Een spel van sinnen van de historie van Piramus en Thisbe
genaempt de Sinnelijcke genegentheijt
(anoniem) circa 1500
[Teksteditie: G. van Es (ed.), Piramus en Thisbe – Twee rederijkersspelen uit de zestiende eeuw, bronnenstudie en tekstuitgave. Zwolse drukken en herdrukken voor de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden – nr. 50, W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1965, pp. 115-156 = Piramus en Thisbe ed. 1965]
[Diplomatische teksteditie: W.N.M. Hummelen, B.A.M. Ramakers en F.A.M. Schaars m.m.v. J.P.G. Heersche (eds.), Trou Moet Blijcken – Deel 2: Boek B – Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer ‘de Pellicanisten’. Uitgeverij Quarto, Assen, 1992, ff. 141v-149r = Piramus en Thisbe ed. 1992]
[Hummelen 1 OB 11]
Auteur
De tekst werd gekopieerd door Goosen ten Berch. Zijn legger was hoogstwaarschijnlijk afkomstig van de Amsterdamse rederijkerskamer De Eglantier. Over de oorspronkelijke auteur is niets bekend. Zijn taalgebruik zou wijzen in de richting van de Zuidelijke Nederlanden.
Genre
Een ‘spel van sinnen’, zoals de originele titel aangeeft. Van Es noemde het ‘een speels gecomponeerde satire op de zinnelijke erotiek’ en een ‘aanvankelijk ironisch-misleidend liefdesspel’ [ed. 1965: 15 / 35].
Situering / datering
Piramus en Thisbe is een anoniem rederijkersdrama, meer bepaald een zinnenspel, dat overgeleverd werd in een handschrift dat deel uitmaakt van het archief van de Haarlemse rederijkerskamer De Pellicanisten (met als zinspreuk ‘Trou moet blijcken’). Het ongeveer 564 verzen tellende spel bevindt zich in codex B, ff. 141v-149r. Het grondverhaal van de noodlottige liefde tussen Piramus en Thisbe komt oorspronkelijk uit het vierde boek van Ovidius’ Metamorphosen (verzen 55-166), maar werd door de dichter vrij bewerkt: er kunnen in elk geval voorlopig nog geen contemporaine bronnen worden aangewezen die hem ook zouden beïnvloed hebben. Bovendien wijst niets erop dat er een relatie zou bestaan tussen dit Haarlemse spel en de Pyramus ende Thisbe-bewerking die op naam staat van Matthijs de Castelein (vergelijk Pyramus ende Thisbe ed. 1965).
De codex waarin Piramus en Thisbe zich bevindt, werd geschreven omstreeks 1600. Het spel zelf is echter ongetwijfeld veel ouder: waarschijnlijk dateert het uit het begin van de zestiende eeuw, misschien zelf uit het laatste kwart van de vijftiende eeuw [vergelijk ed. 1965: 91-92].
Inhoud
Zie voor een uitgebreide samenvatting van de inhoud ed. 1965: 15-20.
Thematiek
Zoals Van Es stelde, is het Haarlemse spel inderdaad een satire op de aardse liefde en de zinnelijke erotiek. Het vrijelijk bewerkte Piramus en Thisbe-verhaal dient in feite slechts om aan te tonen dat de wereldse liefde de antipode is van de goddelijke liefde, en als dusdanig minderwaardig: want aertsche minnen van mannen en wijven / is maer een blaese gevult metten winde (verzen 517-518). Of zoals de ‘docktoor’ Poetelijck Geest in de verzen 450-453 stelt: die nae den vleesche leeft, sal sterven / niet alleen lichamelijck maer naer der zielen mede; / en men preeckt ons mede daegelijckx ter stede / dat minnen boven al andere deuchden gaet. Met ‘minnen’ wordt dan wel de goddelijke minne bedoeld, niet de aardse liefde.
De stichtelijke moraal van het spel komt vooral tot uiting in de laatste honderd verzen,waarin het Piramus en Thisbe-thema uitgebreid geallegoriseerd wordt, geen ongewoon verschijnsel in de middeleeuwse literatuur en beeldende kunsten. Deze allegorie komt op het volgende neer…
Uit deze allegorie blijkt overigens duidelijk het orthodox-katholieke karakter van de moraal: reformatorische elementen zijn niet aanwezig [ed. 1965: 92].
Receptie
De verbanden met een Haarlemse en een Amsterdamse rederijkerskamer bevestigen duidelijk het karakter van Piramus en Thisbe als stadsliteratuur. Het grondverhaal speelt zich trouwens af in de stad ‘Babilonien’ (vers 142). Typerend is ook vers 452 (en men preeckt ons mede daegelijckx ter stede).
Profaan / religieus?
De hoofdstrekking van dit zinnenspel is manifest niet profaan, maar zuiver religieus (zie de allegorisering op het einde). Het grondverhaal van Piramus en Thisbe is op zichzelf echter wel in de eerste plaats profaan en vooral de tussenkomsten van de sinnekes bevatten heel wat beeldspraak in een puur-profane sfeer. De stichtelijke allegorie bevat wel twee diertropen die eenduidig religieus zijn: leeuwin (de duivel) en lam (Christus).
Recensies van de editie-1965
[explicit 31 juli 1992]