Jheronimus Bosch Art Center
Datering
circa 1300 / XV / XVB / XVIa
Moderne editie
Ludo Jongen en Nolanda Klunder (eds.), "Een middeleeuwse vraagbaak", Hilversum, 2021
Taal
Middelnederlands

Lucidarius ed. 2021

Lucidarius ed. 2005

 

 

Lucidarius

(anoniem) circa 1300 / XV / XVB / XVIa

 

[Kritische editie van de Artes-Lucidarius: Ludo Jongen en Nolanda Klunder (eds.), Een middeleeuwse vraagbaak – De Artes-Lucidarius in het Londense handschrift (British Library, Ms. Add. 10286) – Ingeleid, kritisch weergegeven, hertaald en van commentaar voorzien. Artesliteratuur in de Nederlanden – deel 9, Verloren, Hilversum, 2021, 150 blz.]

 

[Diplomatische editie van de Vers-Lucidarius: Nolanda Klunder (ed.), Lucidarius – De Middelnederlandse Lucidarius-teksten en hun relatie tot de Europese traditie. Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen, Prometheus, Amsterdam, 2005, pp. 385-459]

 

 

Auteur

 

       De anoniem gebleven auteur van de Vers-Lucidarius was waarschijnlijk een geestelijke, die een gedegen kennis had van het Latijn en ervaren was in het lezen en begrijpen van theologische teksten. Hetzelfde geldt voor de anonieme auteurs van de Proza-Lucidarius en van de Artes-Lucidarius.

 

Genre

 

       Een catechetisch traktaat in dialoogvorm, waarvan zowel een rijm- als prozaversies bewaard bleven. In het geval van de Artes-Lucidarius wordt de catechetische informatie uitgebreid met ‘wetenschappelijke’ informatie, vandaar de (moderne) titel. Onder ‘artesliteratuur’ verstaat men tegenwoordig het corpus van wetenschappelijke en instructieve teksten uit de Middeleeuwen.

 

Situering / datering

 

Rond 1100 schreef Honorius Augustodunensis, een van oorsprong waarschijnlijk Britse monnik die als auteur actief was tussen 1098 en ongeveer 1140 en na 1100 leefde in het zuiden van Duitsland (vermoedelijk Regensburg), zijn Elucidarium (het woord is een neologisme van Honorius en betekent zoiets als ‘verlichting, toelichting’). Dit werk bestaat uit een dialoog tussen een vragen stellende leerling en een meester die antwoorden geeft. In de meeste handschriften omvat de tekst drie boeken die men zou kunnen typeren als verleden, heden en toekomst van de heilsgeschiedenis. In Boek I worden 202 vragen gesteld rond de heilsgeschiedenis, gaande van de Schepping en de Zondeval tot en met de Verlossing door Jezus’ kruisdood. In Boek II volgen 106 vragen die te maken hebben met zonde en Verlossing. In Boek III ten slotte gaat het over de dood en het Einde der Tijden: aan bod komen onder meer Vagevuur, Hemel, Hel, de Eindtijd, de Antichrist en het Laatste Oordeel. Aan de hand van 431 vragen worden aldus in het Elucidarium de belangrijkste geloofswaarheden behandeld. De auteur had blijkbaar niet de bedoeling om de theologische wetenschap van zijn tijd nieuwe inzichten te bezorgen, maar wel om de lezer te vertellen hoe het volgens de autoriteiten zit. De Latijnse tekst bleef bewaard in minstens 329 handschriften en werd vertaald in talrijke Europese volkstalen, van Ijslands tot Italiaans en van Welsh tot Russisch. Ook in het Middelnederlands. In de volkstalen krijgt het werk meestal de naam Lucidarius (Verlichter, Toelichter).

 

Van de Middelnederlandse Lucidarius werden vier versies overgeleverd. De zogenaamde Vers-Lucidarius (vroeger bekend onder de titel Dietsche Lucidarius) bleef slechts volledig bewaard in één handschrift: Brussel, Koninklijke Bibliotheek, 15642-51 [B1]. Drie andere handschriften bevatten slechts korte passages. B1 is een vermoedelijk Brabants verzamelhandschrift uit de vroege vijftiende eeuw. De negen andere teksten in de codex draaien eveneens rond lekenethiek en lekenvroomheid. De locaties en dateringen van de drie handschriften met fragmenten: Brugge, XVd / Gent, circa 1450 / onbekend, XIVb. De Vers-Lucidarius ontstond tussen 1288 en 1350 [Klunder 2005: 145-146]. Een veilige datering van de tekst is: ‘circa 1300’.

 

De zogenaamde Proza-Lucidarius bleef slechts bewaard in één handschrift (Straatsburg, Bibliothèque Nationale et Universitaire, 2101), vervaardigd in 1468-69 door de kopiist Arnoldus van Almelo in het Windesheimse koorherenklooster Mariënwolde te Frenswegen. De codex is een uit twee delen bestaand convoluut, dat naast de Proza-Lucidarius nog twee stichtelijke, theologische traktaten bevat. Het deel met de Proza-Lucidarius ontstond in 1469. De taal kan zowel Nederduits als oostelijk Middelnederlands genoemd worden. Arnoldus was slechts de kopiist van de tekst, niet de auteur. Deze laatste moet in elk geschreven hebben na 1270 (één van de extra bronteksten is namelijk Hugo Ripelins Compendium theologicae veritatis uit de jaren zestig van de dertiende eeuw), maar waarschijnlijk dateert de Proza-Lucidarius uit de vijftiende eeuw.

 

De zogenaamde Artes-Lucidarius is niet gebaseerd op het Elucidarium, maar op de Duitse Lucidarius (geschreven tussen circa 1150 en circa 1230), die zelf verdeeld is in drie delen waarvan alleen het derde deel vrij getrouw het Elucidarium vertaalt, terwijl voor de andere delen andere bronnen gebruikt werden. De Duitse Lucidarius bleef bewaard in 83 handschriften en 89 drukken, en werd vertaald in een aantal andere talen, onder meer dus in het Middelnederlands. Van deze Middelnederlandse Artes-Lucidarius bleef de volledige tekst slechts in één handschrift bewaard (Londen, British Library, ms. Add. 10286), dat dateert uit de tweede helft van de vijftiende eeuw en geschreven is in oostelijk Middelnederlands. Een ander handschrift, het zogenaamde ‘Zutphens-Groningse Maerlant-handschrift’ (Groningen, Universiteitsbibliotheek, 405), daterend uit het tweede kwart van de veertiende eeuw, bevat slechts een kort excerpt.

 

Ten slotte bleef er ook nog een klein fragment bewaard van een Lucidarius die in het eerste kwart van de zestiende eeuw gedrukt werd door Thomas van der Noot in Brussel (Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, sign. 227 A). Deze druk was blijkbaar een getrouwe vertaling van de Franse zogenaamde Second Lucidaire.

 

Inhoud

 

Het grondplan van de Vers-Lucidarius (6344 verzen in handschrift B1) stemt overeen met dat van het Elucidarium, maar de verschillen tussen de twee teksten zijn talrijk. Het Elucidarium behandelt 431 vragen, de Vers-Lucidarius slechts 207. Dat komt doordat de Middelnederlandse bewerker 136 vragen schrapte, en andere vragen samenvoegde. De Middelnederlandse tekst is niet in (drie) boeken onderverdeeld. Hier en daar voegt de bewerker wel dingen toe ten opzichte van zijn voorbeeld. Als bronnen daarvoor gebruikte hij onder meer Maerlants Rijmbijbel en Spiegel Historiael, de Duitse Lucidarius en Latijnse autoriteiten zoals Ambrosius, Isidorus van Sevilla, Orosius en Augustinus. Dit nieuwe materiaal beslaat echter slechts zo’n 15 procent van de Middelnederlandse tekst. De Vers-Lucidarius is in essentie een soort godsdienstcursus in de vorm van een reeks vragen en antwoorden tussen een meester en zijn leerling. Behandelde onderwerpen zijn God, de Schepping, de Zondeval, de Verlossing, de H. Mis, het Kwaad, de Voorzienigheid, de Voorbeschikking, de zonde, het huwelijk, de hoop op zaligheid voor de verschillende standen, de vergeving der zonden en de boetedoening, het sacrament der stervenden, de begrafenis en de Vier Uitersten. Alles duidelijk stichtelijk-didactisch bedoeld.

 

De Proza-Lucidarius vertaalt getrouw 291 vragen van de 431 uit het Elucidarium, maar is niet ingedeeld in drie boeken. Veel vragen werden weggelaten en een zeer klein gedeelte van de Latijnse vragen werden samengevoegd. De auteur voegt regelmatig stukken uit andere werken toe en de tekst is dus, net als de Vers-Lucidarius, gedeeltelijk een vertaling en gedeeltelijk een bewerking van zijn Latijnse voorbeeld.

 

De Artes-Lucidarius behandelt naast theologische, liturgische en eschatologische vragen ook profaan-wetenschappelijke onderwerpen die te maken hebben met aardrijkskunde, natuurwetenschappen, kosmologie, meteorologie en menskunde, vandaar de naam van deze versie. De (erg getrouwe) overname van de Duitse Lucidarius loopt tot en met vraag II.97 (het derde deel werd dus niet vertaald).

 

Thematiek

 

De moraliserende kernboodschap van de Vers-Lucidarius is samen te vatten in twee zinnen: mens, zondig niet, en: moge Jezus ons redden. Terwijl bij Honorius het accent ligt op scholing, is het hoofddoel van de bewerker stichting.

 

De bewerker wil dat zijn boodschap – ‘leef toch goed en godsvruchtig en ga ter biecht, dan word je niet naar de hel gestuurd!’ – voor zijn publiek onvergetelijk is: hij hamert er daarom telkens weer op, hij verwijst voortdurend naar hemel en hel, hij legt herhaaldelijk nadruk op het belang van de biecht, en waar mogelijk voegt hij verhalende elementen in om alles meer voor het publiek tot leven te brengen. Maar de boodschap moet daarnaast ook voldoende helder zijn. Daartoe staan er voortdurend expliciete waarschuwingen en vermaningen in de tekst. De bewerker heeft bovendien complexe theologische verhandelingen en metaforen geschrapt. Hij lijkt er daarbij vanuit te gaan dat veel van de materie niet alleen irrelevant is met het oog op zijn boodschap, maar misschien ook ongeschikt voor zijn publiek.

 

[Klunder 2005: 83]

 

De auteur van de Proza-Lucidarius legt meer nadruk op de overdracht van kennis en inzicht dan de auteur van de Vers-Lucidarius. Zoals gezegd schenkt de Artes-Lucidarius behalve aan religieuze kwesties, ook veel aandacht aan profane, populariserend-wetenschappelijke zaken.

 

Receptie

 

De auteur van de Vers-Lucidarius schreef hoogstwaarschijnlijk voor lagere wereldlijke geestelijken en leken. Gezien de inbedding van de tekst in handschrift B1 (naast andere moraliserende en vrome werken op rijm) werd deze primair beschouwd als een moraliserend geschrift, en niet als een compendium voor de overdracht van kennis en dieper inzicht, zoals het Elucidarium. In de vijftiende eeuw was hij blijkbaar bedoeld voor leken op zoek naar hulp en vermaning om hun ziel veilig te stellen. In die zin kon de tekst zowel een klooster-, een stads-, als een hofpubliek aanspreken.

 

De Proza-Lucidarius richt zich tot een publiek dat enerzijds  niet voldoende geschoold is om het Elucidarium vlot in het Latijn te lezen, maar dat anderzijds wel in staat is om tamelijk complexe theologische informate te doorgronden. Doordat het enige bewaarde handschrift afkomstig is uit een klooster dat tot het kapittel van Windesheim behoorde, laat de tekst zich situeren in een Moderne Devotie-context en was hij wellicht bedoeld voor het onderwijzen van lekenbroeders. Kloosterliteratuur dus in elk geval.

 

De Artes-Lucidarius heeft blijkbaar een publiek op het oog van enigszins geletterde en breed-geïnteresserde leken en lagergeschoolde seculiere geestelijken. Het is overigens vast geen toeval dat de Artes-Lucidarius in het Londense handschrift onmiddellijk volgt op de Sidrac, een vergelijkbare instructieve artestekst die eveneens opgebouwd is uit vragen en antwoorden. De Middelnederlandse Sidrac is een vertaling van het Franse Livre de Sidrach, dat zelf als één van zijn bronnen een Franse vertaling van het Elucidarium heeft. Hoofdstuk 20 van het Somerstuc van Dirc van Delfs Tafel van den Kersten Ghelove (1404) is overigens rechtstreeks gebaseerd op het Elucidarium [Klunder 2005: 240-241].

 

Klunder [2005: 243] vat samen: ‘Ruim twee eeuwen lang – van ongeveer 1300 tot het begin van de zestiende eeuw – kwam Honorius’ werk via meerdere Middelnederlandse kanalen terecht bij een uiteenlopend publiek: in een zeer vrije bewerking op rijm, als volkstalig geschrift voor lekenbroeders bij de Moderne Devoten, in een getrouwe vertaling van de Duitse bewerking vol liturgische en wetenschappelijke informatie, in een druk naar het voorbeeld van het Frans, met de Sidrach meeliftend uit Frankrijk of als een van de vele bronnen voor de geleerde Tafel van den Kersten Ghelove.’

 

Profaan / religieus?

 

Stichtelijk-religieus. De Artes-Lucidarius snijdt ook profane onderwerpen aan.

 

Persoonlijke aantekeningen

 

Voor de bovenstaande gegevens is – naast de kritische editie-2021 – uitvoerig gebruik gemaakt van het in 2005 uitgegeven proefschrift van Nolanda Klunder. Het is typisch één van die proefschriften die meer uitblinken in het nauwkeurig nalezen, ijverig verzamelen en overzichtelijk rangschikken van gegevens uit de primaire en secundaire literatuur (wat op zich de nodige lof verdient: het mag dan een beetje droog en saai zijn, maar someone’s got to do the job), dan in het aanbieden van briljante ideeën.

 

Helaas geldt een beetje hetzelfde voor de hier besproken middeleeuwse teksten, althans wat de Vers- en de Artes-Lucidarius betreft, want de Proza-Lucidarius heb ik niet gelezen en de Brusselse druk is enkel een fragment. Klunder zelf verdedigt natuurlijk haar promotie-onderwerpen en is er redelijk enthousiast over: ‘Hoewel in strikte zin wellicht geen literaire meesterwerken, zijn de vier teksten meer dan lezenswaardig: de weidsheid van de onderwerpen biedt een leerzame, interessante en soms vermakelijke inkijk in het gedachtegoed van de late Middeleeuwen’ [Klunder 2005: 35]. Dat leerzame, en zeker dat interessante en vermakelijke vond ik nochtans danig tegenvallen. Wanneer het gaat over de middeleeuwse kijk op geografische of kosmologische kwesties bijvoorbeeld, heb je voortdurend de indruk dat er niet alleen vereenvoudigd en gepopulariseerd wordt (in de volkstaalversies), maar ook regelmatig misbegrepen en verkeerd vertaald. De middeleeuwse kijk op de kosmos & co zat sowieso al vol ongerijmdheden en foute waarnemingen, zelfs in de latinitas-teksten.  Als je daarbovenop dan ook nog eens te maken krijgt met een knoeiende kopiist (zoals in het geval van de Brusselse Vers-Lucidarius B1 of van de Londense Artes-Lucidarius), ja, dan is het gauw afgelopen met het leesplezier. In Jongen en Klunders kritische editie-2021 van de Artes-Lucidarius rolt de lezer dan ook hotsend en botsend van de ene verklarende voetnoot naar de andere, zelfs als hij zich beperkt tot het lezen van de moderne hertaling.

 

De Vers-Lucidarius had ik al veel eerder doorgenomen (in 2004, toen nog in de versie van de Cd-Rom Middelnederlands, die de negentiende-eeuwse editie van Blommaert weergeeft), maar toen was al duidelijk dat de tekst veel minder interessant was (althans voor mijn studie van middeleeuwse topoi en cultuur-in-het-breed) dan bijvoorbeeld  het Boec van Sidrac. Jarenlang zijn mijn (beperkte) aantekeningen blijven liggen (nooit een goed teken). Enkele jaren geleden kocht ik op een Bossche boekenbeurs voor 7 euro het proefschrift van Klunder aan, maar het lezen daarvan viel al snel stil (evenmin een goed teken). En het is slechts door het onlangs verschijnen van een mooi verzorgde editie van de Artes-Lucidarius in 2021 dat ik er nu toe gekomen ben, na herlezing van die tekst, mijn aantekeningen rond de Lucidariussen definitief te verwerken.

 

Klunder [2005: 35] noteert: ‘Alle Lucidarii behandelen hun onderwerpen op een min of meer basaal niveau; op een niveau, in feite, dat veel dichter bij de “gemiddelde middeleeuwse mens” gestaan moet hebben dan de diepgaande geschriften van de grote denkers uit die tijd.’ Je kan dat ook minder positief doen klinken, zoals Jan te Winkel, die in 1922 stelde dat we in het geval van de Proza-Lucidarius ‘slechts te doen hebben met eene zeer oppervlakkige, populaire behandeling van moeilijke godgeleerde onderwerpen’ [Te Winkel II 1922: 197]. Ongetwijfeld gelden deze bezwaren veel minder of in het geheel niet voor het Latijnse Elucidarium van Honorius, maar die tekst heb ik dus nog niet gelezen.

 

Geraadpleegde literatuur (chronologisch)

 

  • Te Winkel II 1922 : J. Te Winkel, De Ontwikkelingsgang der Nederlandse Letterkunde – Deel II: Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde van Middeleeuwen en Rederijkerstijd. Haarlem, 1922, pp. 39-40 / 196-197.
  • Van Mierlo II 1940 : J. Van Mierlo, Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden – Deel II: De Middelnederlandsche Letterkunde van omstreeks 1300 tot de Renaissance. Antwerpen-Brussel-’s-Hertogenbosch, 1940, pp. 29-30.
  • Knuvelder I 1970 : G.P.M. Knuvelder, Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde. Deel I, ’s-Hertogenbosch, 1970 (5), p. 244.
  • Van Dijk 1974 : R.Th.M. van Dijk, “De Kampse fragmenten van de Dietsche Lucidarius”, in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 90 (1974), pp. 106-131.
  • Klunder 2005: Nolanda Klunder, Lucidarius – De Middelnederlandse Lucidarius-teksten en hun relatie tot de Europese traditie. Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen, Prometheus, Amsterdam, 2005.
  • Bange 2007: Petty Bange, “Licht in de duisternis – Over de invloed van een vroeg-twaalfde-eeuwse tekst in de late middeleeuwen”, in: Queeste – Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden, jg. 14 (2007), nr. 1, pp. 98-100 [recensie van Klunder 2005].
  • Van Oostrom 2013 : Frits van Oostrom, Wereld in woorden – Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1300-1400. Amsterdam, 2013, pp. 183-184.

 

[explicit 19 augustus 2004 / 8 maart 2022]

searchclosebarssort-desc linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram