) op bezinning in de trappistenabdij Onze Lieve Vrouw van Koningshoeven (Tilburg) en ik had mij voorgenomen de editie-1984 van Willem van Saint-Thierry’s commentaar op het Hooglied, die al jaren onaangeroerd te wachten lag op verwerking, tijdens die dagen te lezen. Nu bleek dat in het winkeltje van de abdij en van de daaraan verbonden brouwerij, waar voornamelijk (trappisten)bier en (religieuze) boeken verkocht worden, de editie-2007 aanwezig was, aantrekkelijker uitgegeven en met een steviger kaft dan de editie-1984. Ik heb het boekje dan maar aangeschaft en dáárin verder gelezen. Met alle respect voor zuster Hedwig Vrensen, maar Paul Verdeyen is gespecialiseerd in de geschriften van Willem van Saint-Thierry en promoveerde zelfs over dit onderwerp, dus zijn inleiding en vertaling leken mij net iets betrouwbaarder.

 

Dat Willems Expositio slechts bewaard bleef in drie handschriften en stopt bij vers 4 van het derde hoofdstuk van het Hooglied zijn niet echt positieve signalen. Ofschoon dit laatste wellicht kan verklaard worden doordat Willem ziekelijk was en zich niet goed in zijn vel voelde, verwondert ons het gegeven van die drie povere handschriften toch niet echt. Verdeyen kan zijn bewondering voor Willem nauwelijks wegsteken (wie kan dat wel als het zijn of haar promotie-onderwerp betreft?), maar wij persoonlijk hadden al snel onze bekomst van de wollige en weinig inspirerende betoogtrant van de Luikse mysticus. En dat is niet, of toch niet direct, het gevolg van het vrij voorspelbare feit dat Willem een Bijbelboek dat manifest barst van de erotiek, een onschuldige draai geeft door die erotiek te gebruiken als kapstok waaraan een geestelijk-morele boodschap kan opgehangen worden. In Boek II, hoofdstuk XXXIX, paragraaf 176 verklaart Willem zelf: ‘Zoals wij reeds hiervoor hebben gezegd, willen wij aan de gedragingen van de lichamelijke liefde enkele beelden ontlenen die ons enig inzicht en enige ervaring kunnen bijbrengen aangaande de geestelijke liefde en de gevoelens van Bruidegom en bruid’ [ed. 2007: 139]. Dat resulteert dan constant in het soort gesublimeerde erotiek dat we zo goed kennen van andere middeleeuwse mystici en mysticae. Typisch is bijvoorbeeld de commentaar bij Hooglied 1, 16, dat in de Vulgaat luidt: ‘Ons bedje is bloemrijk’. Willem schrijft dan:

 

Want dit bloemrijke bed is de plaats van een wonderbare vereniging, van een verrukkelijk genieten van elkaar, van een vreugde die elk begrip en elk vermoeden overtreft, ook voor hen aan wie dit alles wordt geschonken. Wij bedoelen de vereniging tussen God en de mens op weg naar God, tussen de geschapen geest en de ongeschapen Geest. Wij spreken van bruid en Bruidegom, omdat wij woorden zoeken die in menselijke taal enigszins de zoetheid en de tederheid beschrijven van die ontmoeting. [ed. 2007: 77 (Boek I, hoofdstuk XX, paragraaf 91)]

 

Nee, het is niet dat sublimeren van erotiek dat Willems tekst zwaar verteerbaar maakt, het is vooral de wolligheid en de omslachtigheid, het honderd maal opnieuw formuleren van gedachten die ook in drie, vier zinnen kunnen samengevat worden. Slechts één enkele keer deed Willem ons uit onze leeslethargie wakker schrikken: wanneer hij in Boek II, hoofdstuk XLI, paragrafen 188-189, naar aanleiding van Hooglied 3, 2 (ik zal opstaan en rondlopen in de stad) plots een uithaal serveert naar zijn collega-monniken:

 

Over welke stad gaat het? Over de wereld. Welke stad is dit? Ik zeg het met droefheid: de wereldse wereld en de Kerk in de wereld. Nog iets meer zal ik zeggen en ik zeg het met grote droefheid: iedere orde, de hele religieuze staat. (…) Welke monnik die de armoede van Christus beloofd heeft, spant zich de dag van vandaag niet in om bezittingen te verzamelen en om met dikke geldbuidels zelfs de rijken in de wereld voorbij te streven? Het grootste deel van de wereld is bezit van religieuzen. In de woestijnen worden paleizen opgericht, op eenzame plaatsen en in spelonken worden fijne cellen gebouwd. Wie intreedt in het religieuze leven, vindt het voortaan beneden zijn waardigheid om nog te voet al was het maar een klein stukje weg af te leggen. Zij horen het wel graag christenen of leerlingen van Christus te worden genoemd, maar, om het nu zacht te zeggen, zij volgen toch niet voldoende het voorbeeld van Christus of van de leerlingen van Christus. [ed. 2007: 146-147].

 

Nou! Vier eeuwen vóór de Reformatie is dat! Zou een passage als deze mee kunnen verklaren waarom Willem abdiceerde als abt?

 

Wat Bosch betreft. Willems Expositio is wel interessant omdat het ons verder materiaal aanlevert in verband met enkele beeldspraak-topoi, maar – zoals we ook elders naar aanleiding van andere tekstbronnen opmerkten – met de wereld van de middeleeuwse mystiek heeft het oeuvre van Jheronimus weinig of niets te maken.

 

[explicit 22 november 2021]

searchclosebarssort-desc linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram