Jheronimus Bosch Art Center
Datering
Circa 1136
Moderne editie
Mark Nieuwenhuis (vert.), "Geoffrey van Monmouth - Geschiedenis van de Britse koningen", Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2000
Taal
Latijn

Historia regum Britannie

[De Geschiedenis van de Britse Koningen]

(Geoffrey of Monmouth) circa 1136

[Teksteditie: Mark Nieuwenhuis (vert.), Geoffrey van Monmouth: Geschiedenis van de Britse koningen. Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2000 = Historia regum Britannie ed. 2000]

 

Genre

 

De Historia regum Britannie is een in het Latijn geschreven prozakroniek. Omwille van het weinig betrouwbare historische karakter (zie infra) gaat het echter eerder om een pseudo-kroniek.

 

Auteur

 

Geoffrey of Monmouth (Galfridus van Monmouth, bijgenaamd Galfridus Arturus) was afkomstig uit Monmouth, een plaatsje in Wales, waar hij waarschijnlijk omstreeks 1100 geboren werd. In de jaren 1129-1151 verbleef hij in Oxford waar hij werkzaam was als magister (leraar) en waarschijnlijk verbonden was aan de kapittelkerk van St. George in de hoedanigheid van kanunnik. In Oxford werkte hij van 1130 tot 1138 aan de Historia regum Britannie (moderne spelling: Historia regum Brittanniae), zijn hoofdwerk. Daarnaast schreef hij ook nog de Profetieën van Merlijn (in proza) en een Vita Merlini (in verzen). In 1152 werd Geoffrey bisschop van St. Asaph in Wales. Hij stierf in 1155.

 

Situering / datering

 

Geoffrey voltooide zijn Historia kort vóór 1139. De meer dan tweehonderd overgeleverde handschriften en de vele vertalingen (onder meer een aantal malen in het Welsh) en bewerkingen laten toe om van een middeleeuwse bestseller te spreken. Het werk had heel wat invloed op latere Latijnse kronieken en op de Middellatijnse poëzie. De bekendste (Franse) bewerking is de van 1155 daterende Roman de Brut, geschreven door de van Jersey afkomstige dichter Wace. Delen van de Historia werden door Jacob van Maerlant bewerkt in zijn Spiegel Historiael (late dertiende eeuw).

Moderne edities van de Latijnse tekst werden bezorgd door E. Faral in 1929 (herdruk in 1973) en N. Wright in 1984. In 1966 bezorgde L. Thorpe een Engelse vertaling, in 1992 vertaalde L. Mathey Maille de tekst in het Frans [zie voor verdere gegevens ed. 2000: 25].

 

Inhoud

(De indeling in hoofdstukken is aangebracht door de vertaler.)

 

Voorwoord

De auteur vertelt dat hij van Walter, de aartsdiaken van Oxford, een oud, in het Brits geschreven boek heeft gekregen dat het verhaal vertelt van de Britse koningen. Hij heeft nu het plan opgevat dit werk in het Latijn te vertalen en draagt het op aan de Engelse koning (Steven van Blois) en aan de graaf van Gloucester (Robert).

 

De omzwervingen van Brutus

Brutus was een achterkleinzoon van de na de val van Troje naar Italië uitgeweken Aeneas. Zijn moeder stierf bij de geboorte en toen hij 15 was, doodde hij per ongeluk zijn vader (zoals door waarzeggers voorspeld was). Hierom werd hij uit Italië verbannen en hij kwam terecht in Griekenland, bij nakomelingen van de Trojaanse prins Helenus (een zoon van Priamus) die door de Griekse koning Pandrasus als slaven werden behandeld. Brutus wordt al spoedig de leider van deze Trojaanse kolonie en hij slaagt erin na een reeks bloedige confrontaties met zijn volk de vrijheid te veroveren.

Brutus huwt de dochter van koning Pandrasus en met 324 schepen vertrekken de Trojanen, op zoek naar een nieuw land. Zij raadplegen op een eiland een beeld van de godin Diana en vernemen dat zij op een eiland in de oceaan voorbij Gallië een nieuwe thuis zullen vinden. Zij komen eerst terecht in Afrika (Mauretanië), dan in de Tyrrheense Zee (waar ze nog andere afstammelingen van Trojaanse vluchtelingen aantreffen) en bereiken ten slotte Aquitanië, waar ze stevig huishouden en enkele bloedige veldslagen leveren met Goffar de Pict, koning van de Poitevijnen. Wanneer Goffar hulp krijgt van andere Gallische vorsten, trekt Brutus met zijn Trojanen weer weg en hij bereikt na korte tijd Albion.

 

De eerste Britse koningen

Een bijzonder weinig interessant hoofdstuk, hoofdzakelijk bestaande uit saaie opsommingen van de elkaar in snel tempo opvolgende oude Britse vorsten, gaande van Brutus tot de komst van de Romeinen.

 

De Romeinse overheersing

Iets boeiender wordt het wanneer Julius Caesar op de Britse eilanden arriveert, al is het allemaal historisch bekeken zeer onbetrouwbaar. Zo zou Julius, toen hij de naam van het land en het volk hoorde, gezegd hebben: ‘Bij Hercules! Wij Romeinen en Britten behoren tot hetzelfde geslacht want wij stammen af van het volk van Troje’. Het neemt niet weg dat Caesar tot drie maal toe bloedige veldslagen moet leveren, alvorens hij een voet aan de grond krijgt in Brittannië. Vervolgens krijgen we weer van die dorre opsommingen van de elkaar opvolgende Britse vorsten. Het eindigt (voorlopig) met een zekere Constantijn die drie zonen heeft: Constans, Aurelius Ambrosius en Uter Pendragon.

 

De komst van de Saksen

Constans wordt (een zwakke) koning en hij wordt al snel uitgeschakeld door zijn rivaal Vortigern. Aurelius en Uter vluchten naar Bretagne. Vortigern krijgt via enkele voorname asielzoekers contact met de Saksen en doet een beroep op hen voor de verdediging van zijn land. Ook dit deel is weer grotendeels een aaneenschakeling van veldslagen en oorlogen. Vortigern ontdekt ook een jongetje dat over profetische gaven blijkt te beschikken: Merlijn.

 

De profetieën van Merlijn

Een apart deel wordt gewijd aan de voorspellingen van Merlijn, die veel wazige dierensymboliek bevatten en even onbegrijpelijk zijn als de voorspellingen van Nostradamus.

 

Strijd tegen de Saksen

Aurelius Ambrosius keert terug uit Bretagne, verslaat Vortigern en de Saksische immigranten en wordt de nieuwe koning. Op aanraden van Merlijn gaan ze grote stenen halen in Ierland om die naar Brittannië te brengen, wat pas lukt na een hevige, door Uter Pendragon geleide strijd tegen de Ieren. In Brittannië dienen de stenen als begraafplaats voor Britse helden (hier wordt wel degelijk verwezen naar Stonehenge). Nadat Aurelius in opdracht van de zoon van Vortigern vergiftigd werd, wordt Uter Pendragon de nieuwe koning. Dankzij de toverkunsten van Merlijn verwekt deze bij Ingerna, de vrouw van zijn rivaal Gorlois (de hertog van Cornwall), een kind: Merlijn zorgt ervoor dat Uter de gedaante van Gorlois aanneemt.

 

Koning Artur

Na de dood van Uter Pendragon wordt diens vijftien jaar oude zoon Artur de nieuwe koning. Zijn eerste opdracht is het verslaan van de Saksen die het land opnieuw bedreigen. Artur slaagt daarin met glans en bezorgt Brittannië een twaalfjarige periode van vrede. Artur trekt in die tijd allerlei dappere mannen uit verre landen aan voor zijn hofhouding en de hoofsheid aan zijn hof bereikt een zeer hoge vlucht. Maar dan besluit Artur heel Europa aan zijn gezag te onderwerpen, en ook daarin slaagt hij. Artur bevindt zich nu op het toppunt van zijn macht en ‘de Britse beschaving had destijds zo’n hoog peil bereikt dat Brittannië met zijn grote rijkdom, de pracht en praal van zijn uiterlijk vertoon en de hoofsheid van zijn inwoners alle andere koninkrijken overtrof. Elke ridder in Brittannië die vermaard was om zijn moed droeg kleding en wapens van dezelfde kleur. Hoofse vrouwen, die soortgelijke kleding droegen, keurden geen enkele ridder hun liefde waardig die zich niet driemaal in de strijd had bewezen. Zo werden de vrouwen kuiser en deugdzamer en de ridders die hen beminden moediger’ [ed. 2000: 169].

De Romeinen willen vervolgens dat Artur zich aan hen onderwerpt. Deze weigert en zo ontstaat op het Europese vasteland een lange oorlog tussen de Britten en de Romeinen die uiteindelijk door Artur gewonnen wordt. Wanneer hij naar Rome wil oprukken, bereikt hem echter het bericht dat zijn neef Modred, die hij het gezag over Brittannië had toevertrouwd, hem verraden heeft. Zijn vrouw Guinevere (Guennuera) heeft overspel gepleegd met Modred. Artur keert terug om de verrader Modred te doden, maar hij raakt zelf ook dodelijk gewond. Men brengt hem naar het eiland Avalon om te genezen. In één handschrift (dat door Wright werd uitgegeven en door Nieuwenhuis hier wordt vertaald) wordt gesteld dat hij in 542 overleed.

 

De nadagen van het koninkrijk Brittannië

We krijgen dan weer een opsomming van de Britse koningen die Artur opvolgden. Die zijn echter van een heel wat kleiner kaliber dan Artur. Brittannië wordt elf jaar lang geteisterd door een dodelijke epidemie waardoor de Britten (en de Saksen) bijna uitgeroeid worden. Als de epidemie is uitgewoed, laten de Saksen talrijke landgenoten uit Germanië overkomen. Op dat moment eindigt de heerschappij van de Britten op het eiland en beginnen de Angelsaksen te regeren. Adelstan (925-939) is de eerste Angelsaksische koning die over heel Engeland regeert.

 

Thematiek / receptie

 

Geoffrey of Monmouth droeg zijn Historia op aan wereldlijke heersers, maar in de verschillende handschriften komen de opdrachten niet overeen. In de meerderheid van de manuscripten wordt in het voorwoord graaf Robert van Gloucester, de oudste bastaardzoon van koning Henry I, aangesproken. In een kleiner aantal manuscripten richt Geoffrey zich tot Robert van Gloucester én tot Waleran van Meulan, een machtige Anglo-Normandische edelman. In één handschrift (dat van de editie-Wright) worden Robert van Gloucester en koning Steven aangesproken.

 

De Historia regum Britannie was dus duidelijk hofliteratuur, wat alleen reeds te merken is aan het feit dat de tekst voor het overgrote deel bestaat uit één lange aaneenschakeling van oorlogen en veldslagen. De verschillende opdrachten kunnen meer dan waarschijnlijk verklaard worden vanuit de politieke situatie in Engeland in het tweede kwart van de twaalfde eeuw. In 1138 ontstond er namelijk een burgeroorlog tussen Matilda, de dochter van Henry I die door haar vader als troonopvolgster was aangewezen, en haar aanhangers (onder wie Robert van Gloucester) enerzijds, en anderzijds koning Steven en zijn volgelingen (onder wie Waleran van Meulan). Deze woelige periode eindigde in 1153, toen Matilda’s zoon Hendrik van Anjou (de latere koning Henry II) naar Engeland kwam en een vredesakkoord sloot met koning Steven.

 

Geoffrey, die zelf uit een Normandische kolonistenfamilie in Wales stamde, had in elk geval banden met het Anglo-Normandische hof, dat sinds 1066 (Willem de Veroveraar) in de plaats van het Angelsaksische hof gekomen was (in 1154 zouden met Henry II de Plantagenets aan de macht komen). Volgens Karl Langosch was het Geoffrey’s bedoeling om de overwinnaars en overwonnenen (Normandiërs en Angelsaksen), nog geen eeuw na Hastings, te confronteren met een aantal roemvolle voorbeelden uit het verleden waarbij de vroegere Trojaans-Romeinse eenheid kon fungeren als ideaal voor een nieuwe Anglo-Normandische samenhorigheid. Wij persoonlijk geloven daar niet erg in, omdat Geoffrey op het einde van zijn tekst ietwat smalend stelt dat hij het schrijven over de Saksische koningen overlaat aan Willem van Malmesbury en Hendrik van Huntingdon, twee tijdgenoten van hem die blijkbaar eerder aan de kant van de (onderworpen) Angelsaksen stonden en dezen steunden in hun pogingen om hun tradities en bezittingen te beschermen tegen de nieuwe Normandische heersers (via het verzamelen van zoveel mogelijk historiografisch materiaal).

 

Willem van Malmesbury voltooide in 1125 de Gesta regum Anglorum [De Daden van de Engelse Koningen] en Hendrik van Huntingdon voltooide in 1133 een Historia Anglorum [De Geschiedenis van de Engelsen]. Geoffrey zelf lijkt als Normandiër eerder aan de kant van de op dat moment reeds eeuwenlang (door de Angelsaksen) onderdrukte Keltische Britten te staan: in zijn Historia wordt voortdurend verteld vanuit het standpunt van deze Britten en de Angelen en de Saksen worden steevast afgeschilderd als indringers, verraders en onbetrouwbare opportunisten. Jozef Janssens verklaart dit als volgt: ‘De Kelten zagen in Willem de Veroveraar en zijn erfgenamen bevrijders van het lang getorste juk. Ze presenteerden de nieuwe machthebbers fier hun oeroude geschiedenis, wat dezen trouwens goed uitkwam: ze zouden zich voordoen als de rechtmatige opvolgers van de Keltische vorsten, zodat zij dank zij koning Artur over een afstammingslijn beschikten die minstens even prestigieus was als die van de Franse koning, hun leenheer. De man die dit Keltisch-Normandisch project literair gestalte gaf, was de geleerde magister Galfridus van Monmouth’.

 

Persoonlijke notities

 

Geoffrey van Monmouth beweert in zijn proloog dat hij een oud, in het Brits geschreven boek in het Latijn heeft vertaald, maar dat is ostentatief gelogen. Geoffrey maakte gebruik van een aantal Latijnse bronnen, onder meer Gildas’ De excidio et conquestu Britanniae [Over de verwoesting en verovering van Brittannië], de anonieme Historia Brittonum [Geschiedenis van de Britten] en Beda’s Historia ecclesiastica gentis Anglorum [Kerkgeschiedenis van het Engelse volk] (waarmee Geoffrey het overigens voortdurend oneens is: nogmaals een signaal dat hij niét erg sympathiek stond tegenover de Angelsaksen), en voor de rest vermengde hij naar het zich laat aanzien mondelinge overleveringen van de Britten met zijn eigen fantasie. Karl Langosch noemt de Historia dan ook terecht ‘ein wunderliches Gemisch von Geschichte, Sage und Mythos ( … ) sowie eigener Erfindung’ en Janssens heeft het over ‘fantasievolle geschiedschrijving’.

 

Sommige geleerde tijdgenoten van Geoffrey hadden dat ook al door. Gerald van Wales (+1223) heeft het in zijn Reis door Wales over een waarzegger die gekweld werd door boze geesten: legde men het evangelie van Johannes op zijn borst, dan verdwenen de demonen, maar legde men Geoffrey’s Historia in de plaats, dan kwamen ze in groten getale terug. Willem van Newburgh, die op het einde van de twaalfde eeuw een geschiedenis van Anglo-Normandisch Engeland schreef, noemt Geoffrey een ‘sprookjesverteller’ en spoort aan diens ‘fabeltjes’ te negeren: ‘Hij heet Geoffrey en heeft Artur als bijnaam omdat hij sprookjesverhalen over Artur aan oude sagen van de Britten heeft ontleend; hij heeft daar zijn eigen verzinsels aan toegevoegd en door er de fraaie glans van de Latijnse taal op aan te brengen heeft hij ze vermomd met de respectabele naam van geschiedenis’ [ed. 2000: 22].

 

Anderen lijken echter minder negatief tegenover de Historia te hebben gestaan (bij ons bijvoorbeeld Jacob van Maerlant) en in ieder geval heeft Geoffrey de nodige cultuurhistorische invloed gehad. Vanuit zijn Historia zijn onder meer koning Lear, Artur en de profeet Merlijn aan hun opmars door de West-Europese literatuur begonnen en de Historia heeft onrechtstreeks de weg geëffend voor de ontwikkeling van de volkstalige Arturroman (met onder meer Chrétien de Troyes) door Artur voor het eerst in een positief daglicht te stellen en hem als dusdanig te presenteren aan een niet-Keltisch publiek (de rechtstreekse beïnvloeding gebeurde via de Roman de Brut).

 

In zijn recensie van Nieuwenhuis’ vertaling neemt Sjoerd Levelt naar ons aanvoelen Geoffrey’s gebrek aan historische ernst nogal licht op: ‘Daarboven [sic] betwijfel ik of het voor het begrip van de twaalfde-eeuwse tekst wel relevant is of Geoffrey “historische” waarheden schreef. Mij lijkt het, gezien zijn subversieve houding tegenover Beda, belangrijker na te gaan hoe Geoffreys versie van de Britse geschiedenis zich verhield tot de kennis en verwachtingen van zijn publiek, niet tot de kennis en verwachtingen van een moderne historische onderzoeker’. Dat is natuurlijk maar half waar, al blijft het inderdaad interessant te weten wat Geoffrey met zijn Historia bij zijn primaire doelpubliek beoogde te bereiken (zie supra).

 

Wij zijn het echter volledig oneens met Levelt, waar hij noteert: ‘Nieuwenhuis toont zich een verdienstelijk vertaler die de humor en creativiteit, het vakmanschap en enthousiasme van Geoffrey goed weet over te brengen. De Historia regum Britannie zal zich dankzij deze uitgave derhalve in onze regio na zoveel eeuwen opnieuw kunnen verheugen in een levendige belangstelling’. Van zulke flagrante staaltjes van gebrek aan relativeringsvermogen, typisch voor geleerden die met hun neus op een onderzoeksobject zitten gedrukt (Levelt is immers bezig met een studie over de verwerking van de Historia in de Spiegel Historiael van Maerlant), houden wij niet. Humor, creativiteit, enthousiasme? Laten we wel wezen: Geoffrey’s Historia mag dan nogal wat cultuurhistorisch (geen historisch!) belang hebben, een opvallend fraai geschreven tekst is het zeker niet, laat staan dat men er veel leesplezier aan zou beleven. Een flink langdradige opsomming van (grotendeels dan nog uit de eigen duim gezogen) vorsten en veldslagen: dat is waar de Historia regum Britannie hoofdzakelijk op neerkomt.

 

Geraadpleegde literatuur

 

  • Jozef Janssens, De Graal en de ridders van de Ronde Tafel. Leuven, 1995, pp. 11-15.
  • Karl Langosch, Mittellatein und Europa. Führung in die Hauptliteratur des Mittelalters. Darmstadt, 1990, pp. 190-191.
  • Sjoerd Levelt, “De tweede verdietsing van ‘Dystorie van ouden Bertaengen’” (recensie van Historia regum Britannie ed. 2000), in: Queeste, jg. 8 (2001), nr. 1, pp. 87-91.
  • Thea Summerfield, “Geoffrey van Monmouth en zijn bestseller” (recensie van Historia regum Britannie ed. 2000), in: Madoc, jg. 16, nr. 2 (zomer 2002), pp. 111-114.

 

[explicit 12 mei 2002]

searchclosebarssort-desc linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram