Jheronimus Bosch Art Center
Datering
1509
Moderne editie
J.W. Muller en L. Scharpé (eds.), "Spelen van Cornelis Everaert, vanwege de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden met inleiding en aanteekeningen uitgegeven", Boekhandel en Drukkerij voorheen E.J. Brill, Leiden, [1898]-1920, pp. 5-33
Taal
Middelnederlands

Tspel van Maria hoedeken

ende es een exemple van eenen clerc die Maria diende

(Cornelis Everaert) 1509

[Teksteditie: J.W. Muller en L. Scharpé (eds.), Spelen van Cornelis Everaert, vanwege de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden met inleiding en aanteekeningen uitgegeven. Boekhandel en Drukkerij voorheen E.J. Brill, Leiden, [1898]-1920, pp. 5-33 = Maria Hoedeken ed. 1920]

[Teksteditie: W.N.M. Hüsken (ed.), De Spelen van Cornelis Everaert – Opnieuw uitgegeven, van inleidingen, annotaties en woordverklaringen voorzien. Deel I, Verloren, Hilversum, 2005, pp. 72-126 = Maria Hoedeken ed. 2005]

[Hummelen 1 B 2]

 

Auteur

 

De Brugse rederijker Cornelis Everaert (+1556). Werd waarschijnlijk geboren tussen 1480 en 1485 te Brugge, behoorde tot het gilde der lakenververs en -vollers en was ook klerk van het handboogggilde van Sint-Sebastiaan [ed. 1920:XIX]. Everaert had twee lijfspreuken: Jc comme om leeren en So reine verclaert (met anagram!) [ed. 1920: XXV]. Hij was stellig lid van de twee Brugse rederijkerskamers, de H. Geest en de Drie Santinnen [ed. 1920: XXVI]. Zie voor meer biografische gegevens ed. 2005: 14-30.

 

Genre

 

Muller en Scharpé noemen het een Mariamirakelspel dat een wijdverbreid(e) Marialegende of -exempel dramatiseert [ed. 1920: 557]. Hummelen [1968: 341] spreekt van een ‘legendarisch historiaalspel’.

 

Situering / datering

 

Maria hoedeken (950 verzen) is één van de 35 toneelstukken die bewaard bleven in een autograaf verzamelhandschrift [Cat. Brussel 1994: 59 (cat. nr. 8)]. Deze codex wordt bewaard in Brussel, Koninklijke Bibliotheek, sign. Hs. 19.036. Het spel is de oudste gedateerde tekst uit de bundel: het werd volgens de originele inhoudstafel geschreven in 1509.

 

Inhoud

 

Goet Gheselscip, een ‘clerc’ die op een zonnige dag in de velden bloemen is gaan plukken om er een bloemenkrans voor Maria mee te maken, wordt door Sober Regement en Quaet Beleedt, twee leden van het ‘gilde’ der drinkebroers en losbandige fuifnummers, uitgenodigd om met hen te komen drinken in de herberg Houder Ghewuente van tavernier Cleen Achterdyncken. Goet Gheselscip wil wel, maar eerst gaat hij de bloemenkrans aan het beeld van Maria hangen. Nadat dit gebeurd is, gaat hij inderdaad pret maken in de herberg, waar het ‘weerdinneke’ Gheduereghe Verarthede zich bij de pretmakers voegt. Goet Gheselscip, Sober Regement en Quaet Beleedt slaan aan het dobbelen om de tijd te verdrijven, maar als Goet Gheselscip alles verloren heeft wat hij bezit, keren de anderen zich van hem af. Inwendighe Wroughinghe (een vrouw, vergelijk vers 333) neemt Goet Gheselscip dan mee naar Duechdelic Onderwysen, een prelaat die van Goet Gheselscip een monnik maakt.

 

Het is ondertussen winter geworden. Op een dag trekt Goet Gheselscip weer naar buiten om bloemen voor een krans te zoeken maar aangezien het gesneeuwd heeft, vindt hij er geen, hoe lang hij ook zoekt. Terug in het klooster vraagt de ongerust geworden abt (Duechdelic Onderwysen) hem naar de reden van zijn uitblijven. Als Goet Gheselscip hem vertelt dat hij op zoek was naar bloemen voor Maria, zegt de abt dat hij ook een krans kan maken door vijftig weesgegroetjes te bidden en na elk tiende weesgegroetje een onzevader. Als Ghoet Gheselscip een rozenkrans gebeden heeft, merkt hij dat het beeld van Maria op wonderbaarlijke wijze een prachtige krans van witte en rode rozen draagt.

 

Op een dag moet Goet Gheselscip ergens naartoe. Hij komt in een bos terecht waar Cleen Achterdyncken, Sober Regement en Quaet Beleedt op de loer liggen met de bedoeling hem te overvallen. Als Goet Gheselscip de rovers opmerkt, knielt hij neer om een rozenkrans tot Maria te bidden. In een visioen zien de drie rovers dan hoe Goet Gheselscip zich bukt om rozen te plukken (hoewel er in het bos op dat moment geen rozen groeien) en hoe Maria uit de hemel neerdaalt om zich de rozenkrans op het hoofd te laten zetten. Door dit visioen (waarvan Goet Gheselscip zelf niets gemerkt heeft) bekeren de drie rovers zich en zij vragen Goet Gheselscip om vergiffenis. Na een gezamenlijk voorgedragen refrein ten love van Maria wordt de zondaars die in hun oude, slechte gewoonten hervallen zijn, aangeraden om wekelijks drie rozenkransen te bidden, dan zal Maria voor hen een goed woord doen bij haar zoon Jezus Christus.

 

Thematiek

 

De sleutel tot deze allegorie wordt geboden in de verzen 454-472, wanneer Goet Gheselscip zijn biecht spreekt tegenover Duechdelic Onderwysen, en in de laatste verzen van het spel (921-950). Goet Gheselscip was van de goede weg afgedwaald ten gevolge van Sober Regement (Slecht Gedrag) en Quaet Beleedt (Onbehoorlijke Levenswijze). Hij vertoefde met Gheduereghe Verardthede in Ghewuente van Sonden (= langdurige verstoktheid in zonden). Hij had daarvoor van God vergiffenis gekregen maar ten gevolge van Cleen Achterdyncken (Gebrek aan Oplettendheid) is hij opnieuw terechtgekomen in Houder Ghewuente ‘vul sondeghe sneden’ (= oude zondige gewoonte). Door rozenkransen te bidden tot Maria heeft hij zich echter opnieuw verzoend met de Heer.

 

Deze stichtelijke moraal kadert blijkens de verzen 933-938 binnen de propaganda die de orde der dominicanen in de late Middeleeuwen voerde rond de Mariaverering en het devotiemiddel van de rozenkrans: Hebt doch jn memorie dese ghilde scoone / Deuotelic jnghestelt byden persoone / Van sinte Dominicus, hooft ende prelaet / Van deser oordene. Dus niet en versmaet / Den dienst van Maria. Deser gilden jnwesene / En es maer drie hoedekens de weke te lesene. Volgens Muller en Scharpé [ed. 1920: XXXVII] zou dit spel geschreven zijn ten behoeve van een (Brugse) broederschap van de H. Rozenkrans.

 

Hüsken [1996: 97] signaleerde dat Everaert behoorde ‘tot de traditionalisten die nog in middeleeuwse trant werkten en bovendien in hoofdzaak de katholieke leer bleven volgen. Bij hem komt dit vooral tot uitdrukking in de Mariadevotie en in de aandacht die hij besteedt aan de leer van de deugden en de hoofdzonden’. Elders [ed. 2005: 46] luidt het: ‘Met zijn ene been stond Everaert nog volop in de middeleeuwen, maar de nieuwe tijd kondigt zich in zijn werk toch ook al aan’.

 

Receptie

 

Stadsliteratuur. Everaert was een Brugse stadsrederijker [vergelijk voor het stedelijk-burgerlijke karakter van Everaerts werk ook ed. 1920: XXXI-XXXII]. Verband met Brugge. Hüsken [ed. 2005: 14] noteert overigens: ‘Had [Everaert] ons geen eigenhandig geschreven manuscript met vijfendertig van zijn spelen nagelaten, dan was hij, afgezien van een incidentele vermelding door een collega-rederijker, stellig voorgoed aan de vergetelheid prijsgegeven geweest’.

 

Profaan / religieus?

 

Maria hoedeken is in de eerste plaats stichtelijk-religieus van aard. Toch bevat het spel een aantal profane (dier)tropen. Vergelijk voor het enigszins verwereldlijkte karakter van het stuk ook ed. 1920: 558.

 

Persoonlijke aantekeningen

 

In zijn nieuwe tweedelige editie van de spelen van Everaert (2005) is Hüsken helemaal niet negatief over de oudere editie van Muller en Scharpé (1898-1920). Hoewel deze laatste naar verluidt niet ‘volstrekt diplomatisch’ is en de lezer nogal in de steek laat als het om woordverklaringen en commentaar bij de maatschappelijke, religieuze, historische, politieke en economische achtergronden van veel spelen gaat, luidt het: ‘De uitgave van Muller en Scharpé blijft voor toekomstige onderzoekers, studenten en overige geïnteresseerden zijn waarde behouden’ [ed. 2005: 8-9]. Hüskens nieuwe editie, die overigens op haar beurt respect afdwingt door haar vakkundigheid en toegankelijkheid (maar wel nogal duur uitvalt), tracht met succes de tekortkomingen van de oudere editie goed te maken en stelt een nieuwe chronologie van de spelen voor [ed. 2005: 1040].

 

Wat het geschilderde oeuvre van Bosch betreft, heeft het bewaarde werk van Everaert talrijke interessante cultuurhistorische en taalkundige parallellen te bieden.

 

Geraadpleegde literatuur

 

  • Dirk Coigneau e.a., Uyt Ionsten Versaemt – Het Landjuweel van 1561 te Antwerpen. Tentoonstellingscatalogus (Brussel, Koninklijke Bibliotheek Albert I, Nasaukapel, 30 september-29 oktober 1994) [= Cat. Brussel 1994].
  • W.N.M. Hüsken, “31 december 1533 – In Amsterdam worden negen rederijkers veroordeeld tot een bedevaart naar Rome vanwege de opvoering van een esbattement dat spot met de geestelijkeheid – Rederijkers en censuur aan de vooravond van de Opstand”, in: R.L. Erenstein (red.), Een theatergeschiedenis der Nederlanden – Tien eeuwen drama en theater in Nederland en Vlaanderen. Amsterdam, 1996, pp. 92-97.
  • Eric De Bruyn, De vergeten beeldentaal van Jheronimus Bosch – De symboliek van de Hooiwagen-triptiek en de Rotterdamse Marskramer-tondo verklaard vanuit Middelnederlandse teksten – Leeseditie. A.Heinen, ’s-Hertogenbosch, 2001, pp. 17-18.
  • Herman Pleij, Het gevleugelde woord – Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1400-1560. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2007, pp. 432-435.

 

[explicit 27 januari 1993 / 10 september 2016]

searchclosebarssort-desc linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram