Jheronimus Bosch Art Center
Datering
1411-12
Moderne editie
P. Leendertz Wz. (ed.), "Der Minnen Loep, door Dirc Potter". Twee delen, D. du Mortier en Zoon, Leiden, 1845-1847
Taal
Middelnederlands

Der minnen loep (Dirc Potter) 1411-12

[Teksteditie: P. Leendertz Wz. (ed.), Der Minnen Loep, door Dirc Potter. Werken uitgegeven door de Vereeniging ter bevordering der oude Nederlandsche letterkunde, 2 delen, D. du Mortier en Zoon, Leiden, 1845-1847 = Der minnen loep I-II ed. 1845-46]

[Teksteditie van Boek III: Dirc Potter – Der minnen loep – Derde boek – Uitgegeven en toegelicht door een werkgroep van Utrechtse neerlandici. Ruygh-Bewerp – nr. XIII, Instituut De Vooys, Utrecht, 1983 = Der minnen loep ed. 1983]

 

Zie voor de precieze bibliografische referentie van de editie-Leendertz: Van Buuren 1979: 323 (noot 9). Deel I = Boek I (1845) / Deel II = Boek II (1845) / Deel III = Boek III en Boek IV (1846) / Deel IV = inleiding, aantekeningen en woordenlijst (1847). Vanaf deel III begint de paginanummering opnieuw bij 1. In de uiteindelijke (gebonden) versie zijn nog slechts twee delen te onderkennen.

 

Auteur

 

Dirc Potter zou rond 1370 geboren zijn en overleed op 30 april 1428 [Van Buuren 1979: 9 / 17]. Als ambtenaar verbonden aan het hof van Holland. In 1415 krijgt hij een adellijke titel (cnape) toegewezen, samen met een hofstede (Ter Loo). Tot zijn overgeleverde oeuvre behoren ook nog Blome der doechden en Van Mellibeo ende van sinre vrouwen Prudencia.

 

Genre

 

Der minnen loep is in de eerste plaats een Middelnederlandse berijmde ars amandi: een gedragsleer in verband met de (wereldlijke) liefde waarin zowel de theorie als de aan bepaalde normen gebonden praktijk worden behandeld [Van Buuren 1979: 56]. Elk boek van Der minnen loep bestaat dan ook uit theoretische uiteenzettingen, met vermaningen en waarschuwingen aan de lezer/toehoorder. Deze worden toeglicht door een kleine zestig vertellingen die ontleend zijn aan de bijbel, de klassieke oudheid of ook wel de eigen tijd. Deze vertellingen maken van Der minnen loep in de tweede plaats een novellenbundel. Een scherpe scheiding theorie-vertelling is niet altijd mogelijk.

Volgens Ingeborg Glier is Der minnen loep een systematische wereldlijke liefdesleer maar ook een ‘moralische’ bloemlezing van beroemde liefdesverhalen uit de Oudheid en de Middeleeuwen. Uit de bouw blijkt dat de huwelijksliefde van Boek IV de andere vormen van liefde duidelijk te boven gaat [Van Buuren 1979: 48].

 

Situering / datering

 

Der minnen loep is een berijmd traktaat over de liefde, verdeeld in vier boeken die samen ruim 11.000 verzen tellen. Het werk werd waarschijnlijk geschreven in 1411-12 [Van Buuren 1979: 30, ed. 1983: 17]. Twee handschriften bleven bewaard. Het ene werd gekopieerd circa 1480 en wordt bewaard in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag (128 E 6). Het andere werd voltooid in 1486 door de kopiist Claes Willemsz en wordt bewaard in de Universiteitsbibliotheek van Leiden (Letterk. 205) [Van Buuren 1979: 30-31, ed. 1983: 17].

 

Inhoud

 

Der minnen loep handelt over de liefde of minne (= de seksueel gerichte liefde van de mens). Elk boek behandelt één soort minne: ghecke minne, goede minne, ongheoerlofde minne, gheoerlofde minne.

 

Boek I (3282 verzen) : DE GEKKE (dwaze) MINNE

 

  • (1-324): exordium (proloog). Verzen 1-76 = prohemium, verzen 77-324 = prologus.
  • (325-453): Phyllis en Demophon.
  • (454-551): theorie. Waarschuwing tegen wanhoop en eenzaamheid. Potter zal voorbeelden uit het verleden geven. Hij noemt de vier soorten ‘minne’.
  • (552-722): Jason en Medea.
  • (723-824): theorie. Van een overhaast begin in de liefde komt ellende. Zie vrouwen die aanpappen met dwazen en er niet meer van af raken.
  • (825-894): Perna en Thirobinus.
  • (895-1022): theorie. Alvorens aan de liefde te beginnen, dient iedere vrouw zich te bezinnen.
  • (1023-1148): Eneas en Dido.
  • (1149-1178): theorie. Ook de mannen moeten hun geliefde eerst goed leren kennen.
  • (1179-1246): Isis en Anaxarete.
  • (1247-1350): theorie. Afwijzing van de haast. Men moet geduld hebben bij een ‘neen’. Vaak wordt het toch nog een ‘ja’. Zeker niet wanhopen of dwaze dingen doen.
  • (1351-1662): Theseus en Ariadne.
  • (1663-1888): theorie. Het juiste geneesmiddel is ‘verbeyden’, ‘mate’ en ‘sinlicheit’. Uitleg over ‘verbeyden’ en ‘mate’.
  • (1889-2098): Paris en Oenone.
  • (2099-2132): theorie. ‘Sinlicheit’ = liefhebben ‘mit gueden wisen sinne’.
  • (2133-2196): Jason en Hypsipyle.
  • (2197-2371): Minos en Scylla.
  • (2372-2514): theorie. Aansporing tot de vrouwen om verstandig te handelen. Raadgevingen aan de mannen en de vrouwen. Nadruk op de geringe trouw die sommige vrouwen aan de dag leggen.
  • (2515-2686): Virgilius en Lucretia.
  • (2687-2758): theorie. In de liefde moet de vrouw de meester zijn en de man de knecht. In het huwelijk echter moet de man een voogd zijn.
  • (2759-3023): Orfennes en Calistomus.
  • (3024-3040): theorie. Waarschuwing aan mannen voor bedrieglijke vrouwentaal.
  • (3041-3212): Achilles en Polyxena.
  • (3213-3256): theorie. Samenvattende vermaning aan mannen en vrouwe: bezint eer gij begint.
  • (3257-3282): besluit. Er zijn vier manieren van ‘minne’. In dit boek kwam de gekke (dwaze) minne aan bod. De rest volgt nu.

 

Van Buuren 1979: 122-131, gaf het volgende schematisch overzicht van Boek I. De inhoud van het begrip ghecke minne: niets van iemand weten (iemand niet kennen), de vreemdeling die van ver komt als partner nemen (zoek je liefde dicht bij huis!) en overhaast een liefdesrelatie aangaan (tegenover ‘haesticheyt’ staat ‘sinnicheit’). Deze drie dingen kunnen onder één noemer gevat worden: ondoordachtheid. Verder kenmerken: ‘onghedoechsaemheit’ (ongeduld, gebrek aan lijdzaamheid), niet bestand zijn tegen wederwaardigheden) en een verhouding met een dwaas of een verhouding in dwaasheid aangaan (men is dan ‘ruekelois’ of onbedachtzaam en onberaden = zonder raad in te winnen of zich te bedenken). De kern van dit alles is het begrip ‘onraet’, dat staat voor ondoordachtheid.

 

De belangrijkste adviezen van Potter zijn de volgende. ‘Verbeyden’ = geduld hebben, geduldig zijn, het ‘ghestant’ (omstandigheden en totale gesteldheid) van de geliefde nagaan. ‘Mate’ = het goede gemiddelde, niet te heet niet te koud. Dit staat tegenover ‘onghetemperde minne’. ‘Sinlicheit’ of ‘sinnicheit’ = zich hoeden voor roekeloosheid, belang van verstand, verstandigheid, bedachtzaam overleg, bezonnenheid. Dit staat tegenover ‘haesticheit’. Verder nog oppassen voor trouweloosheid (er zijn wankele vrouwen, allemansvriendinnen) en oppassen voor vrouwen die behoren tot de familie van de vijand.

 

Boek II (4268 verzen) : DE GOEDE MINNE

 

  • (1-118): theorie. In de liefde dient zedelijke onbetrouwbaarheid te worden uitgebannen.
  • (119-394): Adonis (Hero) en Leander.
  • (395-429): theorie. In de liefde gaat het vaak verkeerd. Dikwijls is dat te wijten aan boze tongen.
  • (430-608): de borchgravinne van Vergi.
  • (609-828): theorie. De goede, reine minne is alleen voor wie edel leeft. In Duitsland is de reine minne bekend, maar Lombarden, Engelsen en Fransen verstaan zoiets zelden. De Italianen hebben er helemaal geen verstand van. Rechtvaardige minne heeft vier trappen.
  • (829-944): Floris van Holland en de gravin van Clermont.
  • (945-960): theorie. Deze twee waren in het eerste stadium van minne. Vaak sterft de minnen vóór de tweede trap bereikt is.
  • (961-1130): Pyramus en Thisbe.
  • (1131-1330): theorie. Minnaars moeten niet haastig naar de tweede en derde trap willen opklimmen. Het tweede stadium speelt zich af ‘inden gairde’. In het derde stadium gaan de geliefden naar boven, op het bed.
  • (1331-1560): Quintilliaen en Penella.
  • (1561-1810): theorie. Het vierde stadium zal pas in het vierde boek behandeld worden. Het is de coïtus en deze is naar verluidt voorbehouden aan gehuwden.
  • (1811-2048): Sabina en Floridamas.
  • (2049-2493): theorie. Elk stadium heeft een deugd, een kledingstuk en een kleur. Lange bespiegeling over de liefde, met persoonlijke ervaringen van Potter. Minne is soms gemakkelijk te pakken, dan weer ongrijpbaar. De verteller kreeg haar nooit te pakken. Bij minne zijn list en handigheid niet verboden, maar geweld is uit den boze.
  • (1494-2584): de kuise Suzanna.
  • (2585-2614): theorie. List en goede raad van vrienden mag men gebruiken om de houding van de vrouwen te doen veranderen.
  • (2615-2701): Cydippe en Aconcius.
  • (2702-2806): Pelops en Hippodamia.
  • (2807-2852): theorie. List en hulp mogen, maar moeten in eer en deugd plaatsvinden.
  • (2853-3030): Achilles en Deidamia.
  • (3031-3066): theorie. Raad aan de vrouwen. Raad aan de mannen.
  • (3067-3191): Olympias en Nectanabus.
  • (3192-3206): theorie. De mannen moeten er altijd voor zorgen dat de vrouweneer door list bewaard blijft.
  • (3207-3289): Paulina en Romanelle.
  • (3290-3298): theorie. De verteller zegt dat geen vrouw zo onstandvastig is dat hij haar niet zou gunnen dat zij haar eer behield en van schande gevrijwaard bleef.
  • (3299-3458): Samyte en Astenborch.
  • (3459-3472): theorie. Het maakt groot verschil of men met dwazen dan wel met verstandigen te maken heeft. De eersten bezorgen vaak verdriet, schade of schande.
  • (3473-3526): theorie. Zonder vrouwen geen vreugde. Daarom moeten alle mannen alle vrouwen in ere houden. Men moet niet alle vrouwen schuwen, omdat er af en toe eens één zwak is.
  • (3527-3612): het Parijse echtpaar.
  • (3613-3641): Tristan en Isoude.
  • (3642-3751): de Spaanse schildknaap.
  • (3752-3904): theorie. Onbetamelijkheid brengt schande. Heimelijkheid bewaart de eer. Soms moet men list gebruiken om de eer te bewaren. Is een man door de liefde gegrepen, dan is een goede, vertrouwde vriend een noodzaak.
  • (3905-4109): Amon, Neufrades en Siccola.
  • (4110-4268): theorie. Die vertrouweling moet men goed kiezen. Aansporing tot de vrouwen om zich niet aan de liefde te onttrekken. Korte verdediging van deze minneleer.

 

Schema van Boek II.

  • (1-742): kenmerken van de goede minne.Vier facetten: trouw, gelijkheid in alles, edelheid van geboorte – natuur – daden, kuisheid.
  • (743-2048): de vier fasen van de goede minne. Eerste fase: elkaar zien, van elkaar hore. Tweede fase: lief met elkaar praten, niets aan anderen laten merken. Derde fase: intiem lichamelijk contact zonder coïtus. Vierde fase: coïtus (voor gehuwden, eer mag niet worden geschonden, zie verder Boek IV).
  • (2049-2334): de (kardinale) deugden die verbonden worden met deze fasen. Met hun kleren en kleuren gepersonifieerd voorgesteld. Mate = groene mantel (hoop, nieuw begin). Wijsheid = witte kleren (onbesmet). Sterkte = rood kleed (blijdschap en eerbaarheid). Rechtvaardigheid (pas in Boek IV) = blauwe kleren (gestadigheid en trouw).
  • (2335-2476): Fortuna in de liefde. De liefde is vaak grillig.
  • (2477-3824): listen in de liefde. Mag. Belangrijk om de eer te behouden en schande te vermijden.
  • (3825-4124): een verliefde man moet de hulp zoeken van een goede vertrouwde vriend.
  • (4125-4236): oproep tot de vrouwen om de liefde van mannen te beantwoorden.
  • (4237-4268): de verteller verdedigt zijn liefdesleer.

 

Boek III (1264 verzen) : DE ONGEOORLOOFDE MINNE

 

  • (1-167): theorie. Apologie van Boek III. Ongeoorloofde minne is slecht. Er zijn drie categorieën. De eerste is tegennatuurlijk, de tweede is de bestialiteit.
  • (168-232): Pasiphaë en de stier.
  • (233-268): theorie. De mens is geneigd tot het kwaad.
  • (269-308): Farssan en de hinde.
  • (309-362): theorie. De derde categorie is niet tegennatuurlijk. Het is de liefde voor verwanten.
  • (363-442): Caunus en Byblis.
  • (443-552): Phaedra en Hippolytus.
  • (553-589): Phineus en Cleobula.
  • (590-668): theorie. Incestueuze liefde kàn rein zijn, maar men houdt ze best verborgen voor de buitenwereld.
  • (669-688): Absalom.
  • (689-694): theorie. De ‘ik’ gaat nog zulke verhalen vertellen.
  • (695-776): Myrrha, Cinyras, Adonis en Venus.
  • (777-832): theorie. Minne moet plaatsvinden tussen niet-verwanten.
  • (833-909): Semiramis en haar zoon.
  • (910-982): theorie. In de tijd van Adam en Eva was incest wel toegelaten. Ook bij Lot en zijn dochters. Maar bij anderen is het een schande. Zie Herodias en Herodes.
  • (983-1036): Canace en Macareus.
  • (1037-1048): theorie. Ook verkrachting van vrouwen en maagden is ongeoorloofd.
  • (1049-1104): Amon en Thamar.
  • (1105-1162): Dina te Sichem.
  • (1163-1196): theorie. Ook liefde met joden en heidenen is ongeoorloofd.
  • (1197-1264): theorie. Bega deze zonden niet, doe alleen ‘kleine’ zonden. Indien je het toch doet, hou het dan verborgen voor de wereld, en leg alleen rekenschap af voor God. Maar het beste is: niét zondigen.

 

Schema van Boek III. De inhoud van het begrip ‘ongeoorloofde minne’ is vijfledig: homoseksualiteit / bestialiteit / incest / verkrachting / liefde met joden en heidenen.

 

Boek IV (2324 verzen) : DE GEOORLOOFDE MINNE

 

  • (1-80): theorie. Apologie van het huwelijk. Niet iedereen kan kloosterling worden. De mensheid moet blijven bestaan. God heeft het zo bevolen (Genesis).
  • (81-146): theorie. Geoorloofde minne is goed en paradijselijk als man en vrouw op elkaar zijn afgestemd. Is dit niet het geval, dan komt er verdriet, maar ook dan moeten de huwelijksbanden blijven bestaan.
  • (147-210): theorie. De deugd die hoort bij geoorloofde minne, is rechtvaardigheid (twee kledingstukken: standvastigheid en trouw, blauw van kleur).
  • (211-248): theorie. Wanneer een vrouw verboden dingen doet, dan wordt daar veel meer over gesproken dan in het geval van een man. Vrouwen moeten lief en zachtaardig zijn.
  • (249-364): Clytaemnestra, Agamemnon en Aegisthus.
  • (365-451): theorie. Onderbreking van het exempel. Verschil tussen ontrouwe mannen en ontrouwe vrouwen: een vrouw verliest veel vlugger haar eer. Uitval tegen de clerici, die vaak echte rokkenjagers zijn.
  • (452-478): vervolg van Clytaemnestra, Agamemnon en Aegisthus.
  • (479-494): theorie. Vriendschap brengt vriendschap mee. Vijandschap roept wraak op.
  • (495-590): Jason, Medea en Creusa.
  • (591-660): theorie. Een man die zijn vrouw opzijzet, verliest zijn eer. Dat geldt nog sterker omgekeerd. Als mannen in het geheim een minnaresje hebben, moeten vrouwen daar niet te moeilijk over doen.
  • (661-727): David en Mikal.
  • (728-789): theorie. De vrouw moet de man onderdanig zijn. De man heeft natuurlijk ook plichten.
  • (790-856): Ahasveros, Wasti en Ester.
  • (857-998): theorie. Een vrouw moet haar man niet terechtwijzen, dat zal God wel doen. Een vrouw daarentegen moet zich wel verantwoorden voor haar man. Uitval tegen ‘boze teven’. Vrouwen moeten ingetogen en deugdzaam zijn en zich richten naar de man.
  • (999-1094): Hypermnaestra en Lynceus.
  • (1095-1266): Orphaen en Lympiose.
  • (1267-1348): theorie. Een onderdanige vrouw wordt altijd geprezen. Ook door de dichters.
  • (1349-1362): Admetus en Alcestis.
  • (1363-1386): Protesilaus enLaodamia.
  • (1387-1418): Capaneus en Euadne.
  • (1419-1560): Ulixes en Penelope.
  • (1561-1602): Hermione en Orestes.
  • (1603-1624): theorie. In het huwelijk moet men trouw blijven. Blijft het overspel echter geheim en rein, dan is het nog enigszins te tolereren.
  • (1625-1680): theorie. Gevaren voor het huwelijk: lichtgelovigheid, vooral bij vrouwen, tegenover clappers.
  • (1681-1808): Tholomanes, Boecia en Paschalis.
  • (1809-1970): theorie. Tweede gevaar: de gangen van je man nagaan.
  • (1971-2032): Roseboem te Schiedam.
  • (2033-2192): Procris en Cephalus.
  • (2193-2260): theorie. Vermaningen aan de vrouwen. Blijf thuis, doe geen gekke dingen. Wees onderdanig tegenover je man.
  • (2261-2324): theorie. Vrouwen, bewaar uw eer en gezondheid. Wees uw man trouw. Is hij u niet altijd even trouw, zoek dan geen ander. Denk om uw eer en om Gods leer, en neem de zorgen weg.

 

Kenmerken van ‘geoorloofde minne’ (huwelijk) in Boek IV.

  • Vrijheid: geen zorgen om dingen te moeten verbergen. Open en eerlijk.
  • Rechtvaardigheid: standvastigheid en trouw.
  • Eer: ontrouw is altijd zonde. Of zij ook eerloosheid en schande meebrengt, hangt af van allerlei factoren.
  • De goede vrouw: onderdanig en deugdzaam.
  • Gevaren voor het huwelijk: lichtgelovigheid en de gangen van de echtgenoot nagaan.

 

Thematiek

 

Der minnen loep handelt in laatste instantie over de ‘goede minne’ die culmineert in de ‘geoorloofde minne’ (geslachtsverkeer binnen het huwelijk). De ‘dwaze minne’ en de ‘ongeoorloofde minne’ worden daar als contrast tegenover gesteld. Bij de bewerking van de door hem gebruikte verhalen wordt Potters methode gekenmerkt door moralisatie, ontpsychologisering en concentratie [ed. 1983: 46]. In verband met dubbele moraal en het onderscheid schaamtecultuur-schuldcultuur bij Potter, vergelijk NLG 1993: 94.

 

Receptie

 

Dirc Potter was een overgangsfiguur. Hij produceert in de eerste plaats hofliteratuur die echter anderzijds reeds een aantal kenmerken vertoont van de burgerlijke stadsliteratuur. In zijn werk lijken het oude hof en de nieuwe stad elkaar te ontmoeten [NLG 1993: 95-96, Pleij 1988: 341, ed. I 1845: XXIII-XXIV].

 

Signalen in de richting van hofliteratuur

 

  • (Boek I, verzen 122-125): Venus geeft de verteller de opdracht een minneleer te schrijven opdat ‘vrouwen, ridders en knechten’ in de liefde onderwezen zouden worden. Het primair geïntendeerde publiek is dus duidelijk het hof, de adel.
  • (Boek II, verzen 665-704): de liefde is voorbehouden aan hoofse personen die edel zijn van geboorte of van ‘natuur’. Uitval tegen een hele lijst rude menschen van grover aert die niet weten wat ‘goede minne’ is: landbouwers, vissers, zij ‘die het vlees houden op de dissen’, smeden, spitters, delvers, monniken (!), schippers, wagenvoerders, timmerlui, molenaars, plackers, huidevetters ende anders vele der ambochtsluden. Deze uitval tegen vooral ‘ambachtslieden’ lijkt in eerste instantie regelrecht vanuit adellijke hoek te komen (zij worden tegenover edel luden geplaatst). In de opsomming komen wel geen leden van de hogere burgerij voor, dus in een andere context zou deze opsomming ook kunnen thuishoren in een tekst die de idealen van de stadselites uitdraagt. Impliciet zit die verwijzing naar de hogere burgerij trouwens in Potters tekst verwerkt: niet alleen wie edel is van geboorte, maar ook wie edel is van ‘natuur’, weet met de liefde correct om te gaan!
  • (Boek III, verzen 57-60): om de liefde te leren kennen, moet men eerst haar gheslacht nagaan, hoe menich vierendeel zij heeft en hoe elc van vieren leeft. Vierendeel = kwartier, een term uit de genealogie. Deze beeldspraak is typisch ontleend aan een hofmilieu. In NLG 1993: 93, wordt trouwens gewezen op de ‘ridderlijke beeldspraak en allusies’ die Potter gebruikt. In Der minnen loep komen overigens ook talrijke jachtmetaforen voor.
  • (Boek IV, verzen 405-412): het overspel van de vrouw is erger dan dat van de man omwille van juridische redenen (bastaarden zouden kunnen erven = een typisch adellijke – ofschoon vast niet exclusief adellijke – bekommernis).
  • (Boek IV, vers 879): er is niemand in mijnre aert op enighen hoff, zegt de verteller, die zoveel lof over de vrouwen heeft gesproken als ik. Blijkbaar situeert de verteller zich dus ook aan een ‘hof’.
  • (Boek IV, verzen 2275-2278): de vrouwen moeten doen zoals de goede vrouwen doen waar de dichters over schrijven, zodat de lof van de goede vrouwen hoghe floreert in elken hoff. Het begrip ‘hof’ verwijst dus naar het sociale milieu van de verteller.
  • (Boek IV, verzen 2306-2309): de verteller wenst dat de vrouwelijke staat in ere bloeit zodat men haar terecht kan loven onder vorsten ende inder heren hove. Idem als hierboven. Bovendien zegt de verteller: ‘Laat de boosheid rondlopen om haar brood’ = een verwijzing naar bedelen. Associatie slechtheid / bedelaars: typisch voor een (minachtend) adellijk standpunt (zou echter ook passen bij het standpunt van de stadselite).

 

Signalen in de richting van stadsliteratuur

 

  • (Boek II, verzen 3859-3860): over de noodzaak van een betrouwbare vriend / raadsman in liefdeszaken. Waar men koopmanschap doet, daar is een bemiddelaar alte guet. Typisch een beeldspraak uit het burgermilieu (kooplui). Een voorbeeld dus ook van burgermoraal.
  • (Boek III, verzen 1236-1237): iedereen zou graag in de hemel raken, in de schoenre stat, die hoghe staet = het hemelse Jeruzalem uiteraard, maar tegelijk het begrip ‘stad’ in een positieve context.
  • Pleij 1988: 341, heeft het in navolging van Van Oostrom over Dirc Potter als het ‘prototype van de sociale klimmer uit een bescheiden milieu’ en brengt dit vervolgens in verband met een mentaliteit die vooral in het stedelijke burgermilieu circa 1500 opgang maakt. Onder verwijzing naar Pleij stelt Van Oostrom 1992: 151, dat Potters mentaliteit de brug vormt naar wat traditioneel als laatmiddeleeuwse burgermoraal te boek staat.
  • NLG 1993: 95 (tekst van A.M.J. van Buuren), wijst erop dat Potter veel belang hecht aan: rede, verstand, wijsheid en maat houden, de gulden middenweg betrachten. Dingen waarvan Pleij elders aantoont dat ze typisch zijn voor de burgermoral circa 1500. NLG 1993: 96, signaleert dat Potter enerzijds nog gebonden is aan de typisch adellijke conventies van eer en schande, anderzijds geeft hij blijk van een geheel eigen individualisme.

 

Profaan / religieus?

 

Der minnen loep is duidelijk profaan van aard: het gaat over de wereldse liefde. Dat neemt niet weg dat het religieuze in deze tekst ook een rol speelt. Het gaat daarbij niet in de eerste plaats om de onverwacht scherpe uitvallen naar de clerus (zie onder meer Boek II, vers 671 / Boek IV, verzen 63-67 / Boek Ivn verzen 441-451), wel om het feit dat de uiteindelijke moraal van Potters tekst duidelijk gebed is in een christelijke visie. Het toppunt van ‘goede minne’ is geslachtsverkeer binnen het huwelijk (ook het kerkelijk stanbpunt). Zie ook de regelmatige verwijzingen naar God (onder meer op het einde van Boek IV, vers 2215). Zie ook de talrijke verhalen ontleend aan de Bijbel.

 

Dat alles neemt dan weer niet weg dat Potter in zijn moraal vaak veel minder scherp en veel toleranter is dan de contemporaine kerkelijke moralisten. Zijn standpunten hebben naar ons modern gevoel zelfs meer dan eens veel weg van een dubbele moraal (vergelijk hierover ook NLG 1993: 94, en Van Buuren 1979: 303).

 

Persoonlijke aantekeningen

 

In verband met het Bosch-oeuvre is Der minnen loep niet alleen interessant omwille van de talrijke voorbeelden van topische beeldspraak, maar ook omdat de tekst ons een boeiende kijk biedt op de houding tegenover liefde en seksualiteit in de vijftiende-eeuwse Nederlanden. In verband met de aan homoseksualiteit referende taferelen op het middenpaneel van de Tuin der Lusten is het bijvoorbeeld nuttig op te merken hoe in Potters tekst homoseksualiteit op de eerste plaats komt als het om de ‘ongeoorloofde minne’ gaat.

 

In 1979 publiceerde A.M.J. van Buuren een monografie over Der minnen loep.

 

Der minnen loep van Dirc Potter – Studie over een Middelnederlandse ars amandi

(A.M.J. van Buuren) 1979

[HES Publishers, Utrecht, 1979 = Van Buuren 1979]

 

Hoofdstuk 1 : Dirc Potter, Der minnen loep en de literatuurgeschiedenis

 

In dit eerste hoofdstuk geeft Van Buuren een ‘compilerend overzicht met kanttekeningen’ van het Potter-onderzoek (in verband met diens biografie en oeuvre). Dus geen volledig systematisch onderzoek naar de biografische gegevens. Slechts weinig aandacht voor Potters andere prozatraktaten. De uitgave van Blome der doechden door Schoutens lijkt nergens naar [p. 22]. Wens van Van Buuren: een nieuwe uitgave van het gehele verzamelde werk van Potter met inleiding, commentaar en aantekeningen [p. 28]. Over Der minnen loep: de uitgave van Leendertz is nog heel betrouwbaar. De inleiding is wel verouderd [p. 38]. Besluit: het onderzoeksterrein van Der minnen loep ligt nog praktisch braak. Essentieel zijn de twee componenten die Ingeborg Gliet onderscheidde: liefdesleer/leerdicht én bloemlezing/verhalenbundel. Deze twee componenten gaat Van Buuren nu onderzoeken (in hoofdstukken 3-6). Eerst echter onderzoekt hij de middeleeuwse traditie van deze twee componenten [pp. 52-53].

 

Hoofdstuk 2 : Der minnen loep en de traditie

 

Drie dingen moeten gebeuren om de plaats van Der minnen loep in de literatuurgeschiedenis te bepalen: analyse van het werk (wat zegt Potter en hoe zegt hij dat?), in welk literaire klimaat hoort hij thuis en van welke werken heeft Der minnen loep invloeden ondervonden? In dit hoofdstuk komt vooral het tweede aan bod: tot welke kring van werken behoort Der minnen loep, in welke traditie staat het, op welke werken kan het teruggaan? Belangrijk hierbij zijn de twee componenten. Het theoretische aspect: Der minnen loep is in dit opzicht een leerdicht over de liefde, een ars amandi. Wat de demonstratieve verhalen betreft is het een novellenbundel. Van Buuren heeft het terrein verkend en brengt het voorlopig in kaart. Zijn analyse is dus niét uitputtend in dit opzicht [pp. 54-55].

 

De ars amandi-component. Algemene definitie: een gedragsleer voor de liefde waarin zowel de theorie als de aan bepaalde normen gebonden praktijk wordt behandeld [p. 56]. Verdere onderscheidingen: compendia, ‘Minnereden’, minne-allegorieën. De verhalen: de Bijbel en Ovidius vormen hier de hoofdbronnen [p. 72]. Besluit: weinig concreets. Alleen Ovidius’ invloed op Potter is vrijwel zeker (zie infra) [p. 77].

 

Hoofdstuk 3 : de proloog van Der minnen loep

 

Volgens middeleeuwse opvattingen heeft een proloog of ‘exordium’ twee delen: ‘prohemium’ of ‘prologus praeter rem’ (staat buiten het werk als zodanig, is algemeen van aard, heeft in verwijderd verband wel betrekking op het eigenlijke werk) / ‘prologus’ of ‘prologus ante rem’ (leidt in tot het werk, geeft een korte ‘summa’). Doel van het totale exordium is: de hoorder ‘docilem’ (leergierig), ‘attentum’ (oplettend) en ‘benevolum’ (welwillend) maken [p. 85]. Probleempje: de tegenstelling rijk-arm die nogal scherp uithaalt naar de ‘rijken’ (die toch Potters geïntendeerd publiek uitmaakten).Verklaring: de kwestie wordt zeer algemeen gesteld en niet iedere (rijke) lezer/toehoorder hoeft de uitspraak op zichzelf te betrekken. Deze kwestie verdient toch nader onderzoek [p. 88].

 

Minne / liefde: hebben in de Middeleeuwen als begrip ieder hun eigen ontwikkeling. Is nog niet onderzicht voor het Nederlandse taalgebied, wel voor het Duitse. Aldaar: minne = in latere Middeleeuwen meer in sfeer van seksualiteit / liefde: betreft eerder een geestelijke relatie. Oppassen met voorbarige parallellen trekken naar het Nederlandse taalgebied [p. 92]! Verzen I.1-324 vormen de proloog en deze is traditioneel van compositie. Hij is ook toegeschreven naar het slot: het uiteindelijke onderwerp van Der minnen loep zal namelijk de goede, reine, rechte minne blijken te zijn (waarbij vriendschap en begeerte gecombineerd worden). Venus, die de opdracht tot schrijven verleent, kan vanuit het middeleeuwse denken binnen deze minne-opvatting geplaatst worden [pp. 108-109].

 

Hoofdstuk 4 : samenvatting van Der minnen loep en bespreking van de voornaamste thema’s

 

Zie supra, bij ‘Inhoud’.

 

Hoofdstuk 5 : Der minnen loep, Ovidius en de middeleeuwse Ovidius

 

Sedert Te Winkel is er met het onderzoek naar de verhouding Ovidius-Potter niets gebeurd. Van Buuren maakt een begin met deze exploratie. Er zijn inderdaad veel lijnen te trekken vanuit Der minnen loep naar de middeleeuwse Ovidius-commentaren en naar het werk van Ovidius zelf [p. 192]. Rabanus Maurus (9de eeuw) gebruikte een citaat uit Deuteronomium om aan te duiden hoe men in de christelijke Middeleeuwen diende om te gaan met teksten van heidense schrijvers: wat nuttig lijkt, gebruiken en de rest weglaten. De manier waarop Maurus een Bijbelcitaat gebruikt en de wijze waarop hij de niet-christelijke schrijvers een middeleeuws harnas aanmeet, is typisch voor het middeleeuwse denken [p. 193]. Dat gebeurde dus ook met Ovidius: zie de middeleeuwse Ovidius-commentaren. Die werden in de Middeleeuwen op de Latijnse scholen gebruikt [p. 194]. De conceptie van Der minnen loep is geboren uit de Ovidius-opvatting die in de middeleeuwse scholen in zwang was [p. 197]. De begrippen gekke / ongeoorloofde / geoorloofde minne komen overeen met de Latijnse termen amor stultus / amor illicitus / amor licitus [p. 201].

 

De door Potter aan de Heroides ontleende voorbeelden worden precies daar gebruikt waar ze volgens de middeleeuwse Ovidius-commentaren thuishoren [p. 204]. Van Buuren zegt zelf dat zijn argumenten niet echt overtuigend zijn, maar toch in een bepaalde richting wijzen (wat de link met de Heroides betreft) [p. 211]. Hij gaat dan verder in op de link met de Ars amatoria en de Remedia amoris en met de middeleeuwse commentaren op deze Ovidius-teksten [p. 212]. Potter heeft de Ars amatoria niet zozeer gevolgd, dan wel gebruikt [p. 233]. Idemdito voor de Remedia amoris. Potter maakte ook gebruik van de middeleeuwse commentaren op deze werken [p. 238]. Hij heeft met Ovidius gedaan wat Rabanus Maurus aanraadde te doen met heidense schrijvers [p. 237].

 

Hoofdstuk 6 : een verkenning van de demonstratieve verhalen

 

Wat er zou moeten gebeuren.

  • Volledige inventarisatie van alle verhalen in Der minnen loep, hun bronnen, hun voorkomen elders in de middeleeuwse letterkunde, de secundaire internationale literatuur erover. Dat zou voor ieder verhaal moeten leiden tot een stand van zaken.
  • Iedere geschiedenis uit Der minnen loep vergelijken met haar zekere of mogelijke bron / bronnen. Zijn er afwijkingen? Waarom? Dragen de afwijkingen in de verschillende verhalen een systematisch karakter en kan er dus sprake zijn van een bewerkingsprocédé?

Van Buuren kan dit alles in zijn onderzoek niet uitwerken. Hij beperkt zich tot een nadere analyse van enkele verhalen [p. 246]. Zijn onderzoek noemt hijzelf ‘allemaal nogal voorlopig’ [p. 283]. Belangrijkste conclusie: Potter is een zelfstandig bewerker. Hij gaat bewust zijn eigen gang binnen een traditie. Hij past zijn verhaalstof aan aan hetgeen hij wil betogen [p. 286].

 

Hoofdstuk 7 : slotbeschouwingen

 

Vóór de eindconclusies nog twee punten.

  • De ‘goede minne’ die als vierde categorie wordt toegevoegd aan de trits ‘amor stultus / illicitus / licitus’. We kunnen Potter niet vastpinnen op de klassieke vijfdeling of op de vierdeling van Andreas Capellanus. Potter ging (zie supra) erg zelfstandig te werk: hij had traditioneel materiaal en maakte zelf uit wat hij ermee deed. Dat opsplitsen in ‘goede / geoorloofde minne’ is volgens Van Buuren een gelukkige vondst [pp. 295-296].
  • De verhouding tussen Der minnen loep en De amore libri tres van Capellanus. Deze relatie is zoniet geheel afwezig, dan toch zeer oppervlakkig [p. 302].

Volgen dan nog bij wijze van eindconclusie: de desiderata en de verworvenheden [pp. 302-308].

 

Geraadpleegde literatuur

 

  • Knuvelder I 1970: Gerard Knuvelder, Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde – Deel I. L.C.G. Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1970 (vijfde, geheel herziene druk), pp. 308-310.
  • Hegman 1984: W.E. Hegman, in: Spiegel der Letteren, jg. 26 (1984), nr. 1-2, pp. 90-93 [recensie van Der minnen loep ed. 1983].
  • Van Oostrom 1987: F.P. van Oostrom, Het woord van eer – Literatuur aan het Hollandse hof omstreeks 1400. Meulenhoff, Amsterdam, 1991 (3), pp. 225-268.
  • Pleij 1988: Herman Pleij, De sneeuwpoppen van 1511 – Literatuur en stadscultuur tussen middeleeuwen en moderne tijd. Meulenhoff, Amsterdam, 1988.
  • Van Oostrom 1992: F.P. van Oostrom, Aanvaard dit werk – Over Middelnederlandse auteurs en hun
  • publiek. Prometheus, Amsterdam, 1992, pp. 146-151.
  • NLG 1993: A.M.J. van Buuren, “25 maart 1415: Dirc Potter krijgt bij grafelijk besluit een hofstede in leen – Didactische literatuur van een Haags hoveling”, in: M.A. Schenkeveld-Van der Dussen e.a. (red.), Nederlandse Literatuur, een geschiedenis. Martinus Nijhoff Uitgevers, Groningen, 1993, pp. 92-96.
  • Van Buuren 1995: A.M.J. van Buuren, “De metamorfose van twee vrienden – Het verhaal van Sabina en Floridamas bij Dirc Potter”, in: Queeste, jg. 2 (1995), nr. 2, pp. 125-145.

 

[explicit 20 oktober 2016]

searchclosebarssort-desc linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram