Jheronimus Bosch Art Center
Datering
circa 1260
Moderne editie
William Granger Ryan (vert.), "Jacobus de Voragine - The Golden Legend - Readings on the Saints", twee delen, Princeton University Press, Princeton (New Jersey), 1993
Taal
Latijn

Legenda aurea (Jacobus de Voragine) circa 1260

[Engelse vertaling: William Granger Ryan (vert.), Jacobus de Voragine. The Golden Legend. Readings on the Saints. Twee delen, Princeton University Press, Princeton (New Jersey), 1993, 391 + 400 blz. = Legenda aurea I/II ed. 1993]

[Duitse vertaling: Richard Benz (vert.), Die Legenda aurea des Jacobus de Voragine. Aus dem Lateinischen übersetzt. Verlag Lambert Schneider, Heidelberg, 1979 (9), 1027 blz. = Legenda aurea ed. 1979]

 

Genre

 

Een in Latijns proza geschreven verzameling of compilatie van heiligenlevens. De oorspronkelijke titel was Legenda Sanctorum (Teksten over de Heiligen). Door zijn immense populariteit verwierf het werk (nog vóór het einde van de dertiende eeuw) een nieuwe titel: Legenda aurea (De Gulden Legende) [Carosso-Kok 1997: 32]. Omwille van het voorlaatste hoofdstuk, dat een complete geschiedenis van Noord-Italië of Lombardije bevat, werd de tekst soms ook Historia of Legenda Lombardica genoemd, maar gebruikelijk was deze titel niet [Carasso-Kok 1997: 31-32]. De Legenda aurea behoort niet tot het traditionele genre van de legendaria, maar tot het toentertijd nieuwe genre van de legenda nova of abbreviationes: bestaande heiligenlevens worden bekort weergegeven, voorzien van een proloog en tot een samenhangend geheel gesmeed [Carosso-Kok 1997: 32-33].

 

Auteur

 

Jacobus de Voragine (circa 1230-1298). In 1244 werd deze in Varazze (in de buurt van Genua) geboren ‘Italiaan’ lid van de Orde der Dominicanen en in 1292 werd hij aartsbisschop van Genua. [ed. I 1993: xiii, Carosso-Kok 1997: 27]

 

Situering / datering

 

De Legenda aurea werd voltooid omstreeks 1260. De Latijnse tekst werd in 1845 uitgegeven door Th. Graesse. De tweede editie hiervan (uit 1850) lag aan de basis van Ryans vertaling. Graesse beschouwde 182 hoofdstukken als Jacobus’ eigen werk, en voegde hier nog 61 door anderen geschreven hoofdstukken aan toe. Deze extra hoofdstukken werden door Ryan niet vertaald. [ed. I 1993: xiii-xiv]

 

Inhoud

 

De Legenda aurea is in essentie een compilatie, waarin zo’n 130 bronteksten werden verwerkt. Jacobus de Voragine bespreekt de ‘officiële’ heiligen die de Kerk in zijn tijd had aanvaard. Jacobus voegde nieuwe, uit zijn bronnen geëxcerpteerde elementen toe aan de reeds bestaande heiligenlevens in martyrologieën en legendenverzamelingen en ordende ze volgens hun feestdagen binnen de liturgische kalender, met als ijkpunten de Advent, Kerstmis, de Vasten, Pasen en Pinksteren (deze kerkelijke hoogdagen krijgen telkens een aparte behandeling). Jacobus’ methode bestaat erin bijbelcitaten en citaten uit kerkelijke ‘autoriteiten’ te vermengen met stichtelijke anekdotiek. Het voorlaatste hoofdstuk omvat een vooral op kerkelijke gebeurtenissen en mirakelen gefixeerde Geschiedenis van de Lombarden die loopt van het midden van de zesde eeuw tot kort voor 1250 en het laatste hoofdstuk behandelt het wijden van een kerk. [ed. I 1993: xiv-xvi]

 

De Legenda aurea was geen statisch geschrift: afhankelijk van de opdrachtgevers en het doelpubliek van kopieën werden heiligen weggelaten of toegevoegd. Barbara Fleith, die alle bewaard gebleven handschriften inventariseerde, komt tot een mogelijk oorspronkelijk corpus van 177 hoofdstukken waarvan driekwart aan heiligen was gewijd. [Carasso-Kok 1997: 32]

 

Thematiek

 

Het hoofdonderwerp is de bemoeienissen van God met de mensheid, met andere woorden: de heilsgeschiedenis zoals ze zich manifesteert via Gods werkinstrumenten, de heiligen. Het christelijke ideaal dat uit deze heiligenlevens naar voren komt, vertoont sterke monastieke en ascetische trekjes die gebaseerd zijn op de verachting van de aardse ijdelheden, op nederigheid, kuisheid en gehoorzaamheid aan God en aan de Kerk, en op het geduldig verdragen van de lasten van het aardse leven. Dit alles gekaderd in de hoop op een beloning in het hiernamaals en de hemel [ed. I 1993: xiv/xviii]. Carosso-Kok [1997: 29] noemde de Legenda aurea ‘een soort encyclopedische geschiedenis van de kerkelijke doctrine en een geïllustreerd traktaat van heiligheid’.

 

Receptie

 

De Legenda aurea was bijzonder populair in de Late Middeleeuwen. Ongeveer duizend Latijnse handschriften bleven bewaard en na de uitvinding van de boekdrukkunst verschenen honderden edities van de originele Latijnse tekst en van vertalingen in elke West-Europese taal. Men heeft wel eens gezegd dat het enige boek dat in de Late Middeleeuwen méér gelezen werd dan de Legenda aurea, de Bijbel was [ed. I 1993: xiii]. Vermoedelijk was Jacobus’ (Latijnse) tekst primair bedoeld als verzamelbron van materiaal voor predikers en leraars van predikers, vooral in de studiehuizen van de Orde der Dominicanen [ed. I 1993: xvii].

 

De Legenda aurea werd twee maal in het Middelnederlands vertaald en werd in de Nederlanden bekend onder de titel Passionael. Ook hier stond het corpus niet vast, want de verschillende handschriften en drukken bevatten telkens weer andere weglatingen en toevoegingen. De zogenaamde Zuid-Nederlandse vertaling, van de hand van de ‘Bijbelvertaler van 1360’, was zeer populair: 108 handchriften en dertien drukken bleven bewaard. Het doelpubliek was in de eerste plaats te vinden in kloosters, vooral die van de Moderne Devotie. Waarschijnlijk was de tekst hoofdzakelijk bestemd voor lekenbroeders en vrouwen. De zogenaamde Noord-Nederlandse vertaling kwam rond 1400 tot stand. De circa 15 bewaarde handschriften bevatten 128 hoofdstukken, samen een volledig Winterstuk plus een flink deel van het Zomerstuk. [Van Dijk 1997: 61-67]

 

In 1478 verscheen de eerste druk van het Passionael (naar de Zuid-Nederlandse vertaling) te Gouda bij Geraert Leeu. In 1480 verscheen, eveneens bij Geraert Leeu te Gouda, de tweede druk, met toevoegingen. Deze tweede druk zou de standaardversie worden. In totaal zijn er van het Passionael (de Middelnederlandse tekst dus) negen Noord-Nederlandse, twee Zuid-Nederlandse en twee buitenlandse (Parijs en Keulen) drukken bewaard gebleven. Informatie over de receptie van de drukken wordt geboden door laatmiddeleeuwse catalogi, door de samenstelling en de presentatiewijze van de drukken zelf en door bezits- en gebruiksaantekeningen in de bewaard gebleven drukken. Hoewel het receptieonderzoek toch problematisch blijft, valt hieruit te concluderen dat het doelpubliek niet alleen bestond uit het kloosterlijk en semi-religieus milieu, maar ook uit in de wereld levende leken. [Goudriaan 1997: 73-87]

 

Profaan / religieus?

 

Manifest stichtelijk-religieus.

 

Persoonlijke aantekeningen

 

De Legenda aurea is weer zo’n forse middeleeuwse tekst die je niet op korte tijd van kaft tot kaft kan uitlezen. Wijzelf hebben er jàààren over gedaan en het is pas sinds we in de Antwerpse Stadsbibliotheek de Engelse vertaling konden fotokopiëren, dat het wat vooruit is beginnen gaan (daarvoor hadden wij alleen de Duitse vertaling en die is gedrukt in – bijzonder enerverende en vermoeiende – gotische letters). Je kan ook niet zeggen dat Jacobus de Voragine’s werkstuk tegenwoordig tot de middeleeuwse canon behoort, zoals dat wel duidelijk het geval is met Chaucers The Canterbury Tales of Dante’s La Divina Comedia: wie leest in godsnaam die Legenda aurea nog, en als het al gebeurt, dan is het meestal zeer selectief, vanuit een bepaalde cultuurhistorische of iconologische interesse. Eerlijk is eerlijk: wij zijn blij dat wij het er goed vanaf gebracht hebben, en dat laatste komt doordat wij ons de laatste paar jaren iedere zaterdagochtend min of meer gedwongen hebben een koppel heiligenlevens te degusteren, samen met een glas fruitsap op onze nuchtere maag.

 

Het zal duidelijk zijn: veel leesplezier of esthetische ervaringen heeft deze dominicaanse Jacobus ons niet bezorgd. Bovendien is al dat gedoe over voorbeeldige heiligen en hun mirakelverhalen niet echt meer van deze tijd, zeker niet als je er bijna tweehonderd tegelijk voorgeschoteld krijgt. In feite komt het toch allemaal neer op zuiver bijgeloof (dat hadden de protestanten in de zestiende eeuw al fijntjes door) en de grote teneur is altijd en opnieuw hetzelfde: verzaken aan de aardse ijdelheden en vooral aan alles wat met seks te maken heeft, is de boodschap. Dus laat jezelf maar doodmartelen, eet, drink, slaap en forniceer zo weinig mogelijk en kwel je lichaam als het kan nog wat meer met allerlei verstervingen en asceses, daarna komt de Grote Beloning in de hemel. Typerend voor die ultraconservatieve kerkelijke houding tegenover lijfelijkheid en genot is de volgende passage uit het hoofdstuk over de geboorte van Johannes de Doper. De Voragine heeft net verteld dat Johannes’ oude moeder Elizabeth, die tot dan kinderloos was, toch zwanger is geworden: It is a source of shame for women not to have the reward that belongs to marriage, since it is in view of that reward that marriage is a happy event and that carnal union is justified [Legenda aurea I ed. 1993: 330]. Als je maar kinderen baart, dan is het dik in orde. En zeggen dat die kerkelijke visie na al die eeuwen nog steeds dezelfde is.

 

Het moet dus allemaal met een flink korreltje zout genomen worden, dit monnikengepreek, en de Legenda aurea bevat dan ook een hoog bullshit-gehalte, al blijkt Jacobus af en toe toch tot op zekere hoogte kritisch te staan tegenover zijn bronnen. Het luidt dan: This, at any rate, is what we are told; but I find the story very hard to believe [Legenda aurea I ed. 1993: 14], of: All that has been said so far, however, is apocryphal [Legenda aurea II ed. 1993: 82], of nog (opvallend modern van instelling): So far, however, what we have set down comes from the aforesaid apocryphal history, and whether it should be retold is left to the reader’s judgment, though probably it is better left aside than repeated [Legenda aurea I ed. 1993: 168. Zie voor gelijkaardige waarschuwingen: 213, 277, 369]. Toch blijven deze vitae heel wat ongeloofwaardige flauwekul bevatten, zoals in het verhaal over Sint-Clemens en de Romeinse keizer Traianus (2de eeuw A.D.) (wij vertalen voor het gemak even naar het Nederlands): Hij liet Clemens in de zee gooien met een anker vastgemaakt rond zijn nek en zei dat de christenen zo niet in staat zouden zijn hem als God te vereren. Er stond een grote massa op de oever en Cornelius en Probus, Clemens’ leerlingen, verzochten de mensen om de Heer te bidden dat Hij hen het lichaam van de martelaar zou tonen. Plots trok de zee zich drie mijlen terug en iedereen liep droogvoets vooruit. Zij vonden een klein gebouw dat door God in de vorm van een tempel was klaargemaakt en daarbinnen bevond zich in een ark het lichaam van de H. Clemens met het anker ernaast [Legenda aurea II ed. 1993: 331].

 

Even onnozel is die typische anti-aardse, fanatiek op het hiernamaals gerichte christelijke wereldvisie waarbij de ascese nooit ver genoeg kan gaan. Een straf voorbeeldje, uit het hoofdstukje over de bisschop Sint-Germanus: Germanus verdeelde toen zijn weelde onder de armen, leefde met zijn vrouw als broer en zus, en onderwierp gedurende dertig jaar zijn lichaam aan de grootste strengheid. Hij at nooit tarwebrood of groenten, dronk geen wijn, bracht zijn voedsel niet op smaak met zout. Slechts twee keer per jaar, met Pasen en Kerstmis, nam hij wijn tot zich, maar zelfs dan verknoeide hij de smaak door er te veel water bij te doen. Hij begon elke maaltijd met een beetje asse in te slikken, gevolgd door roggebrood. En hij vastte onophoudelijk door nooit te eten vóór de avond. Winter en zomer droeg hij enkel een haren hemd, een tuniek en een kap, en tenzij hij een kledingstuk weggaf, behield hij het tot het in lompen uiteenhing. Hij strooide asse over zijn bed. Zijn enige bedekking was een haren hemd en een zak, en hij had geen kussen om zijn hoofd op te leggen. Hij weende veel, droeg relieken van de heiligen in een zakje rond zijn nek, deed nooit zijn kleren uit en maakte zelden zijn riem of de veters van zijn schoenen los [Legenda aurea II ed. 1993: 27-28].

 

Seks en aards genot werden door Jacobus (en niet alleen door hem natuurlijk) dus absoluut afgekeurd, maar wat wel opvalt in zijn teksten, is het enthousiasme en de nauwkeurigheid waarmee geweld (meestal in een martelarencontext uiteraard) wordt beschreven. Zo wordt verteld hoe bij de H. Christina, alvorens zij haar laatste adem uitblies, de borsten werden afgesneden (er vloeide melk in plaats van bloed), vervolgens werd haar tong uitgerukt en ten slotte werden er pijlen in haar hart en zijde geschoten [Legenda aurea I ed. 1993: 387]. Nog veel verregaander is het hoofdstukje over Sint-Jacobus De-Van-Zijn-Ledematen-Beroofde en zijn foltering door een Perzische prins. Eerst worden één voor één de vingers van zijn rechterhand afgesneden, dan die van zijn linkerhand. Vervolgens worden één voor één de tenen van zijn rechter- en linkervoet afgekapt. Dan volgen de rechtervoet, de linkervoet, de rechterhand, de linkerhand, de rechterarm, de linkerarm, het rechterbeen en het linkerbeen. Dit wordt allemaal uitgebreid en bladzijdenlang beschreven, en als Jacobus dan nog altijd het christendom niet heeft willen afzweren, wordt hij ten slotte onthoofd [Legenda aurea II ed. 1993: 344-346]. Het is bij de sadistische sfeer van voor het overige toch compleet christelijk-correcte passages als deze dat een film als Mel Gibsons The Passion of the Christ aanknoping zoekt!

 

Voor ons niet gelaten natuurlijk, maar wij hebben de Legenda aurea in de eerste plaats gelezen om materiaal te zoeken voor ons onderzoek naar symbolische topoi (en in die context was het zeker de moeite waard). Daarnaast waren er heel af en toe toch ook enkele opmerkelijke, zelfs grappige passages en die willen wij u, ter afsluiting, zeker niet onthouden. Droogkomisch is één van de mirakelen die gebeuren na de dood van Thomas van Canterbury: Een vogel die had leren spreken, werd achtervolgd door een havik, en riep een zinnetje dat hij geleerd had: ‘Heilige Thomas, help mij!’ De havik viel dood neer en de vogel ontsnapte [Legenda aurea I ed. 1993: 62]. Pure sensatie dan weer is het verhaal van de foltering van twee jonge christenmannen (in het hoofdstuk over de eremiet Sint-Paulus): De andere werd op een donzig bed gelegd op een aangename plek, verkoeld door zachte briesjes, gevuld met het geluid van murmelende riviertjes en vogelgezang en welriekend met de zoete geur van bloemen. Hij was vastgebonden met touwen, doorvlochten met bloemen, zodat hij handen noch voeten kon bewegen. Toen werd er een zeer mooie maar compleet verdorven jonge vrouw op hem afgestuurd om het lichaam van de jongen, die alleen van God hield, te bezoedelen. Zodra hij zijn vlees in beweging voelde komen en besefte dat hij geen wapen had om zich te verdedigen, beet hij zijn tong af en spuwde ze in het gelaat van de ontuchtige vrouw. Zo verdreef hij de bekoring door de pijn van zijn wonde en won hij de martelarenkroon [Legenda aurea I ed. 1993: 84].

 

Middeleeuwse slapstick ontmoeten we in het verhaal over de Romeinse keizer Julianus de Afvallige (in het hoofdstuk over de onthoofding van Johannes de Doper). In Antiochië berooft een prefect in opdracht van Julianus de kerken van hun kelken en dergelijke en onteert ze door erop te urineren met de woorden: ‘Kijk daar het vaatwerk waarin de Zoon van Maria wordt gediend!’ Onmiddellijk veranderde zijn mond in een anus en hij bleef daarna op dezelfde manier functioneren [Legenda aurea II ed. 1993: 136]. Kan je het je voorstellen? Nog eentje om het af te leren, uit het hoofdstuk over Sint-Maarten en de mirakelen die na zijn dood gebeurden: Er wordt ook verteld dat er twee kameraden waren, de ene blind, de andere lam, en de blinde voerde de lamme rond in een karretje en de kreupele gaf aan hoe hij moest rijden. Door op deze manier te bedelen verdienden zij goed hun boterham. Toen hoorden zij dat heel wat zieke mensen genezen werden als zij dicht bij het lichaam van Sint-Maarten kwamen, en dat vooral wanneer het lichaam rond de kerk werd gedragen. Zij begonnen te vrezen dat het lichaam van de heilige dicht langs het huis zou gedragen worden waar zij woonden zodat zij bij toeval genezen zouden worden – wat zij niet wilden, want het zou hen van hun inkomen beroven. Dus verhuisden zij naar een andere straat, waar zij dachten dat het heilige lichaam nooit zou passeren. Maar net toen zij aan het verhuizen waren, ontmoetten zij het lichaam in een processie, en aangezien God zelfs Zijn gunsten geeft aan wie er niet om vraagt, ontdekten de twee kameraden dat zij tegen hun wil volledig genezen waren en zij waren zeer bedroefd door deze speling van het lot [Legenda aurea II ed. 1993: 300].

Jammer genoeg zijn hoegenaamd niet alle 791 bladzijden van deze Legenda aurea zo leerzaam en vermakelijk.

 

Verdere lectuur

 

Deschamps 1952: J. Deschamps, “De Middelnederlandse vertalingen van de Legenda aurea van Jacobus de Voragine”, in: Handelingen van het 22e Nederlandse Philologencongres, Groningen, 1952, pp. 21-22.

Carasso-Kok 1997: Marijke Carasso-Kok, “Een goed geordend verhaal. Jacobus de Voragine en de Legenda aurea”, in: Anneke B. Mulder-Bakker en Marijke Carasso-Kok (red.), Gouden Legenden. Heiligenlevens en heiligenverering in de Nederlanden. Verloren, Hilversum, 1997, pp. 27-48.

Van Dijk 1997: Hans van Dijk, “Karel de Grote in het Passionael”, in: Anneke B. Mulder-Bakker en Marijke Carasso-Kok (red.), Gouden Legenden. Heiligenlevens en heiligenverering in de Nederlanden. Verloren, Hilversum, 1997, pp. 61-72.

Goudriaan 1997: Koen Goudriaan, “Het Passionael op de drukpers”, in: Anneke B. Mulder-Bakker en Marijke Carasso-Kok (red.), Gouden Legenden. Heiligenlevens en heiligenverering in de Nederlanden. Verloren, Hilversum, 1997, pp. 73-88.

 

De voorlopige standaardeditie van de Latijnse tekst is: Giovanni Paolo Maggioni (ed.), Iacopo da Varazze – Legenda Aurea – Edizione critica, twee delen, Firenze, 1998. Zie voor een recensie van deze editie (met kritische kanttekeningen): Carolien Hilhorst-Böink en Ton Hilhorst, “De Gulden Legende”, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, jg. 113 (2000), nr. 1, pp. 49-54.

 

Naar verluidt werkt de Zwitser Bruno W. Häuptli aan een nieuwe editie (mét Duitse parallelvertaling), te verschijnen in 8 delen in de reeks Fontes Christiani bij Brepols-Turnhout. Het echtpaar Carolien en Ton Hilhorst is bezig aan een integrale Nederlandse vertaling van de Legenda aurea.

 

Een editie van de Zuid-Nederlandse vertaling van de Bijbelvertaler van 1360 (ondertussen ontmaskerd als zijnde Petrus Naghel) is reeds half verschenen: Amand Berteloot, Geert Claasens en Willem Kuiper, De gulden legende. De Middelnederlandse vertaling van de Legenda Aurea door Petrus Naghel, uitgegeven naar het hs. Brussel, KB 15140, tweede deel, Brepols, Turnhout, 2011. Het eerste deel is aangekondigd voor 2013.

Zie over de Zuid-Nederlandse vertaling ook: A. Berteloot, H. van Dijk en J. Hlatky (red.), “Een boec dat men te Latine heet Aurea Legenda”. Beiträge zur niederländischen Übersetzung der Legenda aurea. Niederlande-Studien 31, Waxmann, Münster, 2003. In deze bundel draagt M. Kors stevige argumenten aan voor de identificatie van de Bijbelvertaler van 1360 als Petrus Naghel (+1395), monnik en prior te Herne. Een recensie van deze bundel door Paul Wackers in: Millennium, jg. 18 (2004), nr. 1/2, pp. 160-162.

 

[explicit 3 juli 2005 / 31 december 2012]

searchclosebarssort-desc linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram