Jheronimus Bosch Art Center
Datering
XIVB
Moderne editie
N.A. Cramer (ed.) "De Reis van Jan van Mandeville, naar de Middelnederlandsche handschriften en incunabelen", Leiden, 1908
Taal
Middelnederlands

De Reis van Jan van Mandeville (Jan van Mandeville?) XIVB

[Teksteditie: N.A. Cramer (ed.), De Reis van Jan van Mandeville, naar de Middelnederlandsche handschriften en incunabelen. E.J. Brill, Leiden, 1908 = Reis van Jan van Mandeville ed. 1908]

 

Auteur

 

De Reis van Jan van Mandeville is één van de beroemdste reisverslagen uit de Middeleeuwen. Over het algemeen wordt aangenomen dat de auteur misschien wel zelf in het Midden Oosten heeft rondgereisd, maar zeker niet in het Verre Oosten. Zijn werk is immers een compilatie van meerdere oude en recente bronnen, waarvan de voornaamste de Itinerarius uit 1336 van de Duitse pelgrim Willem van Boldensele is voor wat het eerste deel betreft, terwijl voor het tweede deel vooral gesteund wordt op Odoricus van Pordenone, een franciscaan die van 1315 tot 1318 Azië doorkruiste. De identiteit van de auteur staat niet vast. In de proloog stelt de auteur zichzelf voor als Jan van Mandeville, een Engelse ridder die geboren werd in St. Albans en in 1322 op reis vertrok naar het Heilig Land. In de epiloog zegt hij dat hij zijn verhaal neerschreef in 1356. Volgens sommige onderzoekers is dit echter een mystificatie en is de eigenlijke auteur de Luikse arts Jehan de Bourgogne ‘dit à la barbe’. Volgens anderen is deze mystificatie zelf ook een mystificatie (die teruggaat op de Luikse geleerde Jean d’Outremeuse) en was de schrijver van het reisverhaal wel degelijk de Engelse edelman Jan van Mandeville.

 

Genre

 

Een reisverslag (in Middelnederlands proza).

 

Situering / datering

 

Vast staat dat het werk oorspronkelijk in het Frans geschreven werd, tussen 1360 en 1370. Het oudste manuscript (zelf reeds een afschrift) dateert van 1371. Wat de Middelnederlandse overlevering betreft: vier handschriften en acht drukken van vóór 1600 waren Cramer in 1908 bekend [ed. 1908: XXXVIII-XLIV]. De handschriften zijn de volgende.

  • L : Leiden, begin vijftiende eeuw.
  • G : Göttingen, vijftiende eeuw (fragmentarisch).
  • B : Brussel, midden vijftiende eeuw.
  • H : Den Haag, 1462.

De oudste druk dateert van circa 1470. Deze incunbale zonder plaats, drukker of jaartal is de oudste bekende druk uit de Nederlanden. Cramer vermeldt twee exemplaren, één in Den Haag, één in het British Museum.

 

Cramer onderzocht de vier handschriften en de oudste incunabel en kwam tot de conclusie dat er in het Middelnederlands twee bewerkingen van de tekst van Mandeville hebben bestaan die beide teruggaan op een Franse tekst. Vertaling 1 wordt teruggevonden in H, G, B, I (de oudste incunabel) en het tweede gedeelte van L (Lb). Vertaling 2 wordt alleen aangetroffen in het eerste gedeelte van L (La). Wat de onderlinge verhouding van de Middelnederlandse teksten betreft, zijn er twee groepen: enerzijds H, G en I en anderzijds B en Lb. Deze laatste twee zijn zeer slordig afgeschreven, de groep HIG is veel zorgvuldiger, H en G zelfs zorgvuldiger dan I. Omdat G fragmentarisch is, heeft Cramer dus handschrift H als basistekst voor zijn editie gekozen. De opschriften (die in H ontbreken) heeft Cramer aangevuld uit I. Deze incunabel I is zeker niet oninteressant. I behandelt de tekst vrijer dan G en H en doet vaak moeite om corrupt tekstgedeelten te emenderen. Deze aparte lezingen zijn belangwekkend omdat I een oude druk is, waarschijnlijk gericht op een stedelijk publiek: interessant dus voor de studie van de laatmiddeleeuwse stadsliteratuur [vergelijk ook ed. 1908: LIV]. Wat nu vertaling 1 betreft: deze is een vertaling van een Franse tekst volgens de continentale versie. Zij kwam waarschijnlijk tot stand tussen 1364 en 1384 [vergelijk ed. 1908: LXIII-LXIV].

Inhoud / thematiek

 

De in proza geschreven tekst valt uiteen in twee grote delen. In het eerste deel [ed. 1908: kolom 123 (regel 5) – kolom 123 (regel 4)] worden uitgebreid het Heilig Land, de landen eromheen en de wegen om naar het Heilig Land te reizen besproken. In het tweede deel [ed. 1908: kolom 123 (regel 5) – kolom 272 (regel 17)] wordt de aandacht verplaatst van het Midden Oosten naar het Verre Oosten (Azië). Vele bladzijden worden besteed aan het rijk van de Grote Khan en aan het land van Pape Jan. Daarnaast lezen we verhalen over merkwaardige monsterrassen, over zeden en gewoonten van vreemde volkeren, over de kosmografische en geografische op vattingen van die tijd, over de kracht van edelstenen, over het aards paradijs, over oosterse rijkdom en pracht, naast herinneringen aan klassieke geschiedenissen en sagen, sprookjes, heiligenlegenden en wonderverhalen. Dat alles vermengd met (in de woorden van Cramer) ‘berichten over geloof en eredienst van christenen en niet-christenen, innige verzuchtingen over afval en ontaarding, wereldzin en simonie, milde denkbeelden over de godsdienst van heidense volkeren’.

 

Receptie

 

Dit reisverhaal was blijkens de 250 bewaarde handschriften en de talloze drukken in diverse Europese talen in de Late Middeleeuwen bijzonder populair.

 

Profaan / religieus?

 

Hoofdzakelijk profaan.

 

Geraadpleegde lectuur

 

  • W. Günter Ganser, Die niederländische Version der Reisbeschreibung Johanns von Mandeville – Untersuchungen zur handschriftlichen Überlieferung. Amsterdam, 1985.
  • [Tentoonstellingscatalogus], En toch was ze rond… Middeleeuws mens- en wereldbeeld. UFSAL, Brussel, 1990, pp. 17-41 [tekst van Jozef D. Janssens].
  • Herman Pleij, Dromen van Cocagne – Middeleeuwse fantasieën over het volmaakte leven. Amsterdam, 1997, pp. 275-277.
  • Eric De Bruyn, “Reizen op papier – De Middeleeuwen: reizen tussen feit en fictie”, in: Leesidee, jg. 7, nr. 6 (september 2001), pp. 514-516.

 

[explicit]

searchclosebarssort-desc linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram