Jheronimus Bosch Art Center
Datering
1516
Moderne editie
Robrecht Lievens (ed.), "Tghevecht van Minnen, naar de Antwerpse inkunabel van 1516 uitgegeven", Leuvense Studiën en Tekstuitgaven - deel XVI, Uitgeverij Nauwelaerts, Leuven, 1964
Taal
Middelnederlands

Tghevecht van Minnen (anoniem) 1516

[Teksteditie: Robrecht Lievens (ed.), Tghevecht van Minnen, naar de Antwerpse inkunabel van 1516 uitgegeven. Leuvense Studiën en Tekstuitgaven – deel XVI, Uitgeverij Nauwelaerts, Leuven, 1964 = Ghevecht van Minnen ed. 1964]

[NK 2115] [Franssen 30]

 

Auteur

 

Wellicht een anoniem gebleven Antwerpse rederijker (door Lievens werd Anna Bijns gesuggereerd). De taal is de Vlaams-Brabantse rederijkerstaal van circa 1500 [ed. 1964: 33-38].

 

Genre

 

Naar de vorm een postincunabel. Naar de inhoud een Middelnederlandse berijmde ars amandi.

 

Situering / datering

 

Tghevecht van Minnen (886 verzen) verscheen in druk bij Jan van Doesborch te Antwerpen in 1516 (zie het explicit). Slechts één exemplaar bleef bewaard (München, Bayerische Staatsbibliothek) [ed. 1964: 9 / 11].

 

Inhoud

 

Op rijm worden de zorgen en problemen van de ‘venusjankers’ behandeld: minnaars wier liefde niet beantwoord wordt. De tekst begint met een allegorisch tafereel. De ‘actoer’ (verteller) ziet een jongeling in een strijdperk staan die door vier vrouwen met pijlen beschorten wordt: een ghevecht van minnen (liefdesstrijd). De vier vrouwen zijn personificaties van Minne, Ghestadichede, Onghestadicheyt en Jalozije. Nadat elk van de vier vrouwen tot de jongeling gesproken heeft, geven Wijsheyt en Proper Natura (weer twee allegorische vrouwen) hun commentaar. Na een klacht van de ‘minnaar’, even onderbroken door Minne, geeft deze laatste een beschrijving van het doen en laten van de venusjankers. Deze beschrijving wordt op haar beurt weer even onderbroken door een tweede klacht van de ‘minnaar’. De ‘actoer’ komt dan waarschuwen dat ook meisjes slachtoffer kunnen worden van onbeantwoorde liefde, waarna een verliefd ‘meesken’ een liefdesklacht uit.

 

De tekst eindigt met enkele remedies tegen de mutse (het liefdesverdriet). Eén remedie is, zoals Ovidius reeds leerde, niet blijven treuren maar veel met andere vrouwen omgaan. Een andere remedie is het overdenken van Christus’ Passie. Christus heeft immers meer geleden dan om het even welke venusjanker. Dit is een geestelijke remedie die gericht is op het hiernamaals en de venusjanker herinnert aan de geestelijke plichten die hij in al zijn liefdesverdriet wel eens wil vergeten.

 

Vergelijk ook ed. 1964: 21-26.

 

Thematiek

 

Troostend advies aan personen met amoureuze problemen. Alles lijkt te culmineren in de moraal: Als ghi wilt minnen, mint al met mate (een vers uit het refrein – een liefdesklacht – van het ‘meesken’). Bovendien eindigt de tekst op een sterk doorklinkende stichtelijke noot (mediteren over Christus’ Passie doet liefdesverdriet vergeten).

 

Receptie

 

Stadsliteratuur. Het betreft hier een rederijkersproduct dat gedrukt werd te Antwerpen. Verband met Antwerpen.

 

Profaan / religieus?

 

Overwegend profaan, met op het einde een sterke religieuze inslag.

 

Geraadpleegde literatuur

 

  • Peter J.A. Franssen, Tussen tekst en publiek – Jan van Doesborch, drukker-uitgever en literator te Antwerpen en Utrecht in de eerste helft van de zestiende eeuw. Rodopi, Amsterdam-Atlanta (Ga), 1990, p. 63 (nr. 30).

 

[explicit 27 juli 1996]

searchclosebarssort-desc linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram