Jheronimus Bosch Art Center
Datering
circa 1400
Moderne editie
Paul Wackers (ed.), "Reynaert in tweevoud - Deel II: Reynaerts historie", Amsterdam, 2002
Taal
Middelnederlands

Reynaerts historie [Reynaert II] (anoniem) circa 1400

[Kritische teksteditie: Paul Wackers (ed.), Reynaert in tweevoud – Deel II: Reynaerts historie. Delta-reeks, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2002]

[Diplomatische teksteditie: W. Gs. Hellinga (ed.), Van den Vos Reynaerde – I. Teksten – diplomatisch uitgegeven naar de bronnen voor het jaar 1500. Uitgevers-maatschappij W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1952, pp. 3-343]

 

Auteur

 

Anoniem. Vaak spreekt men in dit verband van een Vlaming, soms oppert men de mogelijkheid dat hij ‘Willem’ heette [Wackers 1986: 3/8]. Omdat de tekst vlak vóór de slotformule het acrostichon DISMWDE bevat, kan men vermoeden dat de familienaam van de auteur ‘Van Diksmuide’ was, wat zou kunnen verwijzen naar het patriciërsgeslacht Van Diksmuide in Ieper en wellicht toelaat om het ontstaan van de tekst in de hogere kringen in of rond Ieper te plaatsen [editie-2002: 327-328]. Onder zéér groot voorbehoud dus: Willem van Diksmuide?

 

Genre

 

Traditioneel wordt de tekst aangeduid als een dierenepos. Andere genre-aanduidingen die in de moderne vakliteratuur gebruikt werden, zijn picareske fictie en satire. De middeleeuwse genre-aanduiding voor dierverhalen is fabula (fictioneel verhaal) [Wackers 1986: 4-5/8]. In de vakliteratuur wordt naar Reynaerts historie verwezen met de term ‘Reynaert II’. Van den vos Reynaerde is dan ‘Reynaert I’.

 

Situering / datering

 

Van Reynaerts historie bleven twee handschriften bewaard [editie-1952: IV, editie-2002: 347-348/417].

 

  • B : het zogenaamde Brussels handschrift. Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. 14601. Volledig. Dit handschrift werd rond 1470 in Noord-Nederland vervaardigd, mogelijk in Utrecht, door de kopiist Claes van Aken (die zich op het einde via een acrostichon bekendmaakt, zie de verzen 7794-7805).
  • C : het zogenaamde fragment-Van Wyn. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, hs. 75 B 7. Fragmentarisch. Dit handschrift werd voltooid op 14 augustus 1477, waarschijnlijk in Holland.

 

De auteur maakte vooral gebruik van twee bronnen. De eerste 3400 verzen zijn een vrije bewerking van Van den Vos Reynaerde (Reynaert I). Het vervolg is gebaseerd op branche VI van de Roman de Renart (Le duel judiciaire), waarbij de auteur zich echter zeer onafhankelijk opstelt ten overstaande van zijn bron [Wackers 1986: 5, editie-2002: 331-333]. In 1986 was Wackers van mening dat de tekst geschreven werd in de tweede helft van de 14de eeuw en dat hij waarschijnlijk te lokaliseren is in de noordelijke Nederlanden [Wackers 1986: 8]. In 2002 luidt het echter: ‘Een behoedzaam onderzoeker dient de mogelijke ontstaanstijd van Reynaerts historie ruim te nemen (na 1373 en voor ca. 1470), al is een ontstaan in de vijftiende eeuw (na het Westers schisma, dus na 1417) toch wel erg waarschijnlijk’ [editie-2002: 331]. In 2008 noteerde Amand Berteloot: ‘Paul Wackers stelt zich wat de datering van Reynaerts historie betreft zeer terughoudend op en opteert als “behoedzaam onderzoeker” voor een zeer ruime datering “na 1373 en voor ca. 1470”, “al is een ontstaan in de vijftiende eeuw (na het Westers Schisma, dus na 1417) toch wel erg waarschijnlijk”. De bovenstaande argumenten lijken me voldoende sterk te zijn om een datering tussen circa 1430 en 1465 te bepleiten’ [Berteloot 2008: 109].

 

In vers 7589 benoemt Nobel Reynaert tot sovereyn baelyoen. Het ambt van soeverein baljuw werd in 1372 ingesteld door de Vlaamse graaf Lodewijk van Male en komt elders in de Nederlanden niet voor: een extra argument om aan te nemen dat de tekst in Vlaanderen is ontstaan [editie-2002: 411]. ‘B en C zijn Hollandse afschriften, maar de tekst zelf was uit Vlaanderen afkomstig. Sommige details in de rijmen wijzen er zelfs op dat de tekst en dus ook zijn auteur meer bepaald in het zuiden van West- of Oost-Vlaanderen gezocht moeten worden’ [Berteloot 2008: 103]. Over de datering schrijft Van Oostrom [2013: 329]: ‘In elk geval na 1373 (vanwege de vemelding van het ambt van souverein baljuw, dat in dat jaar werd ingesteld), en volgens sommigen zelfs zo laat als tussen 1430 en 1465. (…) Maar een verwijzing naar het Schisma (1377-1417) maakt datering dichter bij 1400 plausibel’. Het lijkt voorzichtiger om voorlopig met Pleij [2007: 251] te spreken van een datering ‘omstreeks 1400’.

 

Inhoud

 

De eerste 3400 verzen zijn een min of meer vrije bewerking van Van den Vos Reynaerde (zie aldaar). Op het einde vlucht Reynaert deze keer echter niet weg, maar hij blijft in zijn burcht. De verzen 3401-7809 komen volledig uit de koker van de Reynaert II-auteur. Dit tweede deel zet in met een verlenging van de hofdag. Er komen nieuwe klagers over Reynaert, namelijk Lampreel het konijn en Corbout de roek. Grimbeert moet Reynaert opnieuw gaan halen. Bij zijn aankomst richt Reynaert zich onmiddellijk tot de koning en weerlegt hij de aanklachten van Lampreel en Corbout. Hij verklaart tevens waarom hij als banneling toch opnieuw naar het hof kan gekomen zijn. Hij doet dit via de weergave van een gesprek van hemzelf met zijn oom Mertijn, de aap. De koning is niet onder de indruk en zegt dat hij Reynaert zal laten hangen. Deze wordt daarop verdedigd door de echtgenote van Mertijn, Rukenau de apin. Vervolgens spreekt Reynaert opnieuw en hij vertelt wederom een schatverhaal. Dat overtuigt de koning en Reynaert lijkt gewonnen te hebben. Ysegrim beschuldigt Reynaert nu echter opnieuw en als hij hun gevecht met woorden verliest, daagt hij de vos uit tot een duel. Het gevecht tussen de vos en de wolf sleept lang aan, maar Reynaert wint (via een vuile truc: hij knijpt in de testikels van de wolf) en wordt de hoogste gezagsdrager in het rijk na de koning [samenvatting ontleend aan Wackers/Verzandvoort 1989: 158]. Zie voor een uitgebreidere samenvatting Wackers 1986: 123-126.

 

Thematiek

 

Algemeen kan worden gesteld dat Reynaerts historie sterk didactisch van aard is: de auteur wil wantoestanden signaleren en aanklagen [Wackers 1986: 6-7]. Het hoofdthema wordt (ironisch genoeg) samengevat door Reynaert zelf in de verzen 1804-1808: Dair isser te veel in onsen dagen / die myt boosheit die sy connen, / die vorder hant hebben gewonnen / over al in heren hoven, / dat sy so ver sijn comen boven (verzen die overigens met lichte wijzigingen overgenomen zijn van Van den Vos Reynaerde). Zeer relevant is ook de slotpassage waarin de auteur van Reynaerts historie het woord rechtstreeks tot de lezer richt [editie-2002: 320-322 (verzen 7656-7720)], met als kernzinnetje: Gerechticheit blijft al verloren (vers 7679). In het tweede (oorspronkelijke) deel wordt Reynaert afgebeeld als de eeuwige hoveling-intrigant. Via deze eigen accenten komen twee hoofdthema’s boven water drijven: het gebruik (misbruik) van de taal, en de begeerten als drijvende kracht voor het handelen [Wackers 1986: 120]. Op die manier ontstaat een zeer negatief beeld van de wereld aan het hof: de leugens overheersen, met taal wordt gemanipuleerd, de dierlijke passies zijn de enige drijfveren en met alle waarden wordt een loopje genomen. Dit alles is het tegenovergestelde van het ideale hof in de hoofse Arturepiek [Wackers 1986: 216-227].

 

‘De boodschap van Reynaerts historie is pessimistisch: de maatschappij wordt beheerst door gewetenloze schurken, die vooral hun eigen belang op het oog hebben en voor wie morele overwegingen geen rol spelen. Zelfs de dienaren van de Kerk zijn gecorrumpeerd. In de wereld heersen leugen en bedrog, en wie daarin het handigst is en de meeste bondgenoten achter zich weet te scharen, heeft de beste kansen op aanzien en lucratieve ambten’ [Berteloot 2008: 110-111]. ‘De dichter besluit het verhaal met een expliciete moraal. Wie Reinaerts kunsten doorheeft, wordt hoog geprezen. Geestelijke en wereldlijke overheden daarentegen  richten zich allemaal naar Reinaerts raad en sy crupen al in Reynaerts hol (v. 7660). Zijn welsprekendheid blijft effect hebben en hij heeft een groot nageslacht gekregen, dat voortdurend groeit in macht. (…)  Gerechtigheid, waarheid en trouw zijn verloren gegaan. Vorstelijke en geestelijke hoven kennen alleen maar het geld, dat meer bemind wordt dan God. Zowel paus als keizer worden door geldzucht beheerst; onkuisheid, verraad en smulpaperij zijn nu schering en inslag onder de geestelijkheid’ [Janssens/Van Daele 2001: 77].

 

Receptie

 

In de secundaire literatuur worden zowel de burgerij, de adel als de hogere clerus als geïntendeerd primair publiek van Reynaerts historie genoemd. In 1986 wenste Wackers zich hierover niet uit te spreken. Hij zegt slechts dat het type verhalen waartoe Reynaerts historie behoort, een ontwikkeld en geschoold publiek veronderstelt en dat de betrokkenheid van het verhaal op de situatie aan de hoven evident is [Wackers 1986: 7/9]. In 2002 betoogde Wackers dat het aanklagen van nepotisme, clangevoel, corruptie en geldzucht in Reynaerts historie, goed te begrijpen is tegen de achtergrond van de Bourgondische Nederlanden in de late veertiende en vijftiende eeuw [editie 2002: 340-345]. Hij concludeert: ‘Het primaire publiek kan dus tot de hofkringen behoord hebben, waar Reynaerts historie over gaat. Noodzakelijk is dat echter niet. Ieper was in de veertiende en vijftiende eeuw een van de belangrijkste steden van Vlaanderen, zodat de stedelijke elite ook als ze zelf niet direct met hofkringen omging, ongetwijfeld een duidelijk genoeg beeld van de situatie daarbinnen gehad zal hebben om als primair publiek in aanmerking te komen’ [editie-2002: 346].

 

In 2008 sloot Berteloot zich hier bij aan, via een citaat uit het standaardwerk over de Bourgondische Nederlanden van Blockmans en Prevenier: ‘“Diegenen die dit alles met lede ogen aanzagen omdat ze het bekostigden, waren de gewone burgers die alleen met steekpenningen een normale dienstverlening konden krijgen en overal machtsmisbruik ontwaarden. De ergernis daarover richtte zich niet meer van steden of standen tegen de vorst, maar van het volk tegen zowel stadsbestuurders als vorstelijke ambtenaren, die allen waren gaan behoren tot een en dezelfde kliek die namens de hertog was aangesteld” (Blockmans en Preveneier 1997, p. 155). Dat zou dan wel eens het geïntendeerde publiek van Reynaerts historie geweest kunnen zijn’ [Berteloot 2008: 110].

 

Profaan / religieus?

 

Profaan.

 

Persoonlijke aantekeningen

 

Reynaerts historie is lang een stiefkindje geweest van de Middelnederlandse literatuur, en dit danig in tegenstelling tot Van den Vos Reynaerde. We vinden daarvan echo’s in de literatuurgeschiedenissen.

 

  • ‘Zijn streven naar didactische bespiegeling en zedengisping, zijn gemis aan episch talent, doen hem ver beneden den dichter van den ouden Reinaert staan’ [Ten Brink 1897: 146].
  • ‘Juist aan den overvloed van te weinig verwerkte bouwstoffen is het misschien te wijten, dat het vervolg die eenheid mist, waardoor de oudere Reinaert uitmunt, terwijl didactische strekking en te groote subjectiviteit er mede toe bijdragen, dat Reinaerts Historie in ieders schatting verre onderdoet voor het oudere gedicht’ [Te Winkel I 1922: 393-394].
  • ‘Zoo overheerscht hier de geest der latere Reinaert-branches. Ook op den bouw is heel wat af te dingen: lange redevoeringen, uitgebreide verhalen – één van meer dan 900 vv. – onderbreken den gang. Toch is dit nog wel in zijn soort verdienstelijk werk. Veel van den luchtigen, geestigen, smakelijken trant van Reinaert I is er in overgebleven’ [Van Mierlo II 1940: 84].
  • ‘De geschiedenis van Reinaert, zo bij uitstek geschikt de belangstellende toeschouwer “aangenaam te behagen”, wordt hier middel tot een volmaakt onartistiek doel: de burgerij, mitsgaders de geestelijkheid, de les te spellen!’ [Knuvelder I 1970: 247].
  • ‘This version, known as Reinaert II, is a didactic and moralizing poem, in every respect inferior to the earlier version’ [Meijer 1978: 23-24].

 

Pas met Paul Wackers’ proefschrift (1986) en leeseditie (2002) is daar enige verandering in gekomen. Enkele geluiden die daarvan getuigen…

 

  • ‘De voortzetting van Willems dierenepos is een meer dan verdienstelijk werk, dat al te lang in de schaduw van Van den Vos Reynaerde heeft gestaan’ [Janssens/Van Daele 2001: 75].
  • Reynaerts historie is het lezen meer dan waard. Het is historisch interessant, uitstekend gecomponeerd, bevat ettelijke schitterende fragmenten, en staat met zijn sombere maatschappijkritiek dicht bij ons. “Gelijkwaardige” teksten dus? Zover ga ik niet, maar dat komt minder door de zwakte van II dan door de sterkte van I’ [Note 2002].
  • ‘En met zijn nihilistische kijk op taal, bestuur en recht, en op waarheidsvinding als fundamentele onmogelijkheid in een arena vol animaal opportunisme, hield een anonieme dichter uit Diksmuide zijn eigen tijd – en die daarna – minstens zo’n confronterende spiegel voor als eertijds Willem had gedaan’ [Van Oostrom 2013: 329-331].

 

De waarheid ligt wellicht – zoals gewoonlijk – in het midden: Reynaerts historie is een verdienstelijke literaire tekst, maar moet in zijn voorbeeld en voorganger Van den Vos Reynaerde manifest zijn meerdere erkennen. Het eerste (jongere) werkstuk is niet vrij te pleiten van langdradige passages en is soms wat te veel rehash of the same stuff, terwijl het tweede (oudere) werkstuk sprankelt van de creativiteit en op geen énkel moment verveelt.

 

Dat in de recentere vakliteratuur Reynaerts historie tegen de cultuurhistorische achtergrond van de Bourgondische Nederlanden werd geplaatst (onder meer door Wackers en Berteloot), noopt tot een vergelijking met het oeuvre van Jheronimus Bosch, dat ook graag de nadruk legt op de dwaasheid en de gebreken van de mens, soms zelfs met een verwijzing naar het Bourgondische hof (men denke aan de niet-identificeerbare Bourgondische hertog die mee achter de hooiwagen rijdt). In tegenstelling tot de auteur van Reynaert II plaatst Bosch echter alles in een religieuze context en toont hij ook steeds expliciet de goede voorbeelden. We mogen er overigens van uitgaan dat Bosch goede betrekkingen had met het Bourgondisch-Habsburgse hof (Maximiliaan van Oostenrijk, Filips de Schone…), wat hem ervan weerhouden zal hebben zijn kritiek al te direct te uiten. De aanwezigheid van een paus, een Duitse keizer, een Franse koning en een Bourgondische hertog in de Hooiwagen is binnen zijn oeuvre eerder uitzonderlijk. Van de inhoud van Reynaerts historie kan Bosch op de hoogte geweest zijn via de bewerkingen hiervan in laat-vijftiende-eeuwse incunabelen.

 

Geraadpleegde lectuur

 

  • Ten Brink 1897: Jan Ten Brink, Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde. Uitgevers-Maatschappy Elsevier, Amsterdam, 1897, pp. 145-146.
  • Te Winkel I 1922: J. Te Winkel, De ontwikkelingsgang der Nederlandsche Letterkunde – Deel I: Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde van Middeleeuwen en Rederijkerstijd I. De Erven F. Bohn, Haarlem, 1922, pp. 392-396.
  • Van Mierlo II 1940: J. Van Mierlo, Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden – Deel II: De Middelnederlandsche Letterkunde van omstreeks 1300 tot de Renaissance. N.V. Standaard Boekhandel-Teulings’ Uitgevers-Mij., Antwerpen-Brussel-’s-Hertogenbosch, 1940, pp. 83-85.
  • Knuvelder I 1970: G.P.M. Knuvelder, Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde. Deel I (vijfde, geheel herziene druk), L.C.G. Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1970, pp. 246-247.
  • Meijer 1978: Reinder P. Meijer, Literature of the Low Countries – A Short History of Dutch Literature in The Netherlands and Belgium. Stanley Thornes Publishers, Cheltenham, 1978, pp. 23-24.
  • Wackers 1986: Paul Wackers, De waarheid als leugen – Een interpretatie van Reynaerts historie. HES Publishers, Utrecht, 1986.
  • Wackers/Verzandvoort 1989: Paul Wackers en Erwin Verzandvoort, “Bewerkingstechniek in de Reynaerttraditie”, in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, deel 105 (1989), nr. 2-3, pp. 152-181.
  • Janssens/Van Daele 2001: Jozef Janssens en Rik van Daele, Reinaerts streken – Van 2000 voor tot 2000 na Christus. Davidsfonds/Literair, Leuven, 2001, pp. 71-85.
  • Berteloot 2002: Amand Berteloot, “Reynaert in tweevoud”, in: Tiecelijn – Tijdschrift voor Reynaerdofielen, jg. 15 (2002), 3e kwartaal, pp. 175-179 [recensie van de editie-2002].
  • Note 2002: Joris Note, “Reynaerts const – De Middel-Nederlandse Reinaert-verhalen in een toegankelijke editie”, in: De Standaard der Letteren, 17 oktober 2002, p. 11 [recensie van de editie-2002].
  • Pleij 2007: Herman Pleij, Het gevleugelde woord – Geschiedenis van de Nederlandse Literatuur 1400-1560. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2007, pp. 251-252.
  • Berteloot 2008: Amand Berteloot, “Reynaerts historie”, in: Tiecelijn – Jaarboek 1 van het Reynaertgenootschap, jg. 21 (2008), pp. 96-121.
  • Robbe 2011: Joost Robbe, “’Teen was een vingerlijn, noem ic voren’ – Een onderzoek naar de narratieve oorsprong van Reynaerts toverring in Reynaerts historie (v. 5321-5431)”, in: Tiecelijn – Jaarboek 4 van het Reynaertgenootschap, jg. 24 (2011), pp. 204-216.
  • Van Oostrom 2013: Frits van Oostrom, Wereld in woorden – Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1300-1400. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2013, pp. 322-331.

 

[explicit 4 april 2020]

searchclosebarssort-desc linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram