Jheronimus Bosch Art Center
Datering
1325-1330
Moderne editie
M. de Vries (ed.), "Der Leken Spieghel, leerdicht van den jare 1330, door Jan van Boendale, gezegd Jan de Clerc, schepenklerk te Antwerpen", drie delen, D. du Mortier en Zoon, Leiden, 1844/1845/1848
Taal
Middelnederlands

Der Leken Spieghel (Jan van Boendale) 1325-1330

[Teksteditie: M. de Vries (ed.), Der Leken Spieghel, leerdicht van den jare 1330, door Jan van Boendale, gezegd Jan de Clerc, schepenklerk te Antwerpen. Drie delen, Werken uitgegeven door de Vereeniging ter bevordering der Oude Nederlandsche Letterkunde, D. du Mortier en Zoon, Leiden, 1844 / 1845 / 1848 = Der Leken Spieghel I/II/III ed. 1844/1845/1848]

 

Genre

 

Een berijmd didactisch traktaat of leerdicht.

 

Auteur

 

Jan van Boendale (circa 1280-1351). Geboren te Tervuren waar hij ‘Jan van Boendale’ heette. Nadat hij schepenklerk was geworden te Antwerpen (vóór 1310), veranderde zijn naam in ‘Jan de Clerc’ (een mooi voorbeeld van onomastiek in de Middeleeuwen!) [ed. I 1844: CIV]. De namen Deckers en Dekens berusten op een historisch gegroeide vergissing [ed. I 1844: CVIII]. Boendale behoorde zeker tot de geestelijke stand [ed. I 1844: CIX]. Hij overleed in 1351 [ed. I 1844: CXXI]. Andere werken van deze auteur zijn de Brabantsche Yeesten (Boendale komt in Der Leken Spieghel vaak terug op het feit dat de Brabantse hertogen van de Karolingers afstammen en recht hebben op de Franse kroon), Van den derden Eduwaert en Jans Teesteye (uit 1331) [ed. I 1844: LXXXIII / LXXXVI / LXXXIX / XCVII].

 

Situering / datering

 

Der Leken Spieghel bestaat uit vier boeken en omvat in totaal 21.818 versregels. Het werd (zoals de tekst zelf meedeelt) geschreven te Antwerpen tussen de jaren 1325 en 1330 en opgedragen aan Heer Rogier van Leefdale en diens vrouw Agnes van Kleef. Eén van de handschriften, dat waarschijnlijk door Boendale zelf werd verstuurd, is opgedragen aan hertog Jan III van Brabant en diens kinderen. Van dit leerdicht bleven vijf volledige handschriften bewaard.

Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 75 E 62 (1330-50, Brabants).

Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 75 E 63 (circa 1350, vermoedelijk Brabants).

Brussel, Koninklijke Bibliotheek, 15.658 (circa 1350, Brabants?).

Keulen, Historisches Archiv, GB Fol. 50 (circa 1450?, Ripuarisch-Nederfrankisch).

Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, KA XXIII (1471-72, Brabants).

Verder bleven nog een aantal fragmenten bewaard [ed. I 1844: CXXII-CXXXIX = de negentiende-eeuwse situatie, zie ook Piters 2002: 63-64]. Der Leken Spieghel kon dus blijkbaar bogen op een zekere populariteit [ed. I 1844: CXXXIX].

 

Inhoud

 

Algemene proloog

 

Boendale richt zich tot luisteraars én lezers. Hij schreef dit werk voor het ghemeen oorbaer (algemeen nut). Vooral voor leken, want de clerken weten het allemaal al. Hij noemt zijn tekst zelf Der Leken Spieghel (vers 24 van de algemene proloog). Hij draagt zijn handschrift op aan heer Rogier van Leefdaal en diens vrouw.

 

Boek I

 

Zie voor een samenvatting ed. I 1844: IX-X. Dit boek bestaat uit een proloog en 48 hoofdstukken. Overwegend bijbelse geschiedenis van de Schepping tot Salomon. Tussendoor uitweidingen over onder meer de kosmos, de ziel en de vroegste geschiedenis van Rome. Ook een hoofdstuk over het besturen van stad en land. Opvallend is toch wel de sterk religieus-stichtelijke toon van Boendales tekst: hij was inderdaad blijkbaar een geestelijke. In hoofdstuk 38 (verzen 85-90) situeert hij boek I in de ruimte en de tijd: Antwerpen, 1325. Wat de gebruikte bronnen betreft: volgens De Vries is boek I geheel onafhankelijk samengesteld.

 

Boek II

 

Zie voor een samenvatting ed. I 1844: X-XI. Dit boek bestaat uit een voorproloog, een proloog en 61 hoofdstukken. Over de afkomst van Maria, over Maria en Jozef, de geboorte en de kindertijd van Jezus. Dan overschakeling naar de Passie en de Verrijzenis, de Hellevaart en de Hemelvaart. Het Onze Vader, het Ave Maria en het Credo. Geschiedenis der pausen tot aan Karel de Grote. Uitleg van het kerkgebouw, de gewaden van de priester, de misonderdelen, de zeven getijden en de zeven tijdperken. Dood en hemelvaart van Maria. De relatie Maria / Johannes de Evangelist. Hier en daar heel korte profane uitweidingen, bijvoorbeeld tijdens de pausengeschiedenis over Arthur en Merlijn. Weer heel sterke nadruk op het religieuze.

 

Boendale vermeldt regelmatig de bronnen die hij gebruikte [ed. II 1845: 73 / 82 / 159 / 255 / 411]. Daaronder ook apocriefe teksten, zoals onder meer het Evangelie van Nicodemus. Ook De Vries signaleert dat boek II heel wat bewerkingen en vertalingen bevat [ed. I 1844: XXXII]. Onder meer van een vertaling door Hiëronymus van een aan Mattheus toegeschreven tekst (een pseudo-Hiëronymus dus). Deze tekst bevatte de Nativitas et Infantia Mariae en de Infantia Salvatoris [ed. I 1844: XLIII]. Verder een bewerking van het Evangelium Nicodemi en van de Brief van Pilatus aan Claudius (= Tiberius) [ed. I 1844: XLV-XLVI]. Verder nog het Chronicon van Martinus Polonus [ed. I 1844: XLVII] en een apocrief evangelie, toegeschreven aan de apostel Johannes, het Liber S. Johannis de transitu S. Mariae [ed. I 1844: XLIX].

 

Interessant in verband met poetica. Boendale verontschuldigt zich omdat de dingen die hij vertelt, niet letterlijk zo in het Evangelie staan, maar omwille van het rijm moet men die woorde zom anders winden [ed. II 1845: 47 (Boek II, hoofdstuk 6, verzen 77-86)]. Een gelijkaardige verontschuldiging in verband met het Pater Noster [ed. II 1845: 278-279 (Boek II, hoofdstuk 41, verzen 23-28)]. Hij voegt ‘amen’ toe aan het Ave Maria: Amen sette ic daer selve toe, / omme die rime te vinden alsoe [ed. II 1845: 286 (Boek II, hoofdstuk 42, verzen 11-12)]. Een gelijkaardige verontschuldiging in verband met het Credo, en weer nadruk op het feit dat ondanks het rijm toch de juiste betekenis wordt weergegeven. Uitval tegen de begripers die anderen bekritiseren en zelf vol gebreken zitten [ed. II 1845: 288-289 (Boek II, hoofdstuk 43, verzen 33-46)].

 

Boek III

 

Zie voor een samenvatting ed. I 1844: XI-XII. Dit boek bevat een voorproloog, een proloog en naproloog en 27 hoofdstukken. De inhoud bestaat uit ‘moraliteit’: Want moraliteit salt meest wesen / dat ghi in desen boec sult lesen [ed. III 1848: 7 (verzen 9-10)]. Uit de inhoud blijkt dan dat men onder ‘moraliteit’ moet verstaan: zedenleer, maar toch nog altijd in een sterk religieus perspectief. Belangrijke schrijvers die Boendale het vermelden waard acht [ed. III 1848: 168-170 (Boek III, hoofdstuk 15, verzen 241-284)]: Josephus, Aristoteles, Catho, Boethius, Hiëronymus, Seghebrecht van Gembloos, Vincent van Beauvais en anderen. Dit boek bevat de oudste bekende Middelnederlandse poetica (hoofdstuk 15). In dit derde boek geen echte vertalingen, wel synthetiserende bewerkingen naar verschillende bronnen [ed. I 1844: LIII-LIV].

 

Boek IV

 

Zie voor een samenvatting ed. I 1844: XII. Dit boek bevat een voorproloog, een proloog en 22 hoofdstukken. Het thema is: het einde van de wereld en alle gebeurtenissen die dan zullen plaatsgrijpen. In de handschriften I en H (volgens De Vries) volgt nog een besluit dat in E ontbreekt. Hierin de datering van de beëindiging van de tekst: 1330 (te Antwerpen) [ed. III 1848: 277 (verzen 9-14)] en een opdracht aan Hertog Jan III van Brabant en zijn kinderen [ed. III 1848: 277-278 (verzen 15-44)]. In de verzen 1-8 van dit besluit ook een mooi kort overzicht van de inhoud van de hele Der Leken Spieghel: Boek I = het begin van de wereld / Boek II = het midden van de wereld / Boek III = schone zeden, hoofsheid en wijsheid / Boek IV = het einde van de wereld.

 

In dit vierde boek evenmin echte vertalingen, wel synthetiserende bewerkingen van voornamelijk twee bronnen: de Sydrach (in 1329 werd hiervan te Antwerpen een Middelnederlandse vertaling voltooid) [ed. I 1844: LVI-LVIII] en de Revelationes van Methodius [ed. I 1844: LX]. Algemeen besluit in verband met de bronnen: Boendale was een belezen man. Hij kende de Latijnse en Middelnederlandse bronnen vrij goed [ed. I 1844: LXII-LXIII].

 

Thematiek

 

Geschiedenis staat bij Boendale niet op de voorgrond, wel de kerk- en zedenleer [ed. I 1844: XIX]. Boendale had nogal liberale opvattingen, maar dat heeft niets te maken met minachting voor de Kerk of met ketterij: hij had het net heel goed voor met de Kerk, hem stoorden enkel de uitwassen [ed. I 1844: XXIII-XXIV]. Hij prijst het huwelijk aan ten nadele van het kloosterleven [ed. I 1844: XXV]. Adel én burgerij krijgen er soms van langs [ed. I 1844: XXV].

 

Receptie

 

Der Leken Spieghel werd geschreven in Antwerpen tussen 1325 en 1330 en opgedragen aan heer Rogier van Leefdaal (Leefdaal ligt in de buurt van Tervuren, waar Boendale geboren werd). Eén van de bewaarde handschriften (dat waarschijnlijk door Boendale zelf werd verstuurd) bevat op het einde een opdracht aan hertog Jan III van Brabant. Het geslacht Van Leefdaal behoorde tot de hoogste Brabantse adel [ed. I 1844: LXX-LXXI]. Rogier was de beroemdste telg van dit geslacht. Hij genoot het vertrouwen van de hertogen Jan II en Jan III [ed. I 1844: LXXII-LXXIII]. Rogier had het goed voor met de steden en de burgerij [ed. I 1844: LXXVIII].

 

Der Leken Spieghel blijkt zich te situeren tussen hof en stad (een mengeling dus van hofliteratuur en stadsliteratuur). In boek I (hoofdstuk 37, vers 127): de aanspreking lieve kindre. Was de tekst vooral bedoeld ter instructie van de kinderen van heer Rogier van Leefdaal (en/of van hertog Jan III)? Ook in boek II zijn er regelmatig aansprekingen als lieve kinder [ed. II 1845: 57], u, leeken lieden [278], kinder allegader [279], lieve kinder [284]. Is dit de toon van een pastoor die tot zijn parochianen spreekt of van een auteur die zich richt tot minderjarigen? De aanspreking op pagina 278 lijkt eerder op het eerste te wijzen, maar wellicht richtte Boendale zich én tot de kinderen van zijn adellijke mecenassen én tot een breder, burgerlijk lekenpubliek in het algemeen.

 

Elementen die verwijzen naar het standpunt van de adel

 

Het menselijk lichaam wordt in een uitgewerkte metafoor vergeleken met een kasteel [ed. I 1844: 58-59 (Boek I, hoofdstuk 15, verzen 71-94)]. Karel de Grote beminde op deze wereld vooral twee dingen: de ridderschap en de clerus, en dat zijn naar verluidt de twee beste dingen die tot de wereld behoren [ed. II 1845: 380-381 (Boek II, hoofdstuk 48, verzen 1204-1213)].

 

Elementen die verwijzen naar stad en burgerij

 

Iedereen wil nu edelheit kopen, maar de adel gedraagt zich ook niet altijd zoals het hoort. Echte adel moet uit het hart komen en dat koopt men niet met geld en rijkdom. Een uitval dus naar het stadspatriciaat en de adel [ed. I 1844: 92-93 (Boek I, hoofdstuk 24, verzen 74-96)]. Een uitval tegen de clerus, pro landbouwers en kooplui. Zonder deze laatsten zou de clerus niets hebben om te eten of om zich te kleden. Burgermoraal? [ed. I 1844: 97 (Boek I, hoofdstuk 25, verzen 106-110)]. Hoe men een stad of land regeren zal. Uitval tegen renten en geld: typisch voor de stad. Uitval tegen de ‘grote heren’ van de Vlaamse steden die elkaar benijden. Wie een stad goed wil regeren, moet op twee punten letten. Het eerste is: het ghemenen oorbaer steeds voor ogen houden. Het tweede: zorgen dat men een geldvoorraad aanlegt voor noodgevallen [ed. I 1844: 132-136 (Boek I, hoofdstuk 34)]. Uitval tegen de adel. De adel is ontstaan doordat men ooit nood had aan heersers die het volk zouden beschermen en recht zouden doen geschieden. Om zich aan deze taak volledig te kunnen wijden, moesten ze zelf niet werken en gaf iedereen een deel van zijn winst aan de heer. Neemt de heer echter meer dan hem toekomt, dan begaat hij een misdaad en zal hij zich moeten verantwoorden bij de Heer in de hemel die hem met dezelfde maat zal meten als waarmee hij gemeten heeft [ed. I 1844: 139-140 (Boek I, hoofdstuk 35, verzen 55-100)]. Eendracht maakt macht. In dit land zouden de poorters daar ook nog van kunnen leren [ed. I 1844: 161 (Boek I, hoofdstuk 40, verzen 45-56)]. Verscheidene malen treedt de term gemeen oorbaar naar voren!

 

In boek III ook weer verscheidene malen de term gemeen oorbaar [ed. III 1848: 95-96 / 175 / 177 / 178…]. De ‘raadsmannen’ van de stad moeten eendrachtig zijn en het ‘gemeen oorbaar’ steeds voor ogen houden [ed. III 1848: 95-96 (Boek III, hoofdstuk 4, verzen 343-356)]. In het hoofdstuk over de opvoeding van kinderen komen aan bod: de kinderen van de adel, kinderen die klerk worden, kinderen die coemanscap leren, kinderen die een ambacht leren. Alle standen komen dus aan bod, maar in elk geval ook duidelijk de kinderen van stadsburgers [ed. III 1848: 123-124 (Boek III, hoofdstuk 10, verzen 47-86)]. Na een opsomming van belangrijke schrijvers wordt van deze laatsten gezegd dat zij niet schreven om er rijk van te worden, maar omwille van het ‘gemeen oorbaar’ [ed. III 1848: 170 (Boek III, hoofdstuk 15, verzen 285-290)]. Er zijn vier soorten mensen die onmisbaar zijn in de wereld: de clerici, de heren, de akkerman en de koopman [ed. III 1848: 184-185 (Boek III, hoofdstuk 18, verzen 6-46)]. Arbeidsmoraal: de mens moet altijd ‘arbeiden’, want hij leeft niet lang [ed. III 1848: 210 (Boek III, hoofdstuk 25, verzen 19-22)]. Van Koning Karel die zijn dochters leerde naaien en spinnen, kunnen de burgers en anderen leren hoe ze hun dochters en vrouwen moeten opvoeden [ed. III 1848: 211 (Boek III, hoofdstuk 25, verzen 39-54)]. En heel belangrijk voor Boendale als stadsauteur: een discussie tussen een burgerzoon en een ridderzoon over wat het beste is, de stad of het platteland (waar de adel woont). Het antwoord wordt gegeven door ‘klerken’ en geeft slechts schijnbaar de ridderzoon gelijk. Het uiteindelijke antwoord is in feite neutraal: zowel stad als platteland(sadel) zijn belangrijk en overal zijn er goeden en slechten [ed. III 1848: 215-224 (Boek III, hoofdstuk 26)].

 

Der Leken Spieghel is dus heel duidelijk ontstaan in de stad, met een clericus als auteur, en dus heel sterk gericht op de stad maar tegelijk ook sterk gericht op de adel (zie de opdrachtgevers) én op de clerus (zie de religieuze dimensie: God is nooit ver weg). Dit vormt een parallel met bijvoorbeeld het Ridderboec en met Jheronimus Bosch. Vergelijk in dit verband Kinable 1991 (specifiek over de discussie tussen de ridderzoon en de burgerzoon: pp. 87-88). Dit artikel is heel belangrijk voor een correcte sociologische plaatsing van Der Leken Spieghel, maar ook van onder meer het Ridderboec en van Jheronimus Bosch, tussen stad en adel (vergelijk ook Warnar 1991 in dezelfde bundel en verder Brinkman 1993: 56-57). Algemeen besluit wat de receptie betreft: Der Leken Spieghel staat tussen stad en adel. Verband met Antwerpen.

 

Profaan/religieus?

 

Der Leken Spieghel bestaat uit een mengeling van religieuze en profane gedeelten waarbij echter het religieuze de boventoon voert. Ook in de profane gedeelten is het religieuze steeds op de achtergrond aanwezig.

 

Persoonlijke aantekeningen

 

In de visie van tekstbezorger De Vries duidt Der Leken Spieghel in de eerste helft van de veertiende eeuw op een nieuwe tendens: de adel en dus ook de epische poëzie en de dichterlijke verbeelding waren aan het tanen. De steden en de degelijke en nuttige lering waren aan het opkomen. De epische school werd verdrongen door de didactische. Van deze nieuwe richting is Der Leken Spieghel de hoogste uitdrukking. Kort daarna zou de richting echter al in verval raken om tot de ‘diepste onbeduidendheid te verzinken’ [ed. I 1844: VII-VIII]. Dit is typisch de traditionele visie op de Middelnederlandse letterkunde: de ridderwereld staat voor verbeelding, de wereld der burgers voor lering. Deze visie wordt nu niet meer aanvaard.

 

Der Leken Spieghel is een nieuwe combinatie van oude, reeds bestaande elementen (dit is ook typisch de voor Middeleeuwen) [ed. I 1844: VIII-IX]. Leuk voor de metaliteratuurgeschiedenis: Serrure die aan Willems én De Vries weigert zijn ontdekking van de naam Jan Boendale in de Antwerpse archieven mee te delen [ed. I 1844: CXI-CXII]. Wat Boendales stijl betreft: die is meestal nogal vlak, maar neemt soms wel een poëtische vlucht. De esthetische beschouwing mag echter niet de enige maatstaf van beoordeling zijn [ed. I 1844: XXVI / XXVII].

 

Van Mierlo had het in 1940 over ‘gemoedelijk gekeuvel’: ‘Gansche bladzijden lezen als gewoon proza, waar rijmen tusschen loopen. Verheffing is zeldzaam; hartstocht ontbreekt. Maar om vele van zijn denkbeelden doet hij reeds modern aan, en zijn optimisme maakt hem ons bepaald sympathiek’ [Van Mierlo 1940: 28]. Volgens Knuvelder is Der Leken Spieghel vrijwel uitsluitend cultuurhistorisch en nauwelijks literair van belang [Knuvelder 1970: 244]. Meijer is al even koeltjes in zijn appreciatie, als hij naar aanleiding van Boendales poetica-hoofdstuk in boek III schrijft: ‘Boendale’s little ars poetica is a very interesting document, but one cannot help feeling that it would have been more so if it had come from a greater poet’ [Meijer 1978: 28]. Van Oostrom besteedt in zijn recente literatuurgeschiedenis nochtans ruimschoots zeven bladzijden aan Boendales hoofdwerk en oordeelt een stuk welwillender dan zijn vroegere collega’s: ‘Maar ook droeg (Boendale) zorg voor een soepel lopende en bij alle lering uitgesproken onderhoudende tekst, die met zijn verdeling in compacte kapittels langdradigheid schuwt maar ook de tijd neemt voor verhalen. (…) Onder het heilshistorische koepelgewelf van schepping tot aan jongste dag is Boendale erin geslaagd op zowel compacte als lichtvoetige wijze een schat aan kennis en ethiek te presenteren. (…) Te oordelen naar het veertigtal overgeleverde exemplaren plus uitlopers van deze tekst, zou Der leken spiegel veruit zijn meest verbreide boek worden, en een van de hoofdwerken van de Middelnederlandse letterkunde’ [Van Oostrom 2013: 157-158].

 

De Cd-rom Middelnederlands (1998) bevat een diplomatische editie van het handschrift dat bewaard wordt in de K.B. te Brussel. In 2003 verscheen een bijna volledige hertaling in modern Nederlands (sommige gedeelten werden enkel samengevat): Ludo Jongen en Miriam Piters (vert.), Jan van Boendale: Lekenspiegel. Een leerdicht uit Antwerpen, Griffioen-reeks, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2003. De hertalers signaleren [p. 218] dat Boendale niet bekend staat als een groot stilist en grossiert in stoplappen. Zij hebben in hun hertaling deze stoplappen weggelaten en zijn zich ervan bewust dat Boendale daardoor sneller en hipper lijkt dan hij in werkelijkheid was. Een korte recensie van deze uitgave: Eric De Bruyn, in: Leesidee, jg. 9, nr. 8 (november 2003), pp. 579-580.

 

Geraadpleegde lectuur

 

Van Mierlo 1940: J. Van Mierlo, De Middelnederlandsche Letterkunde van omstreeks 1300 tot de Renaissance. Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden – deel II, Standaard Boekhandel-Teulings’ Uitgevers-mij., Antwerpen-Brussel-’s-Hertogenbosch, 1940, pp. 26-28.

Deschamps 1970: J. Deschamps [tent. cat.], Middelnederlandse handschriften uit Europese en Amerikaanse bibliotheken. Koninklijke Bibliotheek Albert I, Brussel, 1970, pp. 116-118 (nr. 36).

Knuvelder 1970: G.P.M. Knuvelder, Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde. Deel I, L.C.G. Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1970 (vijfde, geheel herziene druk), p. 244.

Meijer 1978: Reinder P. Meijer, Literature of the Low Countries. A short history of Dutch literature in the Netherlands and Belgium. Stanley Thornes (Publishers), Cheltenham, 1978, pp. 27-28.

Kinable 1991: Dirk Kinable, “Geïntendeerde publieksgroepen in Boendales Lekenspiegel en Jans teesteye”, in: Herman Pleij e.a., Op belofte van profijt. Stadsliteratuur en burgermoraal in de Nederlandse letterkunde van de middeleeuwen. Nederlandse literatuur en cultuur in de middeleeuwen – deel IV, Prometheus, Amsterdam, 1991, pp. 69-100.

Warnar 1991: Geert Warnar, “Ridderboec en burgermoraal: literatuur vanuit de stad?”, in: Herman Pleij e.a., Op belofte van profijt. Stadsliteratuur en burgermoraal in de Nederlandse letterkunde van de middeleeuwen. Nederlandse literatuur en cultuur in de middeleeuwen – deel IV, Prometheus, Amsterdam, 1991, pp. 121-134.

Brinkman 1993: Herman Brinkman, “1330: Jan van Boendale wordt berispt wegens passages in Der leken spieghel. Een wereldbeeld in verzen”, in: M.A. Schenkeveld-Van der Dussen (red.), Nederlandse Literatuur, een geschiedenis. Martinus Nijhoff Uitgevers, Groningen, 1993, pp. 53-58.

Piters 2002: Miriam Piters, “De inhoudsopgaven in Boendales Der leken spiegel”, in: Wim van Anrooij e.a., Al t’Antwerpen in die stad. Jan van Boendale en de literaire cultuur van zijn tijd. Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen – deel XXIV, Prometheus, Amsterdam, 2002, pp. 45-64.

Van Oostrom 2013: Frits van Oostrom, Wereld in woorden. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1300-1400. Bert Bakker, Amsterdam, 2013, pp. 151-158.

 

[explicit 21 augustus 1993 / 16 juni 2013]

searchclosebarssort-desc linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram